Hoofdstuk 20: Spelen met ijs
Waarin we aankomen in het Aarderijk, Kyo gevaarlijk spel speelt en ik een dreigende aanwezigheid voel in het bos
Het was een verademing om weer vaste grond onder mijn voeten te hebben. Fuquan was een grote havenstad, zo eentje als er duizenden zijn, zo eentje met een grote haven met teveel groezelige cafétjes, en daarachter een bruisend stadje, allang niet meer authentiek maar overgenomen door toerisme. De daken van Fuquan waren een zacht grijsgroen en de mensen droegen kleren in aardetinten en mossig groen. Alles was eenvoudiger, minder versierd, een groot contrast met de Vuurnatie.
We gingen bijna meteen door. Omashu lag niet ver hier vandaan, slechts twee dagen reizen als we ons best deden. Het landschap was anders dan de Vuurnatie: glooiend, bijna volledig bedekt met bos en uitgestrekte groene rijstterrassen. Omashu lag midden in de milde heuvels van de Kolau-bergen, een grote stad van okerkleurige rots en donkergroene daken.
Kyo vond een paadje dat in de goede richting ging en we begonnen te lopen. Om ons heen groeiden grote, eeuwenoude dennen dicht bij elkaar, de takken zich uitstrekkend boven het pad en het weggetje bevlekkend met schaduw. Krekels zoemden, hun aanhoudende lied pulserend tussen de bomen, en een eenzame havik zweefde over ons, zijn schaduw loom over het pad glijdend. De lucht was koel, ruikend naar hars en dennennaalden, en alles was stil behalve voor het gezoem van de insecten.
Gisteren had ik ze verteld over het gedachtenlezen. Ik wist heel zeker dat ik Tess' gedachten een paar dagen geleden op de boot had gelezen, maar Kyo was sceptisch en het lukte me niet opnieuw. Om een of andere reden kon ik Tess' chi niet grijpen en het lichtte ook niet vanzelf op zoals op de boot. Tess was ten einde raad, maar ik voelde eigenlijk niet zo de nood om te ontdekken of ik wel of niet gedachten kon lezen. Het was iets beangstigends en ik wilde het niet. Ik wilde niet elke keer dat ik iemand aanraakte bang zijn om zijn privacy als glas te versplinteren.
Het bos werd dichter en dichter terwijl we verder het bos in gingen. Struikjes, stronken en oude verweerde wortels kropen over het smalle pad, ons dwingend eromheen te stappen. Ceder, den en kamfer torenden boven ons uit, de lucht verbergend, en de sfeer was zwaar en stil.
Kyo liep voorop, zich trefzeker over het met mossige stronken en stenen bedekte pad manoeuvrerend. Ik liep half naast hem en probeerde zijn haastige tred bij te houden. Achter me liepen Storm en Tess naast elkaar, niets zeggend, maar het ritme van hun stappen was gelijk. Ik zette mijn gedachten op stil en liep, stap na stap na stap.
De schaduwen in het bos begonnen lang te worden. Terwijl de zon lager in de hemel zakte, begonnen kleine vlekjes licht op te gloeien en weer te verdwijnen: vuurvliegjes die tussen het kreupelhout zweefden en door de lucht dansten.
Mijn hart vulde zich met verwondering voor het spektakel om ons heen. Ik had nog nooit zoiets gezien, al had ik er dingen over gehoord.
"Kyo?" vroeg ik, mijn hand opstekend zodat een vuurvliegje op mijn vinger landde, groen en goud knipogend in de schemering. Ik bracht het beestje dicht bij mijn gezicht, nieuwsgierig kijkend naar het kleine lijfje, mijn hand omhuld in een spookachtige gloed.
Hij keek zuchtend om. "Ja?"
"De zon begint onder te gaan," zei ik zacht, me bewust van zijn blik. Het voelde alsof ik de stilte had beledigd. "Gaan we bijna stoppen?"
"Grappig om dit van jou te horen." Hij grijnsde wrang. "Ik had Tess of Storm verwacht. En ja, over een paar minuten stoppen we."
Ik blies zachtjes naar het beestje op mijn hand, dat opvloog. "Ze zijn echt mooi. De vuurvliegjes, bedoel ik. Tess, Storm, vinden jullie ze niet mooi?"
Tess bolde haar wangen op. "Vuurvliegjes? Meh. Die hadden wij elke nacht in onze achtertuin. Ze zijn een plaag in de stad."
"Wel een mooie plaag," lachte Storm. Hij keek Tess genegen aan. Ze schudde haar hoofd.
"Nee, ze zijn gewoon irritant."
Storms gezicht werd neutraal. Ik boog mijn hoofd. "Oh." Mijn haar viel voor mijn gezicht en ik duwde het terug. Kyo keek me net te lang aan voordat hij besefte dat ik hem zag. Ik deed alsof ik niets doorhad. Het maakte het er alleen maar ongemakkelijker op als ik de sfeer tussen ons onder woorden zou proberen te brengen.
De lucht was poederrood en felroze en bevlekt met vuurvliegjes. Ik kon de zon achter ons als een gouden bal achter de bergen zien verdwijnen. De diepe zwarte deken van de nacht verspreidde zich over de hemel.
Af en toe kwam de maan als een groot geel oog van achter de wolken tevoorschijn zodat mijn handen bleek oplichtten en er een felle schitter opkwam in Storms gladde haar. Ik voelde me ongemakkelijk, al wist ik niet waarom. Het was te stil in het bos, op een of andere manier. De schemering was een onwerkelijk, bijna surrealistisch moment, die grijze stilte waarin alles leek te bevriezen en alle alarmbellen afgingen in mijn instinct. Maar ik was moe en mijn gedachten waren te troebel om er aandacht aan te besteden.
"We stoppen." Kyo hield halt en keek even rond. We stonden op een beschutte plek. De dennentakken hingen als een donkergroene franje boven ons, de grond was zacht en bedekt met dennennaalden. Het was een open plek in het kreupelhout, met bemoste boomstronken aan de zijkanten die gouden hars bloedden en waarschijnlijk kort geleden door de lentestormen van de bomen gerukt waren.
"Eindelijk." Storm gooide zijn tas op de grond. "Eindelijk klaar met lopen."
"Laten we snel onze tenten opzetten," zuchtte Tess. Ze begon de stokken in elkaar te zetten en spreidde de tent uit op de grond. Ik ging in het midden zitten op mijn kleedje en legde een paar stenen in een kring. De vuurvliegjes dansten gewichtloos heen en weer. Het leek alsof de sterrenhemel was neergedaald. Ik staarde naar de hypnotiserende dans. Waar zou Yoru zijn op dit moment? Ik had nog geen enkel visioen gehad na de boot, en ineens besefte ik dat ik benieuwd was.
"Cassandra!"
Ik schrok op en keek haastig omhoog. Kyo liep chagrijnig op me af. "Lekker aan het dromen?"
Hij ging naast me zitten en gebaarde geïrriteerd naar het vuur. "Gaat daar nog iets mee gebeuren? Ik weet dat vroeger als prinses alles voor je werd gedaan, maar..."
"Stop maar. Je hoeft vroeger er niet altijd bij te halen," zei ik bitter. Ik stond met een zucht op en begon houtjes te zoeken voor het vuur. Waarom wist hij altijd precies de dingen te zeggen waardoor ik later nog lang twijfelde of hij echt gelijk had? Waarom kende hij mijn zwaktes en mijn angsten zo goed? Waarom rukte hij emoties uit me los die anderen me bespaarden?
————
Ik werd wakker door de klap van de donder. Dikke druppels begonnen te tikken op het tentdoek, binnen seconden aanzwellend tot een stortvloed. Kreunend kroop ik overeind en keek naar Tess naast me. Ze lag wijd uitgespreid in haar slaapzak, haar rode pyjama vreemd gedraaid en haar dikke haar als een waaier uitgespreid op haar kussentje.
Het was al licht, waardoor het ruimer leek in het tentje dan het in de avond leek. Ik luisterde of er al geluid uit de tent van de jongens kwam, en hoorde Kyo hartgrondig schelden.
"Ook goeiemorgen," kwam Storms vrolijke antwoord.
Opnieuw klapte de donder en de tent lichtte ineens fel op. Tess' oogleden trilden. Ik kroop uit mijn slaapzak en ging met gekruiste benen zitten, kijkend naar Tess en luisterend naar het kabaal van het woud. Duizenden druppels die op de takken uiteenspatten en het struikgewas deden ritselen.
Een nieuwe bliksemflits lichtte alles op, de tent opeens scherp uitgelijnd. Daarop volgde de donder. De hele grond trilde. Ik sloot mijn ogen even en haalde diep adem. Tess naast me gilde toen de donder weer klapte en schoot overeind. "Aah! Alle draken op een satéstokje, wat gebeurt er?"
"Een donderstorm," zei ik sereen.
Ze kroop mompelend als een rups uit haar slaapzak en begon zich om te kleden. "Heerlijk begin van de dag."
Ik lachte helder en kroop naar de tentflap. Diep ademhalend trok ik hem open, om een grijze wereld te onthullen. Huilende bladeren, huilend kookgerei, huilende takken. Zware druppels vielen naar beneden en vulden de plassen met kringen. De lucht was lichtgrijs. Geen zon te zien.
Ik hield de regen boven me met een hand tegen terwijl ik op mijn knieën naar buiten kroop.
De wind sloeg mijn haar in mijn ogen terwijl ik overeind strompelde. Ik gooide mijn arm voor mijn gezicht om de rondvliegende dennennaalden tegen te houden. Vlug liep ik naar de oude vuurplaats, waar de verkoolde houtjes in een plas water lagen.
Kyo kwam ook naar buiten en was onmiddellijk doorweekt. "Cassandra! Heb je ooit zulk weer gezien?"
"Ja, jij niet dan?" antwoordde ik droogjes. "Het vuur is..."
"Stuur dan het water weg!" blafte hij. Hij draaide zich om en spoorde Storm aan. "We moeten ons haasten."
Ik boog me over het vuur en gooide het water ernaast op de bosgrond. Vlug bevroor ik een koepel van ijs over het vuurplaatsje. Maar ik zou al mijn concentratie moeten gebruiken om het ijs bevroren te houden in een klimaat zoals dit, en de vlammen zouden het geïmproviseerde dak snel smelten. "Kyo? Heb jij iets wat we als dak kunnen gebruiken?"
Hij zuchtte ontzettend diep en gooide de driepoot naar me toe. Ik ving hem net voordat hij in de modder belandde. "Zet er een omgekeerde pan op als dak," snauwde Kyo. "Dat moet genoeg zijn."
Vlug bouwde ik de opstelling die hij me had verteld. Af en toe rolde de donder zo hard dat ik mijn handen over mijn oren wilde leggen. Ik had al lang opgegeven om te proberen mezelf droog te houden.
Met kleine ogen van de slaap kwam Tess de tent uit. "Wat een rotweer!" Ze richtte zich ineengedoken op in de plassen. Ik stopte de regen boven haar hoofd zodat ze droog zou blijven en wenkte haar, mijn stem verheffend om over het kabaal van de regen te komen. "Kom hierheen!"
Ze rende naar me toe. Eenmaal naast me gooide ze kwaad haar handen in de lucht en gebaarde naar de wolken. "Waarom uitgerekend dit?"
Ik haalde mijn schouders op en staarde naar de verse takken die ik had gedroogd en op de oude kooltjes had gelegd. "Zou jij een vuurtje kunnen aansteken?"
Ze knikte en knielde naast me neer. Even wreef ze haar handen over elkaar om ze warm te maken en toen schoot ze een krachtige vuurstraal in de toren van houtjes. Onmiddellijk begonnen ze te knetteren en de vlammen laaiden hoog op.
We bleven even zitten, luisterend naar het getik van de druppels op de tinnen pan die het vuur beschermde. Het vuur gaf nu nog bijna geen warmte af en ik zat te rillen. Tess' kleding was dikker en haar leren borstkuras beschermde haar vrij goed tegen het water, maar toch had ze haar schouders opgetrokken.
Storm kroop ook de tent uit. De regen leek hem niet te deren terwijl hij met twinkelende ogen op ons af stapte. Hij liet zich naast Tess op de bosgrond ploffen, schijnbaar niet merkend dat hij doorweekt was. "Goeiemorgen. Lekker geslapen?"
"Op zich wel," zei Tess zuchtend. "Maar om zo wakker te worden..."
"Ach, het is een lenteregen. Die gaan snel over," glimlachte Storm. "Trouwens, je haar zit leuk vandaag!"
"Vind je?" Tess gooide verbaasd haar vlecht over haar schouder. "Dat is lief van je!"
Storms mondhoeken krulden omhoog terwijl hij met een stokje in het vuur porde. Ik kon het niet helpen om ook de glimlachen. Storm en Tess... ze waren ontzettend schattig, maar Tess had niet door wat er aan de hand was en Storm haastte niets, altijd perfect afgestemd op wat Tess nodig had.
Kyo kwam met de etenszak naar ons toe en gooide hem voor me neer. "Alsjeblieft, IJsprinses." Zijn houding verhulde irritatie en zijn ogen waren donkerder dan normaal. "Kook jij effe? We kunnen het ons niet veroorloven om te dromen."
Om een of andere reden ergerde de bijnaam me vandaag meer dan anders. Ik sloeg mijn armen om mijn lichaam om de weinige lichaamswarmte vast te houden en keek met een verongelijkte blik op. "Ik, koken? Misschien kan iemand eens helpen. Volgens mij heb ik vaak genoeg gekookt."
Zijn ogen vernauwden zich tot donkere spleetjes. "O ja? Wees blij dat je iets nuttigs kunt doen voor het team."
"Ik heb al veel te vaak het eten klaargemaakt." Ik richtte me op en keek hem giftig aan. "Kun jij niet een keer koken? Jij zit constant toe te kijken hoe ik ontbijt en avondeten maak, en dan denk je nog dat het jouw plaats is, om mij te rond te commanderen?"
"Ja." De blik in zijn ogen was onuitstaanbaar, tartend, alsof hij wist dat hij gelijk had. "Het is mijn plaats om te bevelen, en jouw plaats om te koken." Ik leek iets van koude amuse in zijn ogen te zien. Hij genoot van de controversie, de ironie, de dubbelzinnigheid van wat hij zei.
Ik schoot overeind en keek hem fel aan. "Wat bedoel je daarmee?"
Hij haalde arrogant zijn schouders op. "Je weet wat ik bedoel. Je hebt het zelf gezegd, in de Waternatie. De vrouw kookt, de man beveelt. Of niet soms? Waren dat niet de exacte woorden?"
"Wat?! Jij... jij..." Ik kon geen woorden vinden. Tranen van woede en schok sprongen in mijn ogen. "Kyo! Hoe kun je! Ik dacht dat jij, uit alle mensen..." Mijn stem werd luider en brak. Hoe durfde hij te beweren dat ik het eens was met de positie van vrouwen in de Waternatie! Hoe durfde hij daarop terug te komen! Het maakte me niet uit of het een grapje was, ik was er klaar mee. Hoe durfde hij!
Ik balde mijn vuisten, hard genoeg om een dennenappel te versplinteren. "Je weet hoeveel ik de ideeën van mijn vader haat! Neem dat terug!" Mijn hele lichaam trilde onbedwingbaar terwijl ik hem aankeek. Tranen begonnen hun weg naar beneden over mijn wangen.
Even was er een ijzige stilte. Ik kon elk geluid horen, het donderen van de regen, het ritselen van de bladeren, Storm die ongemakkelijk in het vuur prikte, Tess die een geluidje maakte.
Toen glimlachte hij, en onder de glimlach zag ik irritatie en koppigheid schitteren. "Nee. Je hebt het zelf gezegd."
Mijn hand vloog op en haalde uit. Hij struikelde geschrokken naar achteren, zijn wang vastklemmend. Toen hij zijn hand weghaalde was zijn wang opgezwollen en een gloeiend rood. Toen pas besefte ik wat ik had gedaan. Ik had hem geslagen, recht in zijn gezicht, met mijn vlakke hand! Ik beet mijn lip te hard en wilde naar hem toe rennen maar Kyo keek me kwaad aan. "Cass, spirits! Doe niet zo gevoelig! Het was maar een..."
Dat was de druppel. Ik te gevoelig? Ik hoorde niet wat hij verder zei. Ik zette een stap naar achteren in de plassen, toen nog een en toen stormde ik weg, vluchtte het woud in.
"Cassandra!" hoorde ik Tess zwakjes roepen. Ik negeerde haar, sprong over stronken, zigzagde tussen de hoge bomen. Mijn enkel zwikte toen ik in een kuil landde, maar ik rende verder, als een opgefokt hert, dieper het groene bos in. De regen hamerde over mijn hele lichaam, sijpelde over mijn rug. Ik gleed uit over stenen en mos, schaafde mijn handen, maar ik bleef rennen, tot ik niet meer kon, tot mijn longen bijna barstten.
Wankelend botste ik tegen een brede boom. Ik gleed opzij, wist me vast te grijpen aan een tak en drukte me tegen de bast. Heftige snikken namen mijn lichaam over. Hij was te ver gegaan. Kyo... hij...
Woedend greep ik de tak en zwaaide mezelf omhoog. Mijn geschaafde handen grepen de ruwe, natte takken en ik klom hoger en hoger, in de stromende regen, mijn ogen dichtknijpend in de geselende wind. Toen ik zo hoog mogelijk was ging ik zitten en huilde om alles, huilde tot ik niet meer kon. Ik huilde om Kyo, om de Waternatie, om Yang, om Yuuga, om mijn stommiteit van daarnet. Wat dacht ik wel niet, weglopen van de mensen die mijn team waren? En wat nu?
Ik drukte mijn gezicht in de stam, me vastklemmend voor de stevigheid die ik zo nodig had. De boom bewoog heftig heen en weer in de rukwinden van de storm. Een bliksemflits lichtte even het hele woud op en de boom trilde door de donder. Mijn schouders schokten; het leek wel alsof ik alle controle over mijn lichaam kwijt was. Het ging allemaal zo snel! En straks zouden we Yoru tegenkomen en die zou me haten en...
Ik haalde raspend adem en probeerde mijn tranen te stoppen. Langzaam blies ik uit, probeerde de controle weer te vinden. Ik voelde hoe ik kalmeerde, hoe mijn snikken afnamen en mijn woede wegspoelde met de regen.
Wat nu?
Ik voelde me ontzettend moe, uitgehold door de emoties. Ik was zelfs te moe om boos te zijn op mezelf, omdat ik zo de controle had verloren. Het enige wat ik nu voelde was een doffe pijn in mijn hoofd, bonkend en pulserend, en het schrijnen van mijn geschaafde handen.
Ik klom langzaam naar beneden. Het was waarschijnlijk het beste als ik terugging naar het kamp. Mijn benen trilden terwijl ik de weg terug liep, alsof ze me niet meer wilden gehoorzamen. De regen was afgezwakt tot een continue motregen waarvan de natheid doordrong tot het bot. Rillend stapte ik over takjes en gaten. De geur van rijst en stoofpot steeg me tegemoet. Dus ze hadden toch eten gemaakt.
In doodse stilte liep ik het kamp in. Ik ontweek hun blikken, pakte mijn bakje en vulde het met eten. Ik ging naast Tess zitten en at. Ik durfde Kyo niet eens aan te kijken, ik durfde niet te kijken naar de boze rode plek op zijn wang. De hele maaltijd was het stil.
Ik wist dat ik hard had geslagen.
En ik wist ook dat Kyo het had verdiend.
————
De volgende ochtend stond ik vroeg op, voordat zelfs Kyo zijn ogen had geopend. Haastig kleedde ik me aan. Zo te zien was de regen gestopt, en nu was het hele bos groen en vol leven. Vlug greep ik een stuk perkament en krabbelde erop: "Trainen in het bos. Vanavond terug."
Ik legde het naast het vuur met een steen erop om te voorkomen dat het blaadje weg zou waaien en liep het bos in.
Overal om me heen floten vogels. De grond was zacht en het hele woud rook fris. In de begroeiing schoten kleine dieren weg als ik aan kwam lopen. Mijn woede van gisteren was weg, en nu voelde ik alleen nog een soort kalme vastberadenheid. Kyo had me gekwetst, en ik ging hem niet nog een kans geven. Nu was het mij, mij en mij alleen. En hoe kon ik beter zorgen voor mijn lichaam dan te gaan trainen?
Takjes knapten onder mijn voeten. Ik liep nog een eindje voordat ik een geschikte plek vond om te gaan trainen. Een open plek, de bosgrond glad en even. Ik deed mijn haar in mijn staart met het elastiekje dat ik permanent om mijn pols had. Het was het enige van mij dat ik nog had van de Waternatie, want de kleding die ik droeg had Kyo voor me gekocht, voordat ik zelfs maar wist wat hij eigenlijk ik de Waternatie was komen doen. Ik staarde naar het blauwe lintje met iets van nostalgie. Met dit elastiekje in had ik elke ochtend getraind in de sportzaal, met dit elastiekje had ik taekwondo en karate geleerd.
Ik had al zo lang geen staart ingehad dat het elastiekje een rode ring in mijn pols had achtergelaten. Ik hoopte dat het snel weg zou gaan. Het was het levende bewijs dat ik de laatste tijd niet genoeg trainde.
Ik begon met een paar kalme schoppen, een paar vliegende schoppen, een paar dubbele rondwaartse schoppen. Het was helemaal stil behalve af een toe het zoete gefluit van een merel. De zon viel in gouden stralen door het bladerdek en de lucht zoemde met kleine insectjes.
Opeens had ik het gevoel dat iets me bekeek. Een vreemde prikkel kroop over mijn rug. Ik draaide me om maar er was niets. Ik spande mijn spieren, bleef doodstil staan, luisterend naar het woud.
De merel stopte met zingen. Ik hoorde een kraak achter me en weer draaide ik me bliksemsnel om.
Niets.
Langzaam trok ik mijn water tevoorschijn. Ik had een veldfles bij de band om mijn middel waarin water zat voor noodgevallen. Het bolletje water trilde lichtjes bij mijn hand terwijl ik rondspeurde. Waar in godsnaam...
Plotseling zag ik het bos voor me verwelken. De naalden van de dennen werden bruin en vielen met een dor geritsel naar beneden. De groene plantjes verschrompelden tot zwarte hoopjes. Mijn bloed bevroor toen ik een lage grom hoorde.
Ik zette een stap achteruit, mijn hart panisch bonkend. Het leek wel alsof een dikke mist mijn gedachtes probeerde te bedekken. Mijn handen waren ijskoud en ik kon mijn water niet stilhouden.
Opeens sprong er uit de bosrand het grootste beest tevoorschijn dat ik ooit had gezien. Het was een reusachtige beer met poten zo dik als boomstammen die twee keer zo hoog als ik was. Hij had een ruwe, onverzorgde vacht, vol kale vlekken en aan elkaar gekleefde haren. Enorme poten met nagels zo dik als mijn vingers en zo scherp als Kyo's dolk landden met een dreun op de grond en begroeven zich in de aarde. Ik zoog mijn adem in en wist nog net een angstgil binnen te houden.
Maar wat me het meest bang maakte was de kop. Een enorme berenkop met een grote kwijlende bek en vlammende rode ogen die gefocust waren op mij en me dreigend aankeken. Ik kon niet wegkijken. Het beest ging op zijn achterpoten staan en brulde, enorme gele tanden en draden kwijl tonend. Zijn kaken klapten weer dicht, hard genoeg om mijn arm doormidden te breken. Ik kon niets uitbrengen. Het beest stapte dreigend op me af, een lage grom in zijn keel.
Onder zijn poten verwelkten de laatste kleine grassprietjes. Ik wilde gillen, maar ik kon niets. Ik kon me niet bewegen. Ik... ik kon me niet bewegen! Mijn lichaam wilde niet luisteren!
Ik maakte een geluidje dat bleef steken in mijn keel. De mist maakte mijn gedachten troebel, en in een vlaag van helderheid herinnerde ik me dat dit hetzelfde was wat ik twee dagen geleden, tijdens de schemering met de vuurvliegjes, zo kort had gevoeld, die dikke mist over mijn gedachten. Dit was een... een spirit... die mijn gedachten...
Opeens was mijn evenwicht weg. Het monster krijste en haalde uit met zijn poten, maar ik viel zelfs voordat de nagels me doormidden konden scheuren. De grond schudde onder me en ik smakte met mijn wang op het tapijt van dennennaalden. Ik voelde een scherpe pijn in mijn arm maar ik werd zo door elkaar geschud dat ik niet meer normaal kon zien. Alles was wazig en vervormd. Mijn tanden klapperden terwijl ik overeind probeerde te komen, maar een heftige ruk van de grond onder me haalde mijn voeten onder me uit en ik viel weer. Ik gaf het op en bleef verdwaasd liggen.
Abrupt stopten de aardschokken. Ik greep naar mijn arm en voelde warm bloed aan mijn handen kleven. Het droop van mijn vingers en bevlekte mijn kimono. Duizelig keek ik op. De beer was verdwenen, een pad van vernieling achterlatend. Ik zag geknakte bomen en de grond was omgewoeld, alle planten ontworteld.
Ik drukte mijn hand tegen mijn arm om het bloeden te stelpen. Mijn water was weg, op de grond gevallen en weggesijpeld in de aarde. Ik moest ergens water vinden zodat ik mezelf kon helen, voordat ik nog meer bloed verloor!
Misselijk kroop ik overeind. Waarom was de beer ineens weg gegaan? Had ik gewoon geluk gehad?
Ik zette een voet op de grond en toen de andere. Mijn spieren schreeuwden toen ik overeind kwam. Mijn arm klopte mee met mijn hart. Met elke puls bedekte meer bloed mijn hand. Ik probeerde het bloed met watersturing binnen te houden, maar ik was zo duizelig...
Ik wankelde terug naar het kamp. Zouden de anderen al wakker zijn? Eindelijk, daar was de open plek met de twee tentjes, de rode en de gele. Ik viel neer naast het vuur en pakte de waterzak. Met trillende handen wist ik de dop open te schroeven en het water eruit te leiden. Met een zucht liet ik het op mijn arm rusten.
Het zoemende geluid van mijn chi vulde mijn oren en ik zag het blauw opgloeien onder mijn huid. Ik liet mijn ingehouden adem ontsnappen. Nu pas voelde ik de pijn, schrijnend alsof er duizend messen in mijn arm werden geduwd. Ik hapte naar adem en zette door, concentreerde me op de energie in mijn water.
"Cassandra, bij de spirits!" Het was Kyo's stem. Ik hoorde haastige voetstappen en toen was hij naast me. "O mijn god, wat is er gebeurd?"
Ik kon hem niet duidelijk zien, mijn zicht een waas. "Kun je... het verband pakken?" kreunde ik.
"Doe ik!" Hij schoot naar de tassen en kwam terug met een rol witte stof. "Waar..."
"Laat mij maar!" Ik nam de rol aan en haalde langzaam het bloedrode water weg van de wond op mijn bovenarm. Ik kon de brandende, kloppende wond net niet zien, en dat was misschien maar beter ook. Kyo zoog scherp zijn adem in. "Cassandra... Oh god, het is een enorme snee..."
"Ja, maar hij bloedt niet meer, toch?" zei ik kalm. Ik zag weer details, het vuurtje voor me, Kyo's gele en oranje Luchtnatiekleding, zijn piekerige haar, de verschrikte blik in zijn ogen. Ik moest kalm blijven, dit oplossen. De pijn moest geen grip krijgen op mijn gedachten.
"De wond is bijna dicht," zei Kyo zacht. "Weet je zeker dat ik het niet hoef te doen?" Hij gebaarde naar het verband. Ik schudde vastbesloten mijn hoofd, klemde mijn kiezen op elkaar en begon de stof strak om mijn bovenarm te wikkelen. Mijn arm schreeuwde van de pijn maar ik ging door, mijn adem hortend en stotend. Met een zucht knoopte ik het laatste eindje vast en zakte achterover.
"Ik..." begon Kyo, maar zijn stem gaf het op. Ik wachtte geduldig, gaf hem de tijd. Hij haalde diep adem. "Het spijt me zo van gisteren. Ik had het niet moeten doen, het was verkeerd."
Hij wreef in zijn ogen en zuchtte. "Is... is het weer oké tussen ons? Ik wil niet dat het ongemakkelijk is."
Ongemakkelijk? Het was altijd al ongemakkelijk tussen ons geweest, nu kwam het alleen aan de oppervlakte. Ik zweeg en keek naar zijn smekende bruine ogen. Om een of andere reden voelde ik tranen opwellen in mijn ogen, alweer!
Ineens lag ik in zijn armen, mijn gezicht begraven in zijn schouder. Het ging zo automatisch, zo instinctief. Ik knipperde mijn tranen weg en fluisterde: "Ik reageerde te heftig."
"Nee." Hij schudde zijn hoofd. "Ik ging te ver. Sorry."
"Maakt niet uit." Ik glimlachte zwakjes. Ik wilde geen ruzie met hem. Hij was mijn vriend, mijn teamgenoot. Wat er ook gebeurde... Ik mocht hem niet afwijzen. Zelfs als ik een beetje afstand moest houden om te voorkomen dat hij mij kwetste, ik mocht hem geen pijn doen. Ik had nooit anders gedaan dan liegen over mijn gevoelens; ik zou hier geen moeite mee moeten hebben, toch?
Het voelde ergens fout, maar het was de beste oplossing.
Ik zuchtte en maakte me los. "Die wond... Het was een grote beer, een soort spirit. Hij paralyseerde me, maar toen ik dacht dat hij me ging aanvallen begon de grond ineens te trillen. Toen ik weer normaal kon staan was hij verdwenen." Ik frutselde aan het losse eindje verband.
"Dus de bossen van Omashu worden geteisterd door een mysterieuze beer." Kyo trok een nadenkend gezicht, ineens weer energiek en zakelijk. "We moeten voortaan oppassen. Misschien moeten we 's nachts wacht houden. We kunnen niet hebben dat Yoru nooit wordt opgehaald, alleen doordat een of andere stomme spirit ons in onze slaap heeft vermoord."
Ik knikte afwezig, mijn gedachten elders.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro