Hoofdstuk 28
'Even terug naar de meid die daar staat. Klopt het? Is ze een Night Rider?'. Inmiddels heeft de drank zijn weg gevonden in mijn aderen, zodanig dat de wereld iets waziger begint te worden. 'Ja', antwoord ik. Toen ze vroeg naar die draak wist ik genoeg. Ik had me altijd sterke mannen voorgesteld, geen gewonde dame die jonger is dan mij. We weten heel weinig over Night Riders, we zien ze bijna nooit. De dame zal sterken zijn dan dat ze zich voordoet, dat moet wel.
Ik pak het blikje sigaretten uit mijn broekzak, wip de zwarte deksel ervan af en pak er een sigaret uit. Ik zet de tip tussen mijn lippen en houd het blikje naar Timon uit. 'Gadverdamme gast'. Ik rol mijn ogen en duw de deksel er weer op. Ik schuif het blikje terug in mijn broekzak en steek de sigaret tussen mijn lippen aan. Ik adem diep in, blaas de rook uit en sluit mijn ogen. 'Dat ruikt niet naar tabak, wat is het?' Ik grijns, neem een nieuw trekje en blaas de rook in Timon zijn gezicht. 'Damiana'.
Een zoete geur, wat je kan vergelijken met vijgen, hangt langs de brandende sigaret. 'Wat is Damiana? Een soort wiet?'. Soms irriteert Timon zijn onwetendheid me tot op het bot, soms vergeet ik dat hij niet de halve wereld heeft afgereisd. 'Een plant uit de green lake forest'. Timon zijn ogen lijken bijna uit zijn kassen te vallen. Ik grijns en neem een nieuw trekje van mijn sigaret. 'Je bent bij de elfen geweest?'.
Ik heb bijna alle volkeren gezien en gesproken, bij sommige gewoond en deel uitgemaakt van de samenleving. Zo snel als ik hier weg kon komen pakte ik onaangekondigd een paard en verdween tussen de bomen. Myles en mijn ouders waren zeker niet geamuseerd toen ik na twee maanden terugkeerde, op mijn zeventiende. Inmiddels kondig ik, een soort van, mijn vertrek aan. Mijn terugkeer is altijd een verassing, soms is het in enkele weken, soms na maanden. Er zijn plekken waar ik liever ver vandaan blijf, het koningshuis bijvoorbeeld. Mijn kennis over volken, planten, wegen en nog veel meer is eindeloos.
'Ik heb er drie weken gewoond', antwoord ik eerlijk. Timon is onwetend en lijkt altijd verbaast te zijn om mijn verhalen. Myles verklaart me voor gek en vind het nutteloos. Mijn vader heeft hebben er geen mening over hoewel hij pogingen blijft doen om me een positie te geven. Ze horen er maar weinig over aangezien ik niet veel vertel, voornamelijk de slechte dingen niet. Reizen is niet altijd makkelijk en leuk. Ik laat de delen van verhongeren, gevechten en gevangen zitten achterwegen.
'En?' De nieuwsgierige bruine ogen van Timon twinkelen in het maanlicht. 'Ik vertel je niks, je moet zelf maar eens meegaan'. Na die woorden gooi ik de opgerookte peuk weg in het gras. Ik laat mijn ogen teruggaan naar Maria, die nog steeds word beziggehouden door de drie dames. Haar ogen staan vermoeid en het is duidelijk dat ze zich niet langer op haar gemak voelt. Ze wipt heen en weer op haar benen, haar blote voeten in het gras. Dan pas besef ik mij dat ik haar nog geen eten heb gegeven, ze zal uitgehongerd zijn.
Ik geef Timon een vriendschappelijk klopje op zijn schouder met de verkondiging 'zie je morgen'. Ik loop richting het krat, waar de drankfles in stond. Naast het krat met drank staat een krat met borden en bestek. Ik pak een bord en een vork uit het krat, voor ik mijn weg maak richting één van die pinnen met voedsel. Aan de hoge ijzeren pin zittendrie haken, aan de ene hangt een tros wortels, aan de ander een stuk vlees en aan de laatste zitten maïskolven. Alles hangt er al langer dan een paar uur en begint langzaam zwart te zien.
Met de tang, die langs de de pin hangt, haal ik drie wortels, een stuk vlees en een halve maïskolf van de pin. Ik hoop dat ze hier genoeg aan heeft. Ik loop richting de dames zonder opgemerkt te worden. De eerste die me op lijkt te merken, dat ik hun richting inkom, is de blonde dame. Haar blauwe ogen kijken me geamuseerd aan, misschien zelfs een beetje flirterig. Ik rol met mijn ogen terwijl ik voor de groep dames stil houd. 'Dat had je niet hoeven doen', glimlacht ze net iets te breed en knippert ongecontroleerd met haar ogen. Ze wilt het bord uit mijn handen pakken. Ik til het bord, zonder iets te zeggen, over haar handen en houd het Maria voor.
Haar lichtbruine ogen kijken me verbaast aan. Met een dankbare glimlach pakt ze het bord van me over. De dame, die het bord aan wilde pakken, heeft een beschaamde bloos op haar wangen. Ze lijkt zich niet op haar gemaakt te voelen en ik ga niet mijn best doen om dat te veranderen. Er ontstaat een zeer ongemakkelijke stilte waar ik niks mee kan. 'Leuk je gesproken te hebben Maria. We zullen je vast morgen zien'. De zwartharige dame glimlacht vriendelijk naar Maria en mij. De drie dames geven een glimlach en vertrekken richting de tenten.
'Bedankt', mompelt ze. Ze zet de vork in een wortel en neemt er een hap van. 'Kom, het is al laat. Neem je bord mee'. Met mijn lichtelijk beschonken hoofd lopen we richting het hoofdgebouw. Dit zal de eerste nacht sinds jaren zijn dat ik in mijn oude slaapkamer zal liggen. Het moet al bijna ochtend zijn en hoewel vampiers niet perse veel slaap nodig hebben, ben ik moe. Ik hoor Maria achter mij haar bord met een ongekende snelheid naar binnen werken, ik had niet door dat ze zoveel honger had.
'Ik kan meer voor je halen'. Haar wangen kleuren een lichtroze kleur zodra ik mijn gezicht haar richting in draai. Ze duwt net de laatste hap bij zichzelf naar binnen. Haar wangen lijken wel op hamster wangen van de hoeveelheid eten die ze erin heeft gestopt. Ze schud vlug haar hoofd en slikt een hap door. 'Dat is niet nodig', mompelt ze met halfvolle mond. Ik blijf me afvragen wat ze met deze, onschuld uitziende, dame hebben gedaan. Ze geeft geen enkele aanleiding om de mishandeling die ze moet hebben ondergaan te verdienen.
Ik duw de deur van het hoofdgebouw open en laat haar eerst het gebouw in lopen. Ik sluit de zware deur achter mij dicht en loop achter haar aan de trap op. Ik begin me af te vragen wat ik nu moet doen. Ze lijkt lichamelijk contact en vreemde niet op prijs te stellen, niet dat ik van plan was om iets met haar te gaan doen. Ze lijkt überhaupt niet comfortabel te zijn met alleen zijn met vreemde. Ik vraag me af of ik met haar mee de slaapkamer in moet gaan om haar nog wat uit te leggen of vragen te stellen.
Het hoofdgebouw is doodstil en donker, de vogels zijn niet eens hoorbaar. Het enige beetje licht komt van de maan die door de ramen schijnt. Het is moeilijk te zijn waar je loopt, daarom verbaast het me hoe makkelijk Maria de trap op lijkt te lopen. Aan de bovenkant van de trap sta ik te twijfelen of ik met haar mee moet gaan. Ik besluit dat ik erin geloof dat ze mondig genoeg is om me iets te vragen als ze het nodig heeft, toch benadruk ik het nog. 'Als je iets nodig hebt zit in aan het eind van de gang derde deur rechts'.
Ze staart me kort in stilte aan en knikt dan ongemakkelijk, haar ogen naar de vloer gericht. Ik knik enkel en draai me dan om richting de mijn oude kamer. Een zucht rolt over mijn lippen voordat ik mijn schoenen over de houten vloer laat glijden. Ik hoop hier zo snel mogelijk weer weg te komen, dit kamp gedoe is alles behalve mijn ding. Ik haat de standen, de zoektocht naar de perfecte partner en het ingewikkelde hiërarchie. Daarbij probeer ik mijn vader zijn nieuwe poging vermijden.
Ik moet de deuren aan mijn rechterhand tellen om te bekijken waar mijn oude kamer zit. Ik hoop erop dat het er nog net zo bijligt als het vroeger lag, dat er überhaupt nog een bed staat. Ik houd halt voor mijn oude slaapkamer deur. Het is niet dat ik slechte herinneringen heb aan deze kamer, het is dat ik me er nooit echt thuis heb gevoeld. Ik wil mijn hand op de deurklink leggen, hem naar beneden duwen en naar binnengaan. 'Uuhm Novak'.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro