19
Ze stopten niet met rennen tot ze dachten dat ze in veiligheid waren, daarna liepen ze verder. Delphi' s gezicht was wit weggetrokken en ze keek alleen maar vooruit. Celene had haar hand verplaatst naar haar hand, want om Delphi de hele tijd mee te trekken aan haar voorarm vond ze vermoeiend. Delphi zei niets over Celene's hand, Celene dacht dat Delphi het zelf ook wel fijn zal vinden.
De onderkant van hun lichaam, tot de stevige riem om hun middel, was bedekt met bloed. Het was opgedroogd in hun kleren, Celene vroeg zich af als ze het ooit nog eruit zal krijgen. Ze hoopte van wel, want lopen met bloed kon wilde dieren aanlokken, en ze ging ervan uit dat in de jungle heus wel dieren zaten.
Het ergste aan de jungle was dat het heet was, erg heet. Na twee minuten in het bos stond er al een zweetlaagje op hun hoofd. Het hielp ook mee dat de grond niet vlak was en licht schuins omhoog danste.
Celene had niet gegokt dat het bos zó groot was, op de plateaus leek het maar een paar tien meter. Maar schijn bedroog. En nu liepen ze doodop, dorstig en zwetend door het oerwoud. Een keer had Celene Delphi net op tijd van een slang weggetrokken, een keer stapte ze zelf bijna op een hagedis. Ze kon hem niet zien, want het pad was bedekt door de laaghangende takken van de tropische planten.
De bomen die ze tegenkwamen waren meters hoog en ze hadden een vlakke stam. Er waren geen takken laag bij de grond, alleen maar hoog in de toppen- bij de bladeren. Na meer dan een uur lopen begon het donker te worden. Ze stopte bij een hoge boom.
Celene liet haar spullen vallen en drukte de speer in Delphi 's handen. ''Ik ga even boven kijken-'' ze wees doodop naar de bladeren van de boom- ''als er iemand komt fluit je dit-'' ze vloot drie normale tonen en meteen erachteraan een lage toon- ''goed?''
Delphi knikte doodop, ''misschien zie ik iets als water,'' verzekerde Celene haar, ''en anders maken we een val en vangen we een van de beesten hier. Ze zullen wel eetbaar zijn en veel water bij hun dragen- want zij moeten ook veel drinken.'' Delphi knikte weer.
Celene wreef het zweetlaagje van haar voorhoofd af en omhelsde de middel-dikke boom, ze trok zich omhoog en zette haar voeten ergens neer waar ze steun had. Haar armen scheurden over de bast om omhoog te komen, haar benen waren stijf van al het bloed dat op haar huid vast was gelijmd. Ze herhaalde hetzelfde riedeltje keer op keer, tot ze bij de eerste takken was. Het was uiterst uitputtend, maar ze gaf niet op.
Er was bijna geen leven te zien in de boom, ze zag alleen iets op de verdere tak wegschieten. Het had een lange staart, Celene stelde vast dat het een kleine aap moest zijn. gelukkig geen grote, dan had ze een echt probleem.
Ze kon zich nu omhoog trekken aan de sterke takken van de boom, ze pakte een van de taken met haar handen vast en trok zich op de tak. Ze deed het bij nog een en nog een. Nu kwam ze uit op het dikke bladerdek. Ze pakte nog een tak en trok zich omhoog, ze stak haar hoofd door de bladeren en zocht nog een tak.
Op deze tak kon ze de hele arena zien, ze zag de bergen- niet ver van hun vandaan, waarschijnlijk ongeveer honderd meter. Misschien konden ze dat halen voor het helemaal donker werd, maar Celene betwijfelde het. ze hadden geen water en ze moesten uitrustten, anders zou een van hun neervallen en terplekke dood gaan aan uitdroging.
Ze veegde nog een zweetlaagje van haar voorhoofd af en wreef over haar bezweette nek. Ze voelde de ketting van Zod, een opluchting rees omhoog- het was niet verloren gegaan.
Celene draaide haar om naar de andere kant van de arena, ze kon de hoorn bijna niet zien. maar wel de rondkolkende rivier en de grote hovercraft die de lichamen ophaalde. De kanonschotten hadden hen verteld dat er acht gestorven waren tijdens het bloedbad- het minste van elke hongerspelen tot nu toe. Celene wist dat er nu veel over werd gepraat, het was normaal dat bij de vrouwen meestal meer dan de helft al vermoord werd bij het bloedbad.
Celene keek rond, maar ze zag nergens echt water. maar er moest ergens water zijn. ze hoopte dat Haymitch haar iets kon geven, maar ze wist ook dat dit erg egoïstisch was tegen Maia. Ze had tegen Haymitch gezegd dat hij haar moest steunen en alleen haar. Maar Haymitch kon de Capitoolmensen niet tegenhouden om haar iets te sturen.
Maar als de toeschouwers niets stuurden moest ze iets nieuws bedenken, ze konden dieren achtervolgen tot een waterbron. Maar het kon ook zo zijn dat het Capitool ze zo hadden gemuteerd dat ze geen water nodig hadden, dan leek het vangen van dieren ook niet meer zo geschikt. Maar ze konden het altijd proberen.
Celene deed nog een rondje om er zeker van te zijn dat ze niet iets gemist had. Er was niets, het bladerdek was te dik om iets te zien en het was ook te donker.
Ze klom naar beneden, Delphi zat neergezakt op de grond, haar ogen waren halfopen en ze was weer een beetje roder geworden. Haar rode vlecht plakte tegen haar hoofd, net als de staart van Celene.
''Iets gevonden?'' vroeg Delphi met een droge stem.
''Nee,'' antwoordde Celene met de barste stem die ze ooit had gehad, ''niets, maar we zijn ongeveer honderd meter of meer verwijderd van de bergen. Als we bij de bergen zijn kunnen we garanderen dat we in een veilig gebied zijn en ons beter verdedigen. Maar nu het is nu te donker om verder te lopen, we kunnen de weg kwijt raken of aangevallen worden. Dus we blijven hier en kijken wat we hebben-'' aan het einde van haar uitleg ging Celene naast Delphi zitten.
Celene pakte de rugzak op haar schoot, ze haalde het mes eruit en stak het in een van de zakjes van haar dikke riem. De zakjes waren van beiden kanten open, zodat de punt van het mes ervan de benedenkant uitstak. Ze ritste de rits open, Delphi keek uitgeput maar nieuwsgierig mee.
Het eerste wat Celene eruit haalde was een slaapzak, hij was zo dik dat hij bijna de hele inhoud van de zak in beslag nam. De hoop om iets handigs te vinden vervloog meteen. Ze hadden de slaapzak nu niet nodig, omdat het super heet was en als ze in de slaapzak zouden gaan slapen zouden ze het nog heter krijgen.
Ze legde de slaapzak weg, ze haalde nog een lege kleine waterfles uit de zak, een rare bril, een stuk touw, aanmaakblokjes en dat was het. Delphi pakte de bril van de aarde, ze bekeek hem en zette hem op. ze liet een o-geluidje horen, deed hem af en gaf hem aan Celene.
''Kijk erin,'' beval ze haar.
Celene zette de bril op en werd verrast door het heldere beeld dat het met zich meebracht. Ze zag elk blaadje super goed en elke zandkorrel verlicht. Ze besefte haar wat ze hier mee kon. ''Ik ga opnieuw naar boven,'' zei ze tegen Delphi, ''misschien kan ik meer zien met deze bril.''
''Is goed,'' zei Delphi, maar ze klonk bang.
''Je hoeft niet bang te zijn,'' verzekerde Celene haar, ''ik ben zo terug.''
''Ik ben niet bang,'' antwoordde het meisje bars.
''Ok,'' antwoordde Celene, ''maar nog steeds, er kan je niets gebeuren. Ik verwacht niet dat een van de tributen- en vooral niet de beroeps zich s 'nachts verplaatsten, daar zijn ze ook wel slim genoeg voor.'' Delphi knikte.
Celene begon weer de klim naar boven, het ging nu veel beter dan eerst, ze zag meer met de bril op en haar benen waren gewend aan haar bloedtrekkende broek. Ze kwam op dezelfde plek uit als net, er was nu helemaal geen beweging te zien bij de takken.
Ze keek rond over de arena, ze zag het nu beter dan de vorige keer. Ze zag zelfs door het bladerdek heen. Een kriebel in haar buik zorgde ervoor dat ze terug naar beneden ging. Ze zag hoop op Delphi' s gezicht, waarschijnlijk omdat Celene een zwakke glimlach op haar gezicht had staan.
''Heb je iets gevonden?'' vroeg Delphi.
''Ja,'' antwoordde Celene, ''waarschijnlijk water. tien meter hier vandaan.'' Ze pakte hun spullen in en liepen naar de plek die Celene met de bril had gezien, Celene hield de bril op om het pad te zien en wellicht vijandelijk dingen. Delphi liep dicht achter haar aan.
De waterbron was onzichtbaar geweest als je er niet naar gezocht had en geweten had waar het ongeveer lag. Het lag een paar meter van het overwoekerde wild pad vandaan en was onzichtbaar voor voorbijgangers door de struiken en bladeren.
Celene begeleidde Delphi door de struiken naar het water. de poel was helder en dus schoon, een klein beekje liep naar beneden door het gebladerde- het zal uitkomen bij de ruisende ronde rivier. in het kleine meertje zwommen vissen. Celene gokte dat het water waarschijnlijk niet vergiftigd was, anders zouden er geen vissen in zwemmen.
Delphi slaakte een zachte verluchtende kreet toen ze het water zag, Celene zette de bril op Delphi' s neus, zodat ze kon zien wat ze dronk. Ze wachtte geduldig tot haar bondgenoot klaar was met drinken. Daarna vulde Delphi de waterfles met water en gaf het aan Celene.
Het water voelde koel aan in haar keel, het gaf een grote opluchting in haar longen, haar maag en stembanden. Meteen verlangde ze naar meer, het water was uiterst lekker en verlichtend. Delphi haalde kommen water uit de poel en dronk tot ze niet meer kon. Celene knielde blind naast haar en gaf haar de waterfles, Delphi ging nu verder met haar bezigheden alleen nu met een waterfles.
Celene vouwde haar handen tot een kommetje en stak het in het water, ze gooide wat in haar gezicht en tegen haar nek aan. Daarna begon ze rustig te drinken.
Na een tijdje waren ze beiden klaar met drinken, Celene besloot om de vis in de rivier te vangen met een speer. Ze trok haar schoenen uit, deed de bril op, pakte de speer en zakte in het water. het bloed liet niet los aan haar kleding, het moest er goed vanaf geschrobd worden. Ondertussen hield Delphi de wacht bij het water.
Maar er zou niemand komen, wist Celene. Ze wisten allemaal dat ze zich koest moesten houden, zo slim waren de tributen wel. Tot de ochtend zouden ze hier kamperen en hun voorraden bijvullen, want ze wilden in de dag verderlopen en bergen bereiken en beklimmen.
De vis was makkelijk te vangen, na een halfuur had Celene er al drie gevangen. Ze besloot dat het wel genoeg was voor een paar dagen. Ze tilde haarzelf uit het lage water en ging naast Delphi zitten. Delphi keek hoe Celene de vissenhuid ervan afsneed en de rest van het vlees in kleine blokjes hakte. de gesneden blokjes legde ze op een groot blad, dat ze hadden geplukt van een tropische plant.
Ze aten beiden een paar van de blokjes, de vis was zoutig- maar wel lekker genoeg om het niet uit te spugen. Ondertussen speelde het volkslied van Panem door de takken van het oerwoud, ze konden net de nummers van de districten zien en een beetje van hun uiterlijk. Zo kwam het dat Celene haar besefte dat Lucretia, Maia, Medea nog niet vermoord waren. Maar wel Hera- Delphi' s reactie was iets als een verdrietige knor. En de mede-tribuut van Lucretia stond er ook tussen.
''We wassen ons morgenvroeg,'' verzekerde Celene Delphi toen ze gingen slapen. ''Nu is het te gevaarlijk zonder licht.''
Celene droomde die nacht niet, het was een groot zwart gat en dat vond ze op een of andere manier prettig. Haar hoofd was leeg van de keuzes die ze moest maken en haar zorgen gingen daarom ook weg.
Delphi maakte haar die ochtend wakker, ze gaf haar een klein stukje vis en water en dwong Celene erna om het water in te gaan.
Ze wasten het bloed van hun beneden lichaam af, de broek van de jumpsuit zat nu veel lekkerder en niet meer zo stijf. De huid van hun benen ontspanden zich en kalmeerde door het zachte water. Ook waste ze hun bovenlichaam, de binnenkant van de jumpsuit plakte tegen hun borst aan en het was uiterst vervelend. Ze wasten ook hun haren, de hoofdhuid ontspande zich en het was in een keer niet meer zo heet als gisteren.
Na het bad vlocht Celene Delphi' s haren weer in een vlecht, ze bond haar eigen haren ook in een lange staart. Ze vertrokken nadat al hun sporen van het verblijf bij de poel was verwijderd, ze hadden ook nog de waterfles gevuld, de in blad gewikkelde visblokjes in de tas hadden gestopt en nog wat gedronken.
De honderd meter was nu goed te bereiken, ze hadden nu genoeg voorraden om goed door te lopen en in de morgen was het veel cooler dan tegen de nacht en in de nacht. Het bad had ook meegeholpen, de jumpsuit zat niet zo strak meer om hun benen, zodat ze soepeler konden bewegen.
Aan de rand van het bos naar de bergen was er alleen maar lage begroeiing. Ze kwamen aan bij de rand, de aarde grond ging geleidelijk naar gesteente. Na driehonderd meter begon het reliëf. Eerst was het laagland- een heel groot uitgestrekt weiland, met wilde bloemen. Daarna kwamen er loofbomen- het strekte zich maar op een klein oppervlakte uit, misschien honderd meter. Daarna kwam de naaldbomen- deze vijftig meter. En uiteindelijk kwam de rotsen die je kon zien bij de hoorn. En helemaal erboven lag de sneeuw. Vanaf de rots gordel ontsprong er een waterval, zijn water reikte tot het steen waar Celene en Delphi nu stonden. Ze konden hun water weer bijvullen
''Moeten we helemaal naar boven?'' vroeg Delphi, het was geen gezeur, het was meer een bevestiging.
''Kan-'' antwoordde Celene, ''we kunnen ook nog aan het einde van de loofbomen verblijven.''
''Ok, maar daar is het wel koud, toch?''
''Denk 't, maar we komen we de nacht door. we hebben een dikke slaapzak en elkaars lichaamswarmte.''
''Klinkt goed,'' stemde Delphi in.
Celene wilde nu pas haar zorgen uitspreken, ''ik weet alleen niet hoe we het met de anderen doen,'' voegde ze eraan toe, ''met Lucretia, Maia en Mede-'' ze stopte met praten en pakte haar mes uit de holster- ''blijf hier staan,'' beval ze Delphi. Delphi pakte haar speer uit haar holster en hield het stevig vast.
Celene liep het bos weer in, ze volgde het geluid van de tribuut. Haar ogen zochten naar haar, uiteindelijk vond ze achter een struik een grauw blondharige. Ze sloop zo goed ze kon naar de tribuut toe. ze dwong zich door de struik, sloeg haar vingers voor de tribuut haar mond. Medea liet toch een klein kreetje horen.
''Het is goed ik ben het,'' kalmeerde Celene haar. Mede zakte rustig in een. Ze liet mond vrij. ''Hey,'' zei ze in een fluistertoon. Ze stond op, omzeilde de struik en stond nu voor Celene. Celene zelf trok haar lichaam ondertussen uit de struik.
''Hoi,'' mompelde Medea nog steeds geschrokken, ''ten eerste doe je dat mes even weg-'' Celene stopte het in een van de zakken in haar rug- ''ten tweede ben ik blij om je te zien.''
Medea zag er erg moe uit, haar ogen stonden droog, haar haar zat in de war, haar stem klonk rasperig en haar beneden lichaam was bedekt met bloed. Ze had een rugtas in haar linkerhand en een kleine dolk in de rechter.
-''doe je wapen maar weg,'' zei Celene tegen haar vriendin, ''je hebt ze niet nodig-''
Medea volgde Celene tot ze bij Delphi waren, het meisje liet haar speer zaken toen ze zag wie het waren. Medea en Delphi wisselden een paar geruste begroetingen. Delphi gaf Medea haar de waterfles, Medea dronk het helemaal leeg.
''Laten we maar naar de beek gaan,'' stelde Celene voor, ''dan kun je je wassen en kunnen we rustig eten.''
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro