Hoofdstuk 13
Doodstil lig ik op het bed, gewikkeld in de dekens en luisterend naar het gesnurk van Christiaan. Ik heb me niet meer bewogen sinds Christiaan van me afging. Ik ben niet meer in staat te bewegen, de pijn is me teveel. Ik voel me niets beters dan een hoopje dekens. De woorden van Christiaan glijden door mijn hoofd, keer op keer. Ik wil dit bed niet meer uit, ik wil niet meer lopen door de gangen, ik wil helemaal niets meer. Ik dacht dat ik sterk genoeg was om mentaal te blijven staan, niets was minder waar. Ik ben mentaal en lichamelijk kapot, uitgeput en gebroken. De toekomst is duister. Het licht aan het einde van die tunnel is gedoofd, nergens meer te zien. Ik heb de energie en moed niet meer om op te staan, om het leven aan te gaan, om te hopen op iets beters. Ik ben gebroken op elke manier denkbaar.
Ik heb mijn blik op het raam gevestigd, starend naar de duisternis. Ik weet niet exact hoelang ik hier lig. Mijn gedachtes zijn leeg en duister. Ik voel niets meer, op de pijn na. Ik probeer mezelf niet meer naar een leuke plek te brengen, ik heb er de energie niet voor. Als mijn hart op dit moment zou stoppen zou ik er geen enkel moment tegen proberen te vechten. Ik kan me mijn leven niet voorstellen met geluk, met een doel of liefde. Misschien is geluk niet voor mij weggelegd, misschien is liefde voor mij uitgesloten. Ik weet het antwoord op mijn vraag. Liefde is niet voor mij.
De angst dat Christiaan mijn eerste en enige zal worden volgt me in mijn nachtmerries, lijkt nu waarheid te zijn geworden. Er is geen enkele kans dat ik dit kasteel ooit levend verlaat. Ik lig enkel te wachten op het eind van mijn leven, steeds meer hopend dat het einde sneller nadert. Nora moet hier zo snel mogelijk weg, verdwijnen en nooit meer terugkomen. Ik ben een verloren zaak, een hoopje niets.
Met die gedachte in mijn achterhoofd staar ik naar de buitenlucht. Langzaam verschijnt de ochtend. De zon verschijnt aan de horizon, brengt licht aan de hemel. Ik had gehoopt dat de zon nooit meer op zou komen dat ik hier de rest van mijn tijd kon blijven liggen. Hoe dichter bij de ochtend komt, hoe dichter bij het moment komt dat Christiaan me zal dwingen op te staan. De zon staat steeds verder aan de hemel, verlicht de donkere slaapkamer. De tijd gaat aan me voorbij alsof het secondes zijn die wegtikken.
Aan de opkomende zon te zien lig ik hier al uren. Ik heb me niet bewogen, niets gezegd of überhaupt mijn ogen verplaatst. Mijn lichaam is niet gestopt met pijn doen, het voelt beurs en gebroken. Ik neem de moeite niet om te slapen, ik ben zodanig verdoofd dat het niet eens in me opkomt. De eerste keer dat ik me in uren beweeg, is het moment dat ik naast me beweging voel, een deken op me gegooid wordt. Ik hef enkel een klein beetje mijn hoofd, draai mijn ogen.
Christiaan heeft zijn ogen geopend, de dekens van zich afgeslagen en is bezig met opstaan van het bed. Ik leg mijn hoofd terug op het matras, staar naar de zon aan de hemel. Ik heb niet eens meer de energie om boos op Christiaan te zijn, om iets tegen hem te zeggen. De geluiden van Christiaan, die zich aan het aankleden is, glijden aan mijn oren voorbij. Het is een vaag achtergrondgeluid dat ik niet wil bevatten. Ik heb de man afgekeurd sinds de dag ik hem heb ontmoet. Mijn moeder vertelde me altijd dat liefde iets moois was dat iedereen het ooit wel vond. Haar woorden waren een regelrechte leugen, complete onzin. Ik reageer niet eens zodra er iets op mijn lichaam wordt gegooid.
'Kleed je aan, je bent binnen een kwartier in de eetzaal'. Na zijn woorden hoor ik een deur dichtslaan. Ik zucht diep, probeer de moed te verzamelen om op te staan. De tijd dat ik de donkere realiteit onder ogen moet zien is aangebroken. Met moeite zet ik mijn handen op het matras, probeer mezelf omhoog te duwen. Ik bijt mijn tanden op elkaar van de pijn, alles is beurs. Pijn schiet van mijn armen, mijn rug en zelfs mijn intimiteit door mijn gehele lichaam. De tranen schieten opnieuw in mijn ogen, opnieuw vecht ik ertegen.
Mijn handen duwen me op mijn billen, mijn benen hangend langs de rand. Ik sluit mijn ogen van de pijn, veeg geïrriteerd mijn tranen van mijn wangen weg. Ik ben zo klaar met al het gehuil, met al het verdriet. Ik ben boos op mezelf, meer dan ooit. Niet per se omdat ik het Christiaan toeliet, meer omdat het me nog steeds iets doet.
Mijn voeten raken de vloer aan, zetten zichzelf recht. Ik duw mezelf, met tranen in mijn ogen, en mijn kiezen op elkaar, omhoog. Ik kan niet rechtop staan, mijn buik en rug voelen gekneusd. Ik schuifel richting de badkamer, niet instaat rechtop te lopen. Met mijn laatste beetje kracht duw ik de badkamerdeur open, loop naar binnen en schik van mijn eigen spiegelbeeld. Mijn lip is gescheurd, mijn wangen blauw, mijn ogen rood doorlopen en zonder enige emotie, op de tranen na. Mijn neus zit onder het bloed van de klappen, mijn haar totaal in de war.
Dit is pas het moment dat ik me besef dat ik de opengetrokken jurk nog aanheb, vanaf het punt waar hij bij mijn decolleté zou beginnen, tot het eind van de rok, is hij geheel opengetrokken. Langzaam laat ik de amper samenhangende stof van mijn armen glijden, vallend op de vloer. Eigenlijk zou ik moeten douchen maar ik heb er de energie niet voor.
Ik pak enkel een washandje van de wasbak en begin het bloed van mijn gezicht weg te vegen. Mijn gezicht vertrekt, mijn hoofd bonkt van de hoofdpijn. Ik zucht diep terwijl ik de laatste restjes van mijn bebloede gezicht afveeg. Ik kan niet uitleggen hoe ik me voel, het is voornamelijk leeg en uitgeput. Ik kan amper de energie opbrengen om mijn haar in model te brengen, om iets van make-up op de blauwe plekken te smeren. De hoeveelheid blauwe plekken zijn niet meer weg te werken met make-up, al helemaal mijn dode blik niet. Ik laat het zoals het is. De mensen mogen zien in welk hoopje mens ik ben veranderd. Ze mogen zien wat Christiaan is, hoe fantastisch hij is.
Ik laat een laatste blik over mijn kapotte gezicht glijden voor ik me schuifelend naar de slaapkamer begeef. Ergens begin ik te wennen aan de pijn, kan ik een beetje beter rechtop staan. Pijn is niet het ergste, het is het mentale stuk dat je breekt. Het gevoel dat er geen enkele uitweg meer is, dat je alle controle die je dacht te hebben verloren. Het is het eindeloze dat je kapot maakt. Ik trek de kast open, pak de eerste jurk die ik zie en begin mezelf aan te kleden. Ik begin met een nieuw setje lingerie, dan de jurk en als laatste mijn haar over mijn schouders. Het maakt me niets meer uit hoe ik eruitzie, of andere zien wat er is gebeurd vannacht. Het is niet dat iemand het uitmaakt. Het zou niemand uitmaken als ik morgen dood neerval, of ik pijn lijd. Ik besta niet in de ogen van anderen.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro