11 ~ Het ondoordringbare bos
Het ondoordringbare bos deed zijn naam eer aan, door exact te zijn wat het beloofde, ondoordringbaar.
Nesta en Mattías waren de eerste dag amper vooruit gekomen. Iedere twee meter kwamen ze weer op een punt terecht waar ze niet meer rechtdoor konden. Als het niet de bomen waren, waarvan de takken op ingewikkelde wijze verstrengeld waren, dan waren het wel de struiken die metershoog en met doornige bladeren in de weg stonden.
Het hielp dat ze Ulvi en Nía bij zich hadden. De eerste kon makkelijk boven hen door vliegen, om te kijken of ze nog wel de goede richting uit gingen. De laatste kon met haar kleine gestalte dan weer simpel langs moeilijkere stukken door, om te kijken of ze ergens een makkelijkere weg kon vinden.
Bij de eerste plaats met wat ruimte besloten ze hun spullen neer te zetten en een kleine kampplaats op te stellen.
'Wat voor dieren zouden er in dit bos zitten?' vroeg Nesta.
Mattías haalde zijn schouders op. 'Beren, wolven, vampiers.'
'Vampiers? Die bestaan niet.'
'Dus daar geloof je niet in?'
'Er is een verschil tussen schaduwsoldaten en vampiers.' Nesta zette haar handen geïrriteerd in haar zij. 'Zelfs als de schaduwsoldaten nu niet meer zouden bestaan, waren ze er vroeger wel.'
Hij knikte. 'Daar heb je gelijk in.' Zijn vader had hem de verhalen verteld over de koningin der duisternis. De man had haar nooit met eigen ogen gezien, maar hij had wel tegenover haar leger gestaan op het slagveld tijdens de oorlog.
Nesta opende haar mond om hem van een antwoord te dienen. Terwijl ze iets probeerde te bedenken, besefte ze dat hij het met haar eens was geweest. Ze sloot haar mond weer en focuste zich met een frons op het uitrollen van haar deken.
Het was bijna zomer. Het was warm genoeg om zonder problemen buiten te kunnen slapen. Of het haar effectief zou lukken, betwijfelde ze, maar dat hoorde bij het avontuur. Ze kon niet bewijzen dat ze minstens even veel waard was als haar moeder, als ze niet eens een nacht in de buitenlucht kon overleven.
'Ik zal de eerste wacht wel op me nemen,' zei Mattías.
De jongen durfde te wedden dat Nesta niet eens wist hoe ze de wacht moest houden. Ze zag eruit als iemand die altijd alles had gekregen wat ze wilde en nooit een dag van haar leven bang had moeten zijn om bestolen te worden. Dat was ze ook. Met een moeder als Avélie was ze nooit iets te kort gekomen, behalve dan een goede relatie tussen haar ouders.
Ze zag haar vader net zo graag als haar moeder, daar zou ze nooit over klagen, maar ze vond het na al die jaren nog steeds jammer dat ze nooit echt bij zowel haar moeder als haar vader had gewoond. Ze miste hem in huis. Ze miste hem in haar leven.
'Goed, dank je wel,' zei Nesta met opgeheven kin.
Mattías rolde met zijn ogen om het verwende gebaar. 'Geen probleem. Ik ben bang dat ik anders vermoord wordt in mijn slaap.'
'Door wie?' Ze keek hem lang aan. 'Schaduwsoldaten?'
Hij zuchtte en schudde met zijn hoofd. 'Rovers en andere bandieten, beren, wolven, vampiers, die kraai en die kat van je... moet ik verdergaan.'
'Ulvi en Nía gaan je niet vermoorden en ze zijn niet van mij.'
'Niet?'
'Nee. Ze zijn van de heks van Asedel. Of ja, ze zijn niet haar eigendom. Ze hebben hun eigen leven.'
Mattías trok zijn wenkbrauwen op. Hoofdschuddend wendde hij zich van het vreemde meisje af. Hoe sneller deze missie gedaan was, hoe beter.
Nesta probeerde het van zich af te laten glijden. Ze kon maar moeilijk vergeten dat hij haar voor gek bleef uitmaken over de schaduwsoldaten en dat hij haar communicatie met Nía en Ulvi voortdurend in twijfel trok. Ze wilde hem niet tegen de haren in strijken, maar tegelijkertijd wilde ze ook het respect dat ze verdiende.
Ze rolde een tijdje onrustig heen en weer op haar deken. Op de takken, steentjes en het mos kon ze geen goede positie vinden voor haar hoofd. Ze stak haar arm ongemakkelijk onder haar oor, maar na een tijdje trokken er tintelingen door haar zenuwen en moest ze zich opnieuw verplaatsen.
Boven haar hoofd straalden de sterren helder, hoewel ze dit door het dichte bladerdak nauwelijks kon zien. De bomen bewogen zachtjes mee in het ritme van een lichte wind. Terwijl Nesta probeerde te slapen, waren rondom hen de nachtdieren ontwaakt.
Het meisje wist niet hoeveel tijd er al voorbij gegaan was, toen ze zich rechtop duwde en in kleermakerszit ging zitten. Nía, die bij haar been had gelegen, verplaatste zich naar haar schoot. Daar begon ze gelukzalig te spinnen.
'Sorry dat ik je heb mee gesleept,' fluisterde ze. 'Ik begrijp dat je hier met tegenzin bent en dat ik je niet op een vriendelijke manier heb behandeld.'
Het bleef een tijdje stil. Mattías zat zo goed als onbeweeglijk op een steen verderop.
'Kan je van daar de hele omgeving zien?' vroeg ze met oprechte nieuwsgierigheid.
De jongen draaide zich naar haar om. Hij haalde zijn schouders op. 'Daarvoor zou ik ogen in mijn rug moeten hebben, maar het is goed genoeg.' Hij knikte met ongenoegen richting de zwarte schim in één van de bomen. 'De kraai helpt me.'
Nesta volgde zijn blik en knikte. 'Goed...' Ze spande haar schouders op. 'Heb je- heb je gehoord wat ik ervoor zei?'
Mattías knipperde een paar keer, terwijl hij door zijn geheugen groef. Hij schudde met zijn hoofd. 'Wat zei je?'
'O. Het is niks. Gewoon dat het- euh- dat het me speet. Van de- gewoon van alles vandaag.'
Hij keek haar voor even verbaasd aan, maar knikte uiteindelijk langzaam. 'O. Dat is lief. Dank je wel.' Hij haalde zijn hand door zijn warrige haar. Na een tijdje stil geweest te zijn, zei hij: 'Het- hetspijtmijook. Van alles. Ik geloof dat jij gelooft dat de schaduwsoldaten echt zijn. Ik ben het er niet mee eens, maar ik had je niet zo mogen uitdagen.'
Nesta glimlachte. Ze aaide over Nía's rug, terwijl ze Mattías' woorden in haar hoofd herhaalde. 'Dank je wel. Dat apprecieer ik.'
Hij knikte nog eens. Meer woorden werden er niet gewisseld. De jongen keerde terug naar zijn taak en het meisje legde zich weer neer op haar deken. Dit keer viel ze in slaap zonder eerst nog te woelen.
Ze droomde over bomen die konden bewegen alsof ze mensen waren. Ze grepen haar vast met hun lange takken en hielden haar hoog boven de grond. Ze kon haar armen niet bewegen, maar met haar benen trapte ze wild om zich heen.
Als ze zou vallen, zou ze lang onderweg zijn naar de grond. Haar ademhaling ging zo snel dat haar longen stroef voelden.
'Zet me neer!' riep ze. Er werd geen gehoor gegeven aan haar bevel. Er klonk enkel maniakaal gelach rondom haar.
Toen ze weer naar beneden keek zag ze mensen staan. Als ze beter keek, kon ze zien dat één van hen veel weghad van haar moeder. De andere personen dacht ze te herkennen als Brenn, Idris en Ulvi.
Een tel later verdween haar moeders arm en maakte deze plaats voor iets wat veel weghad van een schaduwbijl. Idris' hoofd verdween, net als Brenns been. Ulvi veranderde in een kraai, maar niet in de vriendelijke versie die Nesta kende. Zijn ogen waren opvallend oranje en uit zijn bek drupte bloed.
De takken die haar stevig in hun greep hadden, zakten naar beneden. Hoe dichter ze bij de vier personen kwam, hoe harder haar hart tekeer ging. De schaduw-Avélie hield haar bijl geheven.
'Je kan niet ontsnappen,' zei Idris venijnig.
Voor ze het viertal bereikt had, opende ze abrupt haar ogen. Haar hart klopte in haar keel. Ze draaide zich voorzichtig op haar zij, terwijl haar ogen aan het donker wenden. Haar hele lichaam was nat van het zweet. Dat zorgde ervoor dat haar bruine haren aan haar gezicht plakten.
Nía gaf haar ruwe likjes aan haar hand, in een poging haar te kalmeren.
In de tussentijd keek Mattías gealarmeerd haar kant op. 'Ik hoop dat er geen mensen met slechte bedoelingen in de buurt zijn, want dan hebben ze je sowieso horen schreeuwen,' fluisterde hij.
Hij had zijn bastaardzwaard al getrokken - een zwaard dat in lengte tussen een lang- en een kortzwaard zat - en keek voortdurend om zich heen.
Ze slikte. Toen ze beter rond zich keek, zag ze dat de maan al aan het zakken was en de duisternis al langzaam aan het wegtrekken was.
Met verbazing keek ze naar de huurling. 'Heb je me niet wakker gemaakt om de wacht te houden? Zit je al de hele nacht op die steen?'
De jongen knikte nonchalant. 'Ik denk dat jij de slaap meer nodig had dan ik,' hij grijnsde lichtjes, 'en ik weet ook niet of ik je wel met mijn leven durf te vertrouwen.' Voor de eerste keer sinds ze elkaar hadden leren kennen, kwam het niet bij Nesta binnen als een giftige opmerking, maar eerder als een grapje.
Haar mondhoeken krulden wat omhoog. 'Ik weet niet of ik zou weten waarop ik moet letten, als ik de wacht moet houden.'
Mattías knikte. 'Dat dacht ik al... Daar is ook geen schaamte in. Het is alleen-'
'Het is alleen niet zo handig als je de hulp effectief nodig hebt?'
'Dat ongeveer ja.'
Ze besloten niet langer op deze plek te blijven. Ze vonden de kans te groot dat iemand Nesta had horen schreeuwen. Gelukkig hadden ze niet veel bij om in te pakken. Het meisje stak haar deken terug in haar tas.
Haar maag rammelde. Ze had er niet aan gedacht om nog iets te eten voor ze gaan slapen was. Dat was een probleem voor later.
Zoals de dag voordien vloog Ulvi boven de boomtoppen uit en zocht Nía op de grond naar de meest toegankelijke doorgangen. Hun wandeling werd bemoeilijkt door het gebrek aan zonlicht, maar de adrenaline die kwam kijken bij hun angst om ontdekt te worden, bood wat tegengewicht.
Voor even zat het leven mee. Ze trokken door het bos, met weinig vooruitzicht, maar in ieder geval wel met een doel. Op een bepaald moment moesten ze wel ergens terecht komen waar ze een beter idee zouden hebben van hun locatie, of Ulvi zou van boven uit kunnen zien welke kant ze op moesten. Vroeg of laat zouden ze vinden waar ze heen moesten gaan. Mattías trok dit meer in twijfel dan Nesta deed, maar een positieve instelling deed wonderen aan hun humeur.
Zodra ze er relatief zeker van waren dat ze niet in de val gelokt zouden worden, durfde Nesta eten uit haar tas te pakken en stilde ze eindelijk haar honger.
Ze wisten niet hoe lang ze alweer onderweg waren, toen het gedreun van ritmische voetstappen hen uit hun concentratie haalde. De twee tieners zagen om hen heen niets anders dan bladeren, takken en mos. Naast het geluid van bewegende harnassen en voeten in de aarde, was er geen teken van andere aanwezigen.
Ulvi kwam naar hen toegevlogen en kraste luid. Hij had de bron van het geluid al gezien en probeerde het uit alle macht duidelijk te maken.
'Je gaat onze positie weggeven,' snauwde Mattías naar de kraai.
Beledigd kraste hij nog een keer, waarna hij naar een boom toevloog en daar bleef zitten, met zijn rug naar zijn metgezellen toe. Hij weigerde hen nog te vertellen wat hij gezien had.
Nía spitste ondertussen haar oren. Ze snuffelde aan de grond, om de juiste richting van het geluid te vinden. Toen ze een spoor gevonden had, klom ze aan Mattías' broek omhoog, tot hij haar een zetje gaf om op zijn schouder te gaan liggen. Ze gebaarde met haar voorpoot in de richting die ze moesten volgen.
Gebukt liep het drietal in de aangegeven richting. Zodra ze een glimp opvingen van donkere harnassen, kwamen ze tot stilstand. Achter de bosjes bleven ze doodstil zitten.
Nesta herkende de schaduwsoldaten als eerste. Haar gezicht trok bleek weg en haar buik begon te tintelen. Voorzichtig draaide ze haar hoofd naar Mattías.
'Schaduwsoldaten?!' riep hij.
Nesta's hand vloog naar Mattías' mond.
'Laat anders merken dat we hier verstopt zitten,' siste ze in zijn oor.
Ze keek even naar de hand op zijn mond en trok die vervolgens snel weg. 'Sorry,' fluisterde ze.
Mattías schudde met zijn hoofd en dook dieper achter de bosjes weg. Zijn handen waren klam geworden en hij wist niet aan wat eerst te denken. Hij wilde wat hij voor zich zag rationaliseren, maar hij kon geen mogelijke verklaring vinden. Was hij aan het hallucineren? Werd hij gek?
'Schaduwsoldaten?!' herhaalde hij op een nerveuze fluistertoon.
Nesta wilde 'Ik zei het toch' zeggen, maar ze kreeg het niet over haar lippen. Haar mond was droog geworden en haar hart klopte in haar keel.
De schaduwsoldaten waren met drie. Toch voor zover ze vanuit de struiken konden zien. Eén van de soldaten had geen hoofd. Nesta dacht terug aan de ondode die haar enkele dagen eerder bijna had vermoord. Haar handen begonnen te trillen.
Ze vroeg zich af of het hetzelfde schaduwwezen was dat ze nu voor zich zag. Het kon niet, besloot ze. Ze had gezien dat haar moeder hem versloeg. Als ze meer ervaring had gehad met schaduwsoldaten, had ze geweten dat ze moeilijk te doden zijn. Daarom was het niet gek dat dezelfde soldaat zich nu voor hen bevond.
Het meisje bleef verstijfd zitten.
'Moeten we ze volgen?' fluisterde Mattías.
Ze konden nog uren of dagen ronddwalen in het ondoordringbare bos, maar dat zou hen niet zoveel opleveren als het volgen van deze soldaten. Als ze niet naar de heks op weg waren, dan zouden ze hen misschien andere belangrijke informatie laten zien.
Nesta herhaalde Mattías' woorden een aantal keer in haar gedachten, voor ze tot haar doordrongen. Ze knikte langzaam. 'Goed idee.' Ze wilde meteen rechtkomen, maar de huurling hield haar met zijn hand tegen.
'Wacht tot ze uit het zicht zijn. Anders gaan ze zeker weten dat ze gevolgd worden.'
Hij had een vermoeden dat ze hun al lang gehoord hadden - zijn uitroep was duidelijk geweest - maar dat zei hij niet luidop. Hij wilde haar niet nerveuzer maken dan ze al was. Zelf was hij ook verre van kalm, maar hij liet het minder doorschijnen. Zijn gezicht zag er nog even geïrriteerd uit als de rest van de tijd en zijn houding gaf ook niets van zijn zenuwen weg.
Zoals afgesproken, wachten ze af tot de schaduwsoldaten uit het zicht verdwenen waren. Er bleef uiteindelijk niet meer over dan het geluid van hun steeds stillere bewegingen.
Mattías knikte en ze stonden recht. Nesta's knieën deden pijn van zo lang in dezelfde houding te hebben gezeten. Haar schouders voelden al iets minder stram dan enkele dagen eerder, maar ze kon de steken nog steeds voelen als ze een te wijde beweging maakte. De jongen had van dit alles minder last. Hij was het meer gewend om zijn lichaam te gebruiken in situaties als deze.
Nía haalde Ulvi en gaf hem mee wat het plan was. De kraai was de hele tijd in de boom blijven zitten, alsof de aanwezigheid van de schaduwsoldaten hem niet langer interesseerde. In werkelijkheid was hij nog steeds verontwaardigheid dat zijn hulp niet geapprecieerd werd. Hij had, naar zijn eigen mening, zoveel te bieden, maar Mattías wilde het duidelijk niet inzien.
'Hopelijk vinden we de heks als we ze volgen,' zei Nesta, terwijl ze haar ledematen nog een laatste keer uitrekte. 'Dan zijn we misschien snel weer thuis.'
De huurling knikte langzaam. Nu hij de schaduwsoldaten in levende lijve had gezien, wist hij dat ze zich niet zomaar in eender welke onaangename situatie bevonden. Toen hij nog dacht dat het meisje verhaaltjes verzon, zag de toekomst er veel rooskleuriger uit. Nu was hij er zeker van dat ze zich dieper in de problemen bevonden dan Nesta doorhad. Schaduwsoldaten, die hoorden niet zomaar meer vrij rond te lopen in het koninkrijk van Atarah.
Ze hadden nooit alleen op deze missie mogen vertrekken, maar terugkeren was voor hem ook geen optie. Als de huurlingen al zouden geloven dat hij schaduwsoldaten had gezien, dan zouden ze hem uitlachen, omdat hij ze niet aankon.
Hij gebaarde naar het bos dat zich nog voor hen uitstrekte. 'Laten we gaan.'
Ulvi kraste opgewonden en vloog weer voor hen uit, Nía miauwde instemmend en klom opnieuw op Mattías' schouder en Nesta... Nesta verzamelde al haar moed en liep op kop achter de kraai aan.
Ze zou de heks nog steeds redden en daarmee bewijzen dat ze kon tippen aan haar moeder. Haar angst zou het niet winnen van haar zelfvertrouwen. Ze kon dit.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro