Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

Hoofdstuk 29

Zodra ik de keuken inloop, valt mijn oog op Alisha. Ze heeft de tafel al afgeruimd en is aan het afwassen. Novak is nergens meer te bekennen. Ik probeer me zo voorzichtig mogelijk naar de kapstok te bewegen, in de hoop dat Alisha mijn voetstappen niet hoort. Ik pak mijn mantel van de haak en sla hem om. Helaas is Alisha's magie met de maanden ook toegenomen.

'Waar ga je heen?' vraagt ze zonder op te kijken. Met mijn lip tussen mijn tanden begin ik de knopen vast te knopen

'Het dorp,' antwoord ik. Alisha draait zich om en kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Dit is de eerste keer sinds we hier zijn dat ik het huis buiten de tuin ga verlaten.

'Meen je dat?' vraagt ze op een toon die boekdelen spreekt. Haar ogen hebben die fonkeling terug, die fonkeling van hoop. Ik waardeer haar hoop, maar het is onnodig.

'Ja,' is het laatste wat ik antwoord voordat ik het huis uitloop. Ik trek de deur achter me dicht en begin over het bospad te lopen. De ochtendkou krast tegen mijn gezicht. Ik sla de mantel strakker om me heen terwijl ik af en toe mijn hiel in de zachte grond laat zakken. Het is dat Novak ooit heeft uitgelegd hoe ik bij het dorp moet komen dat ik weet waar ik heen moet.

De bladeren liggen her en der op de paden, de bloemen beginnen te overwinteren en het weer wordt al iets donkerder. De zomer is voorbij, de herfst doet zijn intrede. Ik heb altijd gemengde gevoelens gehad over de herfst. Het is de tijd waarin de warmte en de vrijheid van het buitenleven ons verlaten. Het is de tijd waarin ziektes oplaaien, honger en duisternis. Mensen houden hun hart vast voor de kou die zal komen. De zwakken zullen sterven. Zo is het altijd geweest en zo zal het blijven. Het is de manier van de goden om het evenwicht te bewaren.

Hoe dichter ik bij het dorp kom, hoe meer huizen er in het bos staan. Het bospad verandert in een stenen pad. De bomen worden minder aanwezig. Ik verwacht een klein en rustig dorp aan te treffen waar hier en daar een mens door de straten loopt. Novak vertelde me over de stilte en dat was geen understatement.

Ik loop door drie straten zonder een levende ziel te zien. Alle deuren en ramen zijn potdicht, sommige zelfs bedekt met houten balken. Zodra ik langs een van de vele stenen huizen loop, sta ik stil. Op het eerste gezicht is het hetzelfde huis als alle andere. Een klein stenen huisje, een houten deur, een klein raampje met houten kozijnen en alles staat net een beetje scheef. Het huis waar ik voor sta heeft echter ook een blauw kruis op de deur geschilderd en in het midden van het kruis hangt een tekening van mijn gezicht.

Voordat ik kan beseffen wat ik zie, word ik bij mijn arm gegrepen en een steegje in getrokken. Ik kijk recht in twee lichtgroene ogen met mijn rug tegen een klamme muur en een hand tegen mijn mond. Ik wil de persoon voor me uitschelden en wegduwen, maar zijn actie lijkt niet zonder reden.

Buiten de steeg, op het hoofdpad, raast een kar te paard met tientallen lijken voorbij. Het gammele houten ding kraakt alsof het elk moment door zijn wielen kan barsten. De hoeven van het paard echoën tegen het stenen pad. Ze hebben niet de moeite genomen om de lijken te bedekken met een doek, iets wat ze beter wel kunnen doen. De blauwe vloeistof die uit de neuzen, monden en ogen van de lijken loopt, is zeer besmettelijk. De man die naast het paard loopt heeft alleen een witte doek voor zijn mond gebonden, iets wat hem niet zal helpen.

Als de kar voorbij is, kijk ik naar de persoon voor me. De witharige jongen haalt zijn hand van mijn mond, maar gebaart me stil te zijn. De twee smaragdgroene ogen kijken me even diep aan voordat hij verder het steegje inloopt. Het rijk uitziende witte pak dat hij draagt past als een handschoen om zijn lichaam. Zijn kledingkeuze is opvallend in het toch niet te welvarende dorp.

Ik weet ook wel dat het dom is om met vreemden mee te gaan, maar toch weet de jongen me met die ene blik te overtuigen.

We lopen het smalle steegje uit en slaan een hoek om. De jongen opent de deur van een van de beter uitziende huizen voordat hij naar binnen stapt. Twijfelend volg ik de jongen naar binnen en sluit de deur. Meteen stap ik de woonkamer binnen die, ondanks het gebrek aan ruimte, vol staat met spullen. Hij bezit geld en veel. Hoewel niet alles even nieuw of goed onderhouden is, zijn de spullen duur. Er hangen dure schilderijen van de zee aan de muur, zijn pak is bezaaid met zilveren stenen en hij draagt een parelketting.

'Wat doe jij hier?' is het eerste wat de vreemde jongen tegen me zegt. Hij loopt naar de grote bruingroene stoel die in de hoek van de kamer staat en gaat erop zitten.  Hij pakt de half opgerookte sigaret die in de asbak op de leuning ligt, steekt hem aan met een lucifer en neemt een trekje. Voordat ik antwoord geef, laat ik mijn blik door het huis dwalen. Zijn inrichting bestaat uit glazen flessen met allerlei gekleurde inhoud en schilderijen. In het midden van de kamer staat een bruingroene bank en een houten tafel vol kruiden en schelpen.

'Ga je nog antwoorden?' vraagt hij nors. Ik kijk op, mijn armen vouwend.

'Tabak kopen', antwoord ik simpel voor mijn oog op een klein portret op de schouw valt. Het witblonde meisje van niet ouder dan vier staat al glimlachend afgebeeld. Ze heeft dezelfde groene ogen als de jongen wat veel van mijn vragen direct beantwoord.

'Ik vraag me echt af hoe jij nog in leven kan zijn', zegt hij zuchtend terwijl hij opstaat van de stoel. Met opgetrokken wenkbrauwen volg ik de jongen met mijn ogen. Hij loopt, met de sigaret tussen zijn lippen, naar de houten kast die in de rechterhoek van de ruimte staat, trekt een la open en gooit geen seconde later een bruin zakje mijn kant op.

'Wat bedoel je daar nou weer mee?', vraag ik terwijl ik het zakje open. Tabak, minimaal genoeg voor tien sigaretten.

'Meekomen', draagt hij me op terwijl hij opnieuw kort in mijn ogen kijkt. Er is iets aan die blik en de langzame stem die me exact laat doen wat hij zegt. We lopen de woonkamer uit, een krakende trap op en komen direct in een slaapkamer. Ik blijf stilstaan in de deuropening, starend naar het rommelige tweepersoonsbed. Ik besef me al te goed dat ik alleen ben me deze jongen in een huis waar niemand me zal vinden. De jongen lijkt echter geen aandacht te hebben voor het bed, hij staat voor het raam.

'Ik ga je niet verkrachten', zegt hij voor hij stil komt te staan voor het raam. Betwijfeld loop ik naar hem toe. Het duurt niet lang om te zien wat hij me wilt tonen. Net aan de rand van het bos is er een gat zo groot als zes karren in de grond gegraven. De lijkenkar die net nog door de straat rammelde staat naast het gat. Een groep van vier mannen, die hun mond met niets meer hebben bedekt dan een doek, gooien de lijken in het gat. Het zijn niet de eerste lijken die het gat vullen, er liggen al tientallen anderen.

'Ben je slim genoeg om te snappen waar ze aan dood zijn gegaan?', vraagt de jongen spottend.

'Riosis', antwoord ik zonder twijfel. Alle symptomen leiden naar hetzelfde. Hoewel ik het niet eerder met mijn eigen ogen zag, is er geen anderen ziekte zo besmettelijk en veroorzaakt die blauwe vloeistof.

'Bravo. Sinds drie dagen heeft de helft van het dorp het loodje gelegd en er is maar een persoon die daar verantwoordelijk voor gehouden word, jij'. Ik kijk toe hoe het zoveelste lijk van een jonge vrouw het gat ingegooid word. Haar jurk zit onder de blauwe vlekken, afkomstig uit haar mond.

'Hoezo ik?', vraag ik zonder op te kijken.

'De koning stuurde twee besmetten wachters naar het dorp. Voor ze stikte in hun eigen bloed gaven ze een brief af waarop stond dat we het bezoek aan jou te danken hadden. Er werd ook vriendelijk bij vermeld dat we je moesten afleveren of ze gaan er meer sturen'. De jongen haalt de sigaret uit zijn mond en steekt hem naar me uit. Zonder aarzelen pak ik het ding vast en neem er een trek van. Het is zwaardere tabak dan ik had.

Ik had kunnen weten dat mijn vader het er niet bij ging laten. De man doet er alles aan om me in handen te krijgen en aangezien het hem zelf niet lukt gaat hij anderen het vuile werk laten doen. Het enige dat niet klopt is hoe hij weet dat ik hier zit. Er is geen wachter gespot de laatste weken en ik heb het huis niet verlaten. Er is geen manier waarop de man me gezien heeft. Ik zucht diep voor ik de sigaret aan de jongen teruggeef.

'Dus nu wilt het gehele dorp me dood', concludeer ik zonder er te lang bij stil te staan. Ze zijn niet de eerste die me dood willen en zullen ook niet de laatste zijn.

'Dat kun je wel zeggen ja'.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro