Hoofdstuk 22: Omashu
Waarin verwarrende gaven en schattige dieren de hoofdrol spelen
Ik had te weinig geslapen.
Mijn gezicht voelde opgezwollen en mijn ogen prikten. Tess was weg, ruimte overlatend tussen mij en Yoru. Ze lag helemaal opgerold in het verste hoekje van de tent. Ik kon het haar niet kwalijk nemen.
Het zachte gele schijnsel dat door het tentdoek viel lichtte haar gezicht op, de wallen onder haar ogen, haar handen die krampachtig in elkaar waren gevouwen. Haar borst ging snel op en neer, alsof ze zich zelfs in haar slaap bedreigd voelde.
Ik genoot nog even van de warmte van mijn zachte bonten slaapzak en staarde naar het tentdoek. Het was opgepropt, zo met zijn drieën, maar er was niet zo veel aan te doen.
Gisteren had ik de slaap niet kunnen vatten. Mijn gedachten draaiden kringetjes, ik kon de rust niet vinden. Tess naast me was al eeuwen in dromenland en ik was me pijnlijk bewust van Yoru aan de andere kant en de stilte die tussen ons hing. Eindelijk was ik in slaap gevallen, en ik had slecht gedroomd. De berenspirit verscheurde Tess, boven zijn hoofd cirkelde een zwarte zwaan. Ik kon me niet bewegen en keek toe. De zwaan had "Leugenaar! Leugenaar!" geroepen en toen was Yoru verschenen. Haar gezicht verwrongen in woede. Fu naast haar, glimlachend. "Dood haar maar. Ze verdient het."
Ik was met een ruk, badend in het zweet, wakker geworden.
Zouden Storm en Kyo al op zijn?
Vermoeid kroop ik uit mijn slaapzak. Yoru opende een oog en bekeek me slinks. Ik deed alsof ik het niet doorhad. Vlug gespte ik mijn veldfles aan mijn band, trok mijn schoentjes aan en kamde mijn haar met mijn vingers.
Buiten zat Kyo al bij het vuur, de kaart uitgespreid en een tevreden uitdrukking op zijn gezicht. Ik moest toegeven, het voelde fijn dat we nu gewoon compleet waren. Geen zoektochten meer naar verloren zussen, geen stress en overtuigen meer. Het enige dat we nu moesten doen, was in de Luchttempel komen zonder dat Yang, Shu of Lee ons gevangen namen. Aangezien we nog geen teken van achtervolging hadden gezien, leek het me sterk dat ze ons zelfs al gevonden hadden.
Naast Kyo zaten Storm en Tess, die druk aan het praten waren en elkaar speels in hun zij prikten. Fu zat een eindje verderop, zijn rug naar het vuur, starend naar de bomen. Ik dacht terug aan gisteren, zijn blik als hij naar mij keek. Afkeer en haat.
Had Yoru hem over mij verteld?
Natuurlijk had Yoru hem over mij verteld. Dat was een domme vraag.
Ik ging naast Tess zitten. Ze had haar haar nog niet geborsteld en een halo van kleine pluisjes om haar gezicht. Het zag eruit alsof ze in een ontploffing was geweest. Ik grinnikte. "Lekker geslapen?"
"Ja hoor." Tess' stem was sloom van de slaperigheid. Ze smakte een keertje en strekte haar benen. "Jij?"
"Ook prima," loog ik. Ik pakte mijn bakje en schonk thee in uit de theepot. De hete thee verwarmde mijn verkleumde handen. Het gras was koud en nat van de dauw, ook al liepen we al tegen de juni aan.
Eindelijk kroop Yoru de tent uit. Haar krullenbos stak alle kanten op. Ze bekeek ons zenuwachtig terwijl ze naast Fu ging zitten.
"Goeiemorgen, Yoru!" zei Storm vriendelijk.
"Ja, goeiemorgen!" zei ik vlug, glimlachend naar haar. Yoru glimlachte zwakjes terug en staarde naar de grond. Het was even stil.
Kyo schraapte zijn keel. "We moeten vandaag naar Omashu om voorraden te halen," begon hij.
"En..." zei Tess vragend.
"En ik stel voor dat jij, Cassandra en Storm gaan. Dan regel ik dingen hier een beetje en zorg dat Fu en Yoru helemaal in orde zijn. Spullen en zo." Hij wuifde vaag met zijn hand. Ik wist dat hij eigenlijk gewoon een kans wilde krijgen om met ze te praten en ze een beetje op hun gemak te krijgen. Kyo mocht dan soms hard en koud zijn, hij was ook een teammens.
Ik knikte. "Is goed, we gaan wel. Wat moeten we allemaal hebben?"
"Rijstemeel, zout en gedroogd vlees." Kyo pakte de voorraadtas van naast hem en tuurde erin. "Neem deze maar mee, hij is zo goed als leeg. Oh! Gedroogd fruit, niet vergeten."
Hij klonk alsof hij het tegen een klein kind had. Ik knikte gewoon maar en nam de tas van hem aan. Hij rammelde. Hadden we alles?
Ik groef met mijn hand in de tas. Ik voelde de geldbuidel en de kaart. Ja, dat was alles. "Waar moeten we heen?" vroeg ik Kyo lichtjes zenuwachtig. "Is het niet handiger als we allemaal gaan? Ik ben nog nooit in Omashu geweest, en Storm en Tess ook niet."
Hij klemde zijn kaken op elkaar. "Kom op, het lukt je wel. Gewoon naar het zuiden lopen. Dan kom je bij een weggetje, volg dat naar het oosten en dan kom je uiteindelijk de stad tegen." Alsjeblieft, ga me nu niet dwarszitten, zei zijn blik.
"Oké," zei ik met tegenzin. Ik glimlachte vlug naar Yoru toen ik haar blik zag - had ze mijn tegenzin opgemerkt? - en zwaaide de tas over mijn schouder. Naar het zuiden, dan de weg naar het oosten. Geen probleem.
Ik voelde Storms zachte bruine ogen op me rusten terwijl ik met ferme passen naar de bosrand liep. "Kom, Storm en Tess," zei ik dwingend. "Het zal vast leuk zijn."
Tess knikte enthousiast. Storm glimlachte breed naar haar en greep haar schouder. "Je hoorde wat Kyo zei, toch? Zuiden, dan weg naar het oosten?"
Ze keek hem met een onleesbare blik aan. "Dus?"
Storms hele gezicht glom van anticipatie. "Dan doen we een...Wedstrijdje! Wie het eerst bij de weg is!"
Hij schoot plotseling op topsnelheid weg door het struikgewas. Een beetje geritsel en hij was weg. Tess bleef verbijsterd staan en keek even rond. "Wat?"
"Ga dan!" riep Kyo.
Ze kreunde lusteloos en volgde met zware passen het pad dat Storm had gebaand door de struiken en bomen. Een paar seconden later hoorden we haar uit de verte krijsen: "Ik ga je inhalen! Jij varken met snorharen!"
Ik glimlachte en keek naar Kyo. "Nou, dan ga ik maar." Fu keek me met grote donkergroene ogen aan. Zijn blik was mild ongeduldig. Hij zag me hier liever weg.
Ik keek nog even naar de gebogen gestalte van Yoru. Ze keek niet op. Ik haalde diep adem, draaide me om en begon te lopen.
Het donkere woud was weer een beetje opgeknapt sinds we hier aangekomen waren. Kleine groene knopjes kwamen voorzichtig uit de dode takken. De grond onder mijn voeten was bedekt met een tapijt van dor mos dat zachtjes knerpte terwijl ik erop liep. Overal kruisten verweerde, kronkelige wortels het door Storm gebaande pad. Het bladerdek werd dichter naarmate ik de dode open plek verder achter me liet, tot alleen nog maar een paar dappere zonnestralen de grond wisten te bereiken. In dit gebied van het woud was ik nog niet geweest!
De naaldbomen waren enorm. Op hun stammen groeiden vreemde paddenstoelen en er hing een soort afwachtende stilte. De stofdeeltjes glinsterden in de lucht. Ik snoof de geur van paddenstoel en naalden op en zuchtte.
Ik had weinig zin om te rennen en ik wist zeker dat Storm en Tess zouden wachten. Dus liep ik in een stevig tempo dat me toch de tijd gaf om het eeuwenoude woud in me op te nemen.
Een dennenappel viel voor mijn voeten met een doffe plof op de grond. Ik schrok en stapte vlug achteruit. Die had ook op mijn hoofd kunnen belanden.
Vlug liep ik verder. Ergens hoorde ik het getik van vallende druppels. Een eindje verder ontdekte ik een klein beekje dat tussen de bladeren doorsijpelde. Ik knielde en dipte mijn vingers in het water. Het was koel en stroomde traag. Zachtjes ving ik een druppel en leidde hem naar boven voordat hij weer in de rivier kon vallen. Hij reflecteerde het hele bos in het klein.
Het getik van druppels, het zachte geruis van het beekje, het mos onder mijn voeten, de bedompte, zware lucht om me heen, het groene dak boven me. Ik wist niet hoe ik eraan kwam, maar ineens was het idee daar. Misschien kwam het door de stilte, de sfeer. Ik haalde diep adem en sloot mijn ogen.
Want overal om me heen kon ik water voelen.
Water in de bomen, water in de planten. Het was alsof het hele bos om me heen oplichtte. Alsof de maan ineens van achter de wolken vandaan kwam. Er zat water in de planten! In de bomen! Zelfs de paddenstoelen. Water was overal!
Ik hapte naar adem. Als er water in planten zat...
Vlug liep ik naar een klein grassprietje bij de stam van een hoge den. Ik legde mijn vingers bij de worteltjes en concentreerde me op het water. Ineens begon het te groeien, groter te worden. En snel ook... Toen was het sprietje bij mijn knie, toen was hij bij mijn gezicht. Het ging zo snel, ik schrok en trok mijn handen vlug weg.
Plotseling verwelkte het vervormde plantje en viel bruin en verschrompeld neer. Tussen mijn handen zweefde een klein bolletje water. Het water van de grasspriet.
Mijn ogen werden groot. Ik verloor mijn grip op het kleine bolletje en het werd uiteen geslagen op de grond. Alleen een natte plek bleef achter in het mos.
Had ik... had ik daarnet een plant vermoord?
Ik wilde het niet meer weten. Wanneer kwam er een einde aan nieuwe verrassingen? Wanneer kwam er een einde aan de nieuwe macht? Ik wilde het niet, ik wilde het niet!
Want wat als ik die macht niet goed zou kunnen dragen?
Ergens voelde het onnatuurlijk, het sturen. Niet voor mij bestemd. Yangs gezicht kwam tot leven in mijn hoofd, de glasharde zwarte ogen, het lange geoliede haar, het hoekige gezicht. "Vrouwen die een element sturen, moeten worden gedood! Zij zijn niet sterk genoeg om die kracht te dragen en zouden alles kunnen vernietigen!"
Mijn adem klonk te luid, de bomen leken hun takken uit te strekken om me te wurgen. Ik stond vlug op, begon met grote passen te lopen. Ik wilde deze plek onmiddellijk achter me laten. Een tak sloeg in mijn gezicht, ik deinsde achteruit. Automatisch begonnen mijn passen te versnellen. Mijn stem leek te schreeuwen in mijn hoofd. Weg van de akelige stilte! Weg van het dode plantje! Weg, weg, weg! Ik prevelde het mee op mijn stappen terwijl ik begon te rennen. Bij elke stap sloeg de tas tegen mijn heup. Niet pijnlijk, wel irritant. Mijn hart bonkte te hard in mijn oren, mijn voetstappen werden een levensritme dat niet mocht stoppen. Weg, weg, weg, weg!
"Cassandra!"
Ik struikelde bijna over mijn eigen voeten. "Tess... Tess, ben jij dat?"
"Ja!" Ze kwam aanrennen. "Daar ben je. Spirits, dat duurde lang! Nog lekker aan het klessebessen met Kyo? Kom op, Storm is al bij de weg. We zijn er bijna!"
Ik moest even wennen aan de normaliteit van haar stem. "Ja... Ja, is goed," zei ik bedeesd terwijl ik mijn adem onder controle probeerde te krijgen. Zou ik het haar vertellen?
"Kom dan!" Tess sprong geagiteerd op en neer. "Ik had bijna gewonnen! Maar hij had een voorsprong, dus eigenlijk is het niet eerlijk. Storm zegt dat ik in het echt gewonnen zou hebben, goed hè!"
"Mmm." Ik lachte naar haar. Natuurlijk zei Storm dat. "Goed bezig, Tess!" Het was even stil. Ik besloot het niet te vertellen. "Kom, laten we gaan," zei ik gemaakt opgewekt. Maar mijn binnenste leek wel bevroren.
————
Een uurtje later hadden we bijna de top van de berg bereikt. Hij was niet bepaald steil, maar het pad was al drie kwartier schuin omhoog gegaan en mijn kuiten brandden. Hier op de weg hadden we niet de schaduw van de bomen en de zon beukte genadeloos op mijn rug. Er waren sowieso weinig bomen meer. Ze hadden plaatsgemaakt voor groene, glooiende velden en heuvels. De lucht boven ons was zo blauw als een vergeet-mij-nietje.
"Ik zweer je, na deze berg komt Omashu echt!" kreunde Storm hijgend. Tess schudde haar hoofd, niet in staat te praten. We waren een paar kleine boerderijtjes tegengekomen, maar verder was het hier bijna uitgestorven. Ik gokte dat de meeste mensen echt in de stad woonden. De bossen hier waren niet bepaald vriendelijk of veilig.
Ineens hapte Storm naar adem. Zijn ogen werden groot. "Oh! Tess, Cass, kijk!" Hij wees overdonderd vanaf de heuvel naar beneden. Ik overbrugde de laatste meters met een nieuwe energie en toen ik naast hem stond, benam het uitzicht ook mij de adem.
Voor ons strekte het dal zich uit, een diepe kloof van geel steen. En uit de leegte rees Omashu op. Een dun, kronkelend paadje was de enige brug tussen de grond onder onze voeten en de ontzagwekkende stad.
De stad was omringd door een grote muur, en daarachter klom een soort berg van kleine, op elkaar gepakte huisjes steil omhoog. Ze hadden allemaal die karakteristieke okergele kleur die de steen in dit gebied had en hun daken waren bedekt met groene dakpannen. Helemaal bovenop de berg zag ik een huis dat eruit sprong. Het was, in tegenstelling tot de meeste huizen, niet van steen maar van hout gemaakt en het dak was donkerder. Zou Shu daar wonen?
Tussen en over alle huisjes liepen kriskras een soort hoge viaducten of rails van steen. Af en toe zag ik een karretje naar beneden zoeven. "Wat is dat?" vroeg ik Storm.
"Het postsysteem," murmelde hij terwijl hij met zijn ogen een pakketje volgde.
Tess greep mijn arm en piepte als een muis. "Het is zo cool! Zullen we gaan?"
Ik knikte en glimlachte breed. Het was beter dan ik ooit had kunnen bedenken. De stad had een soort surrealistische schoonheid tot zich, zoals de IJsstad in de Waternatie. Alsof hij van een andere wereld kwam. De groene daken, de postkarretjes, de muur... Het was overweldigend.
We begonnen aan de lange tocht over de slingerende, smalle weg die naar de muur van de stad leidde. Aan beide kanten van het pad schoot het steil omlaag. Tess trapte een steentje, dat stuiterend over de rand vloog en naar beneden viel. Tien seconden later hoorden we een tik.
Tess slikte hoorbaar. "Laten we maar gauw naar de muur gaan."
Ik knikte, haalde diep adem en liep met zelfverzekerde stappen, die verborgen hoe ik me voelde, verder. Tess en Storm kwamen iets minder enthousiast achter me aan.
Er stonden twee bewakers in groene pakken aan het einde van de weg. De ene rukte een rotsblok omhoog uit het pad en liet hem met een krachtige zwaai boven mijn hoofd zweven. Ik keek geschrokken op naar de schaduw boven me. "Wat komen jullie doen?" blafte de man.
"We... we zijn reizigers en we gaan eten kopen op de markt," zei Storm vlug.
"Namen?" blafte de man. Hij had een eigenaardige stem, eentje die constant klonk alsof hij alle woorden zo snel mogelijk zijn mond uit wilde krijgen.
Ik keek glimlachend naar hem op, de dreigende rots proberend te negeren. Moesten we onze echte namen zeggen? Was dat niet gevaarlijk?
"Uhh... Dit is Storm, ik ben Tenna en dat is Su Shi," zei ik vriendelijk, de man warm aankijkend. Mijn hart bonkte in mijn keel.
Even keek hij me indringend aan met zijn smalle lichtgroene ogen. Toen verzachtte zijn uitdrukking. "Veel winkelplezier, jongedame en je vrienden."
De rots vloog met een soepele boog het ravijn in. De klap kwam tien seconden later, nagalmend door de hele vallei.
Ik knikte charmant naar de man en wisselde vlug een blik met Tess en Storm. Voor onze ogen gingen de twee mannen in de vechtpositie staan en openden de stenen muur. Hij schoof voor onze ogen opzij, de stad Omashu onthullend.
Vlug liepen we door de net geopende poort. Met een zachte tik schoof hij weer achter ons dicht, alsof het steen niets woog.
"Serieus, Su Shi?" Tess mepte me beledigd tegen mijn arm. "Volgende keer noem ik jou gewoon Suk Kel, hoor! Of Idi Joot!"
Ik schudde lachend mijn hoofd. Voor ons uit, of liever steil omhoog, rees de stad op. Overal waren voorbij zoevende postkarretjes en mensen in het groen en karren getrokken door struispaarden. Het was een drukte van jewelste.
"Kom!" riep Tess enthousiast. Ze tikte een passerende vrouw aan. "Hoi, weet u waar de markt is?"
De vrouw keek op. Diepe groene ogen namen Tess nieuwsgierig op. "Ja, natuurlijk. Volg de weg naar boven en dan naar links."
"Oké, top!" riep Tess nonchalant. "Let's go!"
De vrouw liep glimlachend verder. Tess greep Storms arm en begon de weg omhoog te rennen. "Tess, Storm, wacht!" Ik rende erachteraan, de tas stuiterend tegen mijn heup. "Niet zo snel!"
Ik wist ze nog net in het oog te houden terwijl we naar boven stormden. Ik kon ze niet kwijtraken, niet hier in deze enorme, doolhof-achtige stad!
Ineens waren er kraampjes aan beide zijden. De markt! Ik pakte Tess bij haar schouder, waarop Storm ook stilstond. Om ons heen haastten mensen zich naar hun bedoeningen, edelen in slepende, kunstig versierde groene kimono's en armen in verschoten vodden.
Ik haalde mijn tas van mijn schouder en pakte het rode geldzakje eruit. De munten rammelden geruststellend. Ik ging dit deze keer niet kwijtraken, beloofde ik mezelf.
Voorzichtig haalde ik er een paar muntjes uit en drukte ze in Storms hand. "Oké, kunnen jullie op zoek gaan naar gedroogd vlees en rijst? Zo goedkoop mogelijk, goed?"
"Ja!" Tess grijnsde gemeen en wreef in haar handen. "Daar zorg ik wel voor."
"Ze is schrikwekkend goed in afdingen," zei Storm met grote ogen, wijzend op Tess.
Ik lachte en stopte de geldbuidel terug. "Mooi zo. Over een kwartiertje weer terug op deze plek?"
"Jup." Storm maakte een soort huppeltje. "Komt goed!"
Ik lachte vanbinnen om zijn enthousiasme. Hij sleepte Tess mee en in een oogwenk waren ze weg, opgeslokt door de menigte.
Met hernieuwde focus stortte ik me op het vinden van een goed kraampje voor gedroogd fruit. Uiteindelijk vond ik er een waar het maar vijf yuan kostte. Ik wist dat Tess het verder had kunnen afdingen, maar ik had geen zin om moeilijk te doen. Ik glimlachte naar de verkoper en nam mijn zakje fruit mee. Daarna kwam het zout, dat ik ook binnen korte tijd had weten te vinden. Vlug liep ik naar de afgesproken plek.
Ik was vroeg. Ze waren er nog niet. Ik ging op een muurtje zitten, de tas veilig onder mijn arm geklemd. Achter me was een duizelingwekkende diepte en helemaal onderaan het muurtje glinsterden de groene daken van de kleine huisjes. Een postkarretje zoefde voorbij, en ik zag een stapel witte bijeengebonden perkamentrollen voordat het karretje uit het zicht was verdwenen.
Ineens stonden ze voor mijn neus. Tess greep me bij mijn schouders en schudde me heen en weer. "Cass Cass Cass Cass, mogen we kippenpasteitjes kopen?"
Ik zuchtte en sloeg in wanhoop mijn ogen ten hemel. "Nee, Tess! We gaan geen kippenpasteitjes kopen! Kyo heeft heel duidelijk gezegd wat we mogen kopen en ik heb weinig zin om die orders te gaan negeren."
"Maar ze zijn heel erg lekker!" protesteerde Tess. "En ik kan het weten, want ik heb er net eentje geproefd!"
"Je wat?" Mijn stem schoot omhoog. "Zonder te betalen?"
"Jep." Ze knipperde onschuldig.
"Bij de spirits, Tess!" Ik wilde opstaan, maar toen zag ik de glans in Storms ogen en Tess' brede grijns. "Dat meen je niet."
"Grapje!" kirde Tess uitzinnig. "Sportief zijn, Cass!"
Ik klemde mijn kaken op elkaar. "Hebben jullie nu alles?" vroeg ik, licht chagrijnig dat ik zo met me had laten sollen.
"Nee, we moeten nog rijst." Storm dumpte het gedroogde vlees in de tas. "Kom, Tess."
Hij keek een beetje ongemakkelijk toen hij mijn reactie op de grap had gezien. Tess had niets door van de onderliggende emoties die woorden kleurden, zoals altijd. Storms blik zei sorry toen hij Tess meetrok.
Ik plantte mijn handen op de koele stenen muur en leunde naar achteren. Tess en Storm renden overal heen, en ik zat hier met geld dat niet gestolen mocht worden en een tas vol eten. Het was stressvol. Het liefst zou ik ze willen aanlijnen en nooit meer uit het oog willen verliezen.
Diep uitademend staarde ik naar de menigte. Mannen en vrouwen met verweerde, gebruinde huid en duizend kleuren groene en bruine ogen.
Oh, daar waren ze weer. Tess zwaaide uit de verte en brulde: "Cass!"
"Ja?" zuchtte ik. Ze kwam dichterbij. Haar ogen straalden. "Kom eens kijken wat we hebben gevonden!"
Aan de blik van Tess te zien was dit serieus. En Tess kennende waren er twee dingen waar ze heel gelukkig van zou worden. "Wat hebben jullie gevonden? Geld, eten?"
"Eten zit heel dichtbij," zei Tess fronsend. "Maar..."
Storm kon zich niet meer inhouden. Vanachter zijn rug trok hij een klein, zwart beest tevoorschijn. "Het is een hond!"
Ik sprong van de rand. "Ahh!" Het beestje lag stil in Storms armen, opkijkend met grote glanzende ogen. Ik aaide hem over zijn zijden kopje, zijn flapoortjes. "Wat schattig!" kraaide ik.
Ik voelde Tess' ogen op me rusten. Langzaam keek ik op. "Ja?"
Tess keek me smekend aan, met grote ogen en een trillende onderlip. Ergens leek het wel op de blik van het hondje. "Mogen we hem houden?"
"Ik..." Ik staarde besluiteloos van het schattige beestje naar Tess en Storm. Er waren zo veel redenen om het niet te doen. Een extra mond om te voeden, een drukke, weglopende hond die de hele tijd aandacht nodig had, Kyo die waarschijnlijk weinig sympathie zou voelen voor het nieuwe teamlid... En bovendien was het een straathond, een vieze, onopgevoede straathond. Ook al was het nog een puppy.
Een buitengewoon schattige puppy.
Ik keek vastbesloten op. "Weet je wat, we nemen hem mee en we zien wel wat Kyo ervan zegt."
"Yes!" gilde Tess. "Ik hou van je, Cassandra!" Ik ontving gelaten haar knuffels en staarde naar het hondje in Storms armen. "Hoe heet hij?"
"Spike!" riep Tess. "Ja hè, Spikey? Ben jij een lieve hond? Ben jij een lieve hond?" Ze kroelde hem onder zijn kinnetje en trok een reep vlees tevoorschijn. Ik liet haar maar begaan. Ik zag nu al op tegen Kyo's reactie.
————
"Een hond!" Kyo gooide zijn armen in de lucht. "Zijn jullie gek geworden?"
Yoru keek verschrikt op door Kyo's uitbarsting. Fu plukte aan een polletje gras.
"Ah, toe?" smeekte Storm. "We zullen heel goed voor hem zorgen!"
"Vast wel," zei Kyo sarcastisch. "En wie gaat het weer betalen als dat monster onze voorraden opvreet?"
"Dat doet hij niet," pruilde Tess. Ze sloeg haar armen om de hond, die kwijlde op haar borstkuras.
"En als hij dat doet, betalen wij het," zei ik snel.
"Daar hou ik je aan," gromde Kyo. Hij zuchtte heel diep. "Oké dan. Maar als er ook maar één appel mist..."
"Ja, ja, dan zijn we dood. We weten het," zuchtte Storm.
"Yes!" gilde Tess. "Je bent geweldig!" Ze stormde op Kyo af en vloog hem om de hals. Ik keek een beetje schuin naar Kyo. Wilde hij dit echt?
Hij keek me niet aan terwijl Tess hem fijnkneep, maar staarde naar de grond. Ik keek een beetje verongelijkt de andere kant op. Ik hoefde niet te zien hoe Tess Kyo kirrend door zijn haar woelde en hem geweldig noemde.
Ineens zag ik dat Fu naar me keek. Zijn ogen flitsten weg, maar we wisten allebei dat ik hem had gezien. Hij had naar me zitten staren, mijn lichaam, mijn uitdrukking? Waarom?
Stond mijn haar recht overeind? Had ik enorme wallen? Probeerde hij uit te vogelen wat er niet klopte aan me?
Yoru naast hem vernauwde haar ogen.
Ik liet mijn opgehouden adem ontsnappen. Mijn schouders voelden als gespannen kabels. Waarom was ik ooit zo stom geweest om Yoru en daarmee ook Fu te kwetsen?
Ik wilde gillen. In plaats daarvan stuurde ik nauwkeurig met twee vingers de dampende thee in mijn kopje. Elke keer dat mijn vingertoppen het wateroppervlak raakten lichtte het stormig donkerblauw, bijna staalgrijs op. Rond en rond en rond, een eindeloze cirkel. En even kon ik de buitenwereld uit mijn gedachten blokkeren.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro