Hoofdstuk 17
De paniek die in mijn lichaam schiet bij die aanblik is misschien wel net zo erg als de paniek waarmee ik aankwam. Mijn handen beginnen te trillen, mijn benen beginnen te trillen en mijn gedachten gaan met me op de loop.
Als iemand in dit dorp dit niet verdiende, dan was het Nalu wel. De liefhebbende, aardige en zorgzame vrouw heeft genoeg op haar bordje gehad. Een onverwachte dood door toedoen van mijn vader siert haar geenszins. De vrouw had meer in haar toekomst, meer te bereiken. Het is te snel, te onnodig en vooral intens onterecht. Waarom koos mijn vader haar? Elke andere dood zou beter zijn geweest, meer gerechtvaardigd.
Ik staar in totale shock naar het brandende lijk. De witte jurk is verschroeid tot niets meer dan zwarte half hangende stukken. Als je niet wist dat Nalu altijd wit droeg, zou je niet weten wat ze droeg. Haar blonde haar is vergaan en haar witte huid is meegevoerd door de vlammen. Er liggen stapels witte bloemen langs het brandende stuk hout, stuk voor stuk bijna aangeraakt en meegetrokken door het vuur. Ze was geliefd bij het volk en dat is te zien. Tientallen elfen lijken niet te kunnen stoppen met huilen en de stapel bloemen wordt alleen maar groter.
Ik wil het niet beseffen, ik kan het niet beseffen. Ik begrijp het niet, ik wil het niet begrijpen. Ik snap niet dat ik niet degene ben die daar ligt. Is het puur geluk dat ze niet bij Alisha binnenvielen? Hebben ze me gezien maar niets gedaan? Of zijn ze zo dom om mij te missen? Mijn vader is slimmer dan dat.
'Vrouwe Celeste,' word ik uit mijn gedachten getrokken. Langzaam draai ik me om naar de bediende die achter me staat. In plaats van de grijsbruine kleding, die ik ook een maand lang moest dragen, draagt ze een zwarte jurk. Ook haar bruine haar is in een knot opgestoken. Het duurt even voor ik besef dat dit dezelfde dame is die gisteravond door de tempel liep met een dienblad met drank.
'De koning verwacht u in zijn kamer,' deelt ze me mee voordat ze een kleine buiging maakt. Walmoet, ik was hem bijna vergeten. Ik herinner me nog goed de laatste keer dat Christiaan het dorp binnenviel. Mijn blik glijdt automatisch naar de eik, waar de laatste persoon net uit de strop wordt gehaald. De littekens zijn misschien vervaagd, maar de gedachte niet.
Ik kijk nog één keer naar Novak voordat ik me langzaam van hem losmaak. De blik die hij me geeft zegt genoeg, ondanks alles is hij er als ik hem nodig heb. Met kleine stapjes en knikkende knieën baan ik me een weg door de steeds groter wordende menigte. Ik besef dat ik in niets meer dan een nachtjapon loop. Het is misschien niet de beste kleding om je aanstaande echtgenoot in te zien, maar mijn hoofd staat niet toe dat ik me omkleed.
Zodra ik de doodstille en lege tempel binnenloop, schieten de tranen me bijna in de ogen. In het midden van de open ruimte staan drie bedienden het bloed van de vloer te schrobben, op het podium staan tientallen wit brandende kaarsen en voor het eerst klinkt er geen muziek. Dood zijn bezoeken zijn altijd intenser voor de nabestaanden dan voor de persoon zelf. Elk volk heeft zijn eigen manier om ermee om te gaan. Magiërs begraven hun geliefden, zeemeerminnen brengen ze terug naar de zee en wolven verbranden ze. Oude woudstammen zijn de enigen die de dood vieren.
Ik slik voordat ik verder ga naar Walmoets kamer. Het was altijd verboden terrein, een deur met een slot. Hij was ook altijd moeilijk te missen. De witte deur is zo breed als twee normale deuren, heeft grote hangende handgrepen van ijzer en meer gravures van planten dan alle deuren samen. Nieuw is de bewaker die voor de deur staat. Zelfs de bewaker draagt een zwart uniform. Mijn witte nachtjapon steekt af tegen al het zwart.
De jongeman kijkt recht voor zich uit, al zie ik zijn groene ogen even mijn kant op schieten. Zijn blonde haar is strak naar achteren getrokken en het glanzende zwaard in zijn hand raakt nog net de grond.
'De koning verwacht me,' informeer ik de man. Hij laat zijn ogen snel over mijn lichaam glijden voordat hij de deur opent. Met mijn hart in mijn keel stap ik de kamer binnen, iets waar ik duidelijk op had moeten wachten. Op het moment dat mijn ogen mijn aanstaande man vinden slaat een sierlijk versierd wit bord tegen de witte muur. Het stuk porselein valt uit elkaar en laat tientallen stukjes achter op de vloer.
Uit reflex doe ik een stap achteruit en zou het liefst terug de deur uit rennen. De bewaker lijkt andere plannen te hebben. Voordat ik me kan omdraaien, sluit de man de deur en blijf ik achter met Walmoet.
De zwartgeklede koning staat een seconde zwijgend naar de scherven te staren voordat hij zich naar mij omdraait. Het is de eerste keer dat ik de man zie zonder ontbloot bovenlijf. De zwarte mantel is versierd met borduursels van planten, maar lang niet zo uitgedost als zijn normale kleding. Afgezien van de versieringen zijn de zilveren knopen het enige dat het zwart onderbreekt. De zwarte broek is strak en grauw. Zijn groene ogen schieten van emotie. Agressie, verdriet maar vooral frustratie.
Zijn ogen schieten over me heen en de agressie in zijn blik groeit. Voordat ik iets kan zeggen, loopt de man met grote passen in mijn richting, stopt nog geen halve meter voor me, steekt zijn hand op en ik krijg een harde klap tegen mijn wang. Ik grijp onmiddellijk naar de brandende huid en staar naar Walmoet. Ik geef geen kik, beweeg geen millimeter en kijk hem recht aan. De verbazing is misschien groter dan de schok. Ik was voorbereid op een niet al te vriendelijke ontvangst, maar op wat daarna volgt was ik niet voorbereid.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro