Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

7

Ik spendeer een paar uur in een cel, zonder dat me gezegd wordt wat er gaat gebeuren. Meer verhoren neem ik aan, maar eigenlijk kan het me niet zoveel schelen. Ik kan er toch niets tegen beginnen, dat heb ik nu al vaak genoeg gemerkt.

Dit is de eerste keer dat ik effectief in een cel beland ben. Ik weet nog niet hoe ik me daarbij voel. Niet goed in ieder geval.

De tijd waarin ik alleen ben spendeer ik aan nadenken over de afgelopen weken. Toen ik naar huis ging na de vorige verhoren was zeker niet de eerste keer dat ik nadacht over overschakelen naar de kant van mijn vader, de kant van de "schurken". Toch heeft het nooit zo in mijn hoofd gespeeld zoals het dat nu doet.

Ik weet dat ik er spijt van zou krijgen. Het is niet wie ik ben, niet honderd procent van de tijd in ieder geval. En toch. Toch klinkt het aantrekkelijk.

Niet dat het iets zou oplossen. Maar het zou misschien leuker zijn om te kunnen liegen en bedriegen, in plaats van voor leugenaar uitgescholden te worden wanneer ik niets doe dan de waarheid zeggen.

Wanneer één of andere agent me eindelijk uit de cel komt halen, hebben mijn gedachten me nog niet naar een duidelijk punt geleid. Ze zijn blijven hangen bij "mijn vader kunnen zien". Als ik slecht van aard was zou hij me misschien liever willen zien dan nu. Dan zou ik hem vaker kunnen zien, zonder er meer risico's bij te lopen.

Als ze hem zouden oppakken zou dat ook het geval zijn, bedenk ik me, terwijl de agent me naar een verhoorkamer leidt. Hij zou achter tralies zitten en de bezoekuren zouden ongetwijfeld beperkt zijn, maar het zou beter zijn dan nu.

Ik word vastgeketend aan de tafel en opnieuw alleen gelaten voor een tijdje. Ik doe niets anders dan voor me uitstaren, naar een willekeurig punt op het spiegelglas.

Ik ben er vrij zeker van dat Regenstorm al aan de andere kant van het glas staat om me te bestuderen. Die gedachte doet mijn mondhoeken een heel klein beetje omhoog krullen, maar niet genoeg om mijn gevoelens terug te doen keren. Buiten een intense leegte voel ik niets.

Zelfs geen verlangen naar thuis.

Misschien is dit wat men een depressie noemt. Misschien ook niet. Ik weet het niet.

Na wat een eeuwigheid lijkt komen er twee agenten binnen. Eén van de twee, degene met een ringbaard, heb ik eerder gezien. Ik kan me zijn naam niet meer herinneren, maar ik weet nog dat hij bij het verhoor van een paar weken geleden was. De andere agent heb ik bij mijn weten nog nooit eerder gezien.

'Juffrouw Luminis,' zegt de man met het ringbaardje, 'lang geleden.'

Ik doe niets anders dan naar hem kijken. Ik zeg niks. Mijn uidrukking verandert niet.

'Ik neem aan dat u weet waarom u hier bent?'

Ik heb geen flauw benul. Mijn aandacht blijft bij ringbaardje liggen. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat de vrouw die naast hem zit misnoegd naar me kijkt, maar ik geef haar niet de voldoening haar kant op te kijken.

Ik twijfel of zeggen dat ik een advocaat wil in mijn voordeel zou spreken of niet. Het zou hen ongetwijfeld meer het gevoel geven dat ik iets te verbergen heb, maar langs de andere kant zou een advocaat me beter kunnen beschermen dan ik zelf kan.

In plaats van er meteen naar te vragen, zeg ik echter: 'Ik heb geen idee wat er gebeurd is.'

De vrouwelijke agent snuift, maar de man lacht. Hij opent een dossier en schuift me een paar foto's toe. De welbekende woorden 'klop klop' in rode graffiti op een muur. Agenten die neergeschoten zijn. Mijn vaders werk.

'Regenstorm is naar een plaats delict geroepen, waar ze in de val is gelopen. Een val van jouw vader,' legt hij uit. 'Een paar goede mensen zijn gestorven vandaag.'

Ik kijk de agenten niet aan. In plaats daarvan bestudeer ik de foto's beter. De rode verf heb ik altijd opzichtig gevonden. Het was zijn lievelingskleur. Altijd al. Mijn moeder haatte het en toch hadden we een rode muur in ons huis.

Het lijkt al zo lang geleden.

Mijn ogen vullen zich weer met tranen, maar ik knipper ze weg.

'Ik weet van niets,' zeg ik. Mijn stem klinkt gebroken. Ik haat het.

'Dat zeg je elke keer.'

'Misschien moeten jullie me dan eens geloven.'

'Waarom ben je weggelopen?' Het is de vrouw die spreekt deze keer.

'Ik ben niet weggelopen. Ik wist van niks.'

Ze geloven me niet. Ik had niet meer verwacht. Met een gebalde vuist en trillende neusvleugels zeg ik dat ik een advocaat wil.

Ringbaardje knikt. Hij laat de foto's liggen wanneer hij opstaat en samen met de vrouw de kamer verlaat.

Er lijkt opnieuw een eeuwigheid voorbij te gaan, één die nog langer duurt dan de vorige. Mijn maag knort, terwijl ik met mijn gegipste hand ritmisch op de tafel tik. Ik kijk zo goed als de hele tijd naar de foto's, tot ik ieder detail voor me kan zien wanneer ik mijn ogen sluit.

Zouden ze mijn boodschappen al terug in de rekken hebben gezet? Wat gebeurt ermee als iemand ze niet komt ophalen op het afgesproken uur?

Ik zucht, net op het moment dat de deur opengaat.

Ringbaardje komt binnen. Hij gaat niet zitten. In plaats daarvan loopt hij naar de stoel toe en zet hij zijn handen op de rugleuning.

'Er zijn wat problemen met de advocaten. We gaan je een paar dagen moeten hier houden als je het verhoor niet wil doen zonder.'

Ik gaap hem aan. Is dit legaal? Ik weet het niet.

'Gratis eten? Waarom zou ik daar nee tegen zeggen.'

De man lacht niet. 'Dit is een ernstige zaak, juffrouw Luminis.'

Ik kijk naar mijn vingers. 'Mijn antwoord blijft hetzelfde.'

'Prima.'

Er komen een paar andere agenten binnen om me terug naar mijn cel te begeleiden.

Hoewel ik liever thuis zou willen zijn, voelt die plaats nog steeds te veel aan als een plaats die ik deelde met Tiana. Hier heb ik die zorgen niet. Het bed is hard. De muren zijn kaal. Privacy is onbestaande. Maar de leegte brengt me ook een onverwachte rust. Eentje die ik wel kan gebruiken.

Helaas blijkt die rust ook van korte duur te zijn.

Ik ben nog niet zolang terug in mijn cel, wanneer ik de deur hoor opengaan. Ik lig op mijn rug op het bed, met gesloten ogen en mijn handen in elkaar gevouwen - zo goed als dat kan met één hand in het gips.

'Ik kan niet zeggen dat ik het erg vind om je hier te zien.'

'Wilde je me zo graag komen bezoeken, Rachel?'

Ik hoor haar snuiven, maar open mijn ogen niet.

'Ik sta misschien wel boven genieten van andermans lijden, maar ik kan wel genieten van rechtvaardigheid.'

'Dan moet je me toch eens uitleggen hoe dit rechtvaardigheid is.'

Voetstappen weerklinken en wanneer ze weer begint te spreken klinkt het dichterbij. 'Weet je hoe je vader me de eerste keer probeerde te vermoorden?'

Ik open mijn ogen, maar reageer niet meteen. Voor ik recht ga zitten, bijt ik drie tellen op mijn tong.

'Moet ik je zwijgen opvatten als instemmen of ontkennen?'

'Ik-' Ik schraap mijn keel. 'Ik weet het niet.'

Voor even lijkt mijn antwoord haar te verrassen, maar het sprankeltje verbazing verdwijnt net zo snel weer als dat het gekomen is.

'Hij had bommen geplaatst. Overal. We waren ergens heen geroepen, het museumplein, om een gijzeling te stoppen.' Ze krabt aan haar donkere, gefronste wenkbrauw. 'Het was niet zijn gijzeling. Het was iemand anders. Hij had er zelfs niets mee te maken. Maar toch...
Toch vond hij het nodig om... er zaten bommen onder de tafels, in de lampen, bij de stoelen, in de planten. Er zijn veel mensen gestorven. Alle gijzelaars en alle gegijzelden, alle agenten die me assisteerden en... en iemand die me na aan het hart stond.'

Haar blik verhard wanneer ze haar blik uit de leegte haalt en ze me aankijkt. 'Allemaal omdat hij míj wilde vermoorden. Alleen mij.'

Mijn mond is droog geworden. 'Hoe wist je dat het zijn doen was?'

Regenstorm wrijft met haar hand herhaaldelijk over haar schouder. 'Ik was gewond en in shock. De enige die het overleefd heeft. Khalys kwam kijken zodra alle bommen ontploft waren. Hij...' Ze schudt haar hoofd wat. 'Ik kan me nog goed herinneren hoe hij grijnzend zijn vingers in mijn wonden duwde en genoot van mijn gekronkel. Ik was niet de enige die er nog lag te kermen, maar wel de enige die hem interesseerde.'

Mijn maag trekt zich samen bij het beeld. Mijn vader. De lieve man die me op zijn schouders hield tijdens een concert, zodat ik beter kon zien. Degene die me leerde hoe ik moest fietsen en zwemmen, die me leerde vergeven en hoe ik vrienden moest maken.

Soms vraag ik me af wat er precies geknapt is in zijn hoofd.

'Heeft hij je gezegd waarom?'

'Omdat ik niet hoorde te bestaan. Omdat ik een gevaar was voor anderen.' Waar haar gezicht net bomvol emotie stond, is ieder greintje menselijkheid nu weer uit haar getrokken. 'Er was waarschijnlijk meer, maar dat kan ik me niet meer herinneren.'

Ik wou dat ik mijn uitstraling net zo emotieloos kon maken als zij. Bij mij blijven mijn gevoelens, in dit moment, echter laag onder de oppervlakte liggen. Ik ben te vermoeid om ze weg te blijven steken.

Mijn vaders gezicht staat in mijn geheugen gegrift. Goed genoeg om me de vage lijnen te kunnen herinneren, maar niet goed genoeg om nog te weten hoe hij lachte en hoe zijn ogen in vuur en vlam stonden wanneer hij boos was, hoe hij zijn mond en neus kon vertrekken om een gek gezicht te trekken. Ik weet nog dat hij het deed. Ik weet nog hoe ik me erbij voelde. Ik weet niet meer hoe het gebeurde.

Langzaamaan vervaagt hij en alles wat ik over hem wist wordt vervangen door nieuw incriminerend materiaal. Mijn vader. Mijn vader is lang geleden al gestorven.

'Het spijt me,' zeg ik. 'Het spijt me dat hij... dat hij dat allemaal gedaan heeft. Alles.'

Regenstorm bromt wat, maar laat niet meer merken dat ze mijn excuses aanvaardt.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro