Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

Hoofdstuk 17: Geldnood

Waarin we bij de veerpont komen en ik vierhonderd yuan verdien

Ik verwonderde me over het gouden ochtendlicht, dat Kyo's ogen deed opgloeien, Tess' haar deed schitteren en Storms bleke huid verwarmde. De geur van de zee dreef ons tegemoet en maakte mijn hoofd helder. Ik had niet beseft hoeveel ik dit miste, de eindeloos uitgestrekte oceaan en dansende watervogels.

"Jingchang," verkondigde Kyo. Hij rolde de kaart op en stak hem in zijn tas. "Vanaf hier kunnen we de veerpont nemen. Maar, dankzij Cassandra hier..." Hij wierp me een vermoeide blik toe en ik voelde mijn wangen rood kleuren van schaamte, hoezeer ik ook mijn best deed om mijn emoties te verbergen. "Dankzij Cassandra is onze geldbuidel weg."

"Ik heb al gezegd dat het me spijt, Kyo," zei ik kalm. Mijn keel voelde vreemd dik aan en ik haalde diep adem. Dit zou me niet zo moeten raken. Het was een ongeluk geweest; Kyo had me eergisteren in een haastig moment de geldbuidel gegeven en hij was uit mijn handen gevallen. Niet eens gestolen, gevallen. Het was gewoon beschamend. Maar waarom overmande de emotie me zo? Tot voor kort had ik geen schaamte gekend, geen schaamte hoeven kennen. Ik was ervan overtuigd dat ik gelijk had, en iedereen zei dat ik gelijk had. Waarom was dat nu weg? Waarom kon ik niet gewoon alles perfect doen? Hoe moeilijk kon het zijn?

Ik schudde mijn hoofd om de gedachtes te verdringen, duwde de emotie weg. Ik moest niets laten blijken. Ik liet mijn opgehouden adem ontsnappen en klemde mijn lippen op elkaar. "We gaan een oplossing vinden, Kyo. Ik weet zeker dat we werk kunnen vinden om de veerpont te betalen."

"Het is allemaal oponthoud." Kyo klikte geïrriteerd zijn tong, maar ik antwoordde hem niet. Apathisch, emotieloos, sereen. Ik hoefde er geen acht op te slaan. Ik had hem teleurgesteld, volgende keer zou ik het beter doen. Beter dan beter, perfect. En dat was dat.

Ik hief mijn hoofd op en liep verder. Tess ving mijn blik en rolde haar ogen. "Kan gebeuren hoor," fluisterde ze.

Ik knikte afwezig en hees mijn rugzak hoger op mijn rug. De grassen in het duinlandschap wuifden kalm heen en weer in de wind. Kleine zandkorreltjes haakten zich in de wenkbrauwen en wimpers van mijn samengeknepen ogen. Ze schuurden over mijn gezicht en maakten mijn lippen rauw.

Storm stond een eindje voor ons op een bergje en tuurde over de zee. Het was een ander soort zee dan de zee waarop Kyo en ik eerder hadden gevaren; waar die zee blauw en ondiep en warm was geweest, was deze wild en koud en grauw. De duinen weerspiegelden de zee met hun eindeloos rimpelende grijzige grassen en duizenden zandduinen.

We liepen al een uur, en eindelijk was Jingchang opgedoken, zijn lange steigers ver uitlopend in zee. Daar lagen de vissersboten, en daar de enorme veerpont, die zonder ons zou vertrekken totdat we geld hadden. Ik verwachtte bijna dat Kyo er een opmerking over zou maken, maar gelukkig hield hij zijn mond.

Jingchang was groot en verwoekerd. Het lag wijd uitgestrekt tussen de duinen, ruim opgezet in de buitenwijken en volgepakt in het centrum. De kleuren die de gebouwen droegen waren zwart, grijs en dofrood, alsof de zee het felle rood en diepe zwart, zo karakteristiek voor vuurstuurders, had vergrauwd. Zelfs het ochtendlicht kon daar niets aan veranderen. De meeste huizen waren van grijs hout, met afbladderende verf en piepende deuren en ramen. Dichter bij het centrum ging de kwaliteit van de gebouwen omhoog, overigens net zoals de sterke geur van specerijen en vis.

Storm liep vooraan samen met Tess, die de verveelde uitdrukking op haar gezicht niet verborg. Ik wist dat ze een hekel had aan oude, vervallen plaatsen waar niets te beleven viel. Ik vond zelf dat de stad wel een bepaalde schoonheid had. De mensen werkten hard voor hun geld. Er was armoede, geen decadentie. Dit was geen opgepoetste elitestad zoals de caldeira.

We kwamen aan op een plein waar het klaaglijke geluid van een doedelzak opsteeg. Een man zat te spelen op een krukje met een pijp in zijn mond en een pet bij zijn voeten. Ik zag een paar muntjes in zijn pet, maar niet veel. Er was hier ook bijna niemand, hoe zou hij geld moeten verdienen? Ik wilde dat ik hem iets had kunnen geven, in plaats van langs hem te lopen, hem negerend. De man speelde door, maar ik kon zweren dat hij ons teleurgesteld nakeek.

"Zullen we even stoppen en overleggen?" stelde Storm voor. "We moeten allemaal werk vinden voor de veerpont, en ik denk niet dat we allemaal hetzelfde moeten doen."

Kyo leunde met één schouder tegen een muur aan. "Je hebt gelijk."

Ik ving even zijn blik en glimlachte. "Wat voor werk ga jij doen, Kyo?"

Hij trok een wenkbrauw op. "Ik zie wel. Iets in de haven, misschien? Iets waar je praktische vaardigheden voor nodig hebt?" Zijn ogen waren koud. "Maar een betere vraag: wat ga jij doen?"

Ik zuchtte en streek mijn haar naar achteren. "Ik vind wel wat. Geef me wat tijd."

"Als ik jou wat tijd geef, dan vinden we je over drie dagen terug op een pleintje, starend naar een schattig vogeltje of weet ik veel wat," snauwde Kyo. "En dan heb je nog niets gedaan!"

Ik wilde mijn mond opendoen om wat terug te zeggen maar Tess stompte Kyo's arm. "Rustig jij!" Hij greep naar zijn schouder en keek Tess gekrenkt aan, maar ze negeerde hem. "Misschien moeten we ons opsplitsen, en morgen om hetzelfde tijdstip op deze plek verzamelen."

"Is goed." Storm wipte op en neer op zijn voeten. Ik kon zien aan zijn blik dat hij het liefst met Tess samen wilde gaan. Dat was prima, maar ik zou nooit van mijn leven hetzelfde werk als Kyo gaan doen.

Ik glimlachte vlug. "Nou, dan ga ik maar." Ik draaide me snel om en liep haastig weg. Ik hoorde Tess nog zeggen: "Storm, zullen wij samen?" en ik liet mijn adem ontsnappen.

Gelukkig, geen Kyo.

Met vlugge stappen verdween ik om de hoek. Ik had geen idee waar ik heenging, maar dat maakte niet uit. Nu ik er wat langer over nadacht, had Kyo gelijk. Het zou moeilijk zijn om werk te vinden waar ik geschikt voor was en dat tegelijk genoeg geld opleverde. Ik had niet de brute kracht om dingen te versjouwen of te laden en lossen in de haven, ik was erg slecht in het verkopen van dingen of het maken van reclame en verder kon ik niets bedenken.
Ik keek om me heen. De huisjes waren hoog en smal, en soms zo scheef dat het bijna leek alsof ze om zouden vallen. Tussen de kinderkopjes woekerde het onkruid. Weelderig tierden paardenbloemen en duizendblad. Ook de huizen waren niet onaangetast, het grijze hout van de muren overdekt met gouden regen. In de zomer zou het er ongetwijfeld schitterend uitzien, maar nu hingen er alleen maar kleine gouden knopjes aan de trossen.

Het zag eruit als een sprookje, deze hele stad, met zijn bruggetjes en scheve houten huisjes en verborgen poortjes en overgroeide muurtjes. Ik ging langzamer lopen.

Als ik iemand tegen kwam, zou ik het gewoon moeten vragen. Weet u misschien ergens waar ik kan werken? Bij de spirits, wat haatte ik dit. Waarom had ik die buidel verloren?

Ik liep over een houten brug. Mijn voetstappen weerklonken hol over het donkere water. De rivier stond stil, en het water was donkerbruin. Eenden kwaakten en hapten het kroos op. Ik zuchtte. Ik moest wel werk vinden, anders stelde ik Kyo teleur en zou ik alleen maar meer scherpe opmerkingen moeten verdragen.

Waarom waren mijn gevoelens over hem zo gemengd? Het zou simpel moeten zijn: hij deed onaardig en ik deed onaardig terug, dus we waren geen vrienden en ik vond hem zeker niet leuk. Maar hij trok me aan als een magneet. Praten ging zo makkelijk. Bij hem kon ik mijn voorzichtigheid even stoppen en gewoon zeggen wat ik dacht.

Ik zou niet zo veel mijn best moeten doen voor zijn waardering. Het voelde heel zwak, dat ik zo afhankelijk van hem was terwijl hij niets deed dan plagen. Maar het ging tegen mijn hele natuur in. Iedereen had me altijd perfect gevonden, het was me altijd gelukt om geliefd te zijn bij iedereen. Kon ik nu niets anders meer dan voldoen aan de verwachtingen?

Ik bleef staan voor een groot gebouw. Het was omringd door een muur van massief steen, die weliswaar brokkelde, maar goed verzorgd leek.
Nieuwsgierig liep ik naar de ijzeren, rood geverfde poort. Aan een touwtje hing een briefje dat flapperde in de wind. Mijn ogen gleden over de karakters. Van de universiteit en bibliotheek van Jingchang: Wij hebben een vertaler nodig voor de verzamelde werken van Cao Zhi. Vereisten: kennis en vloeiende beheersing van de Oude Vuurtaal, ervaring met eerdere werken van Cao.

Er leek een last van mijn schouders gevallen te zijn. Dat kon ik doen! Ik kon vertalen!

Misschien zou mijn leeftijd twijfels oproepen, maar dat zou vast niet uitmaken. Het briefje was oud en verweerd; het hing er al lang. En dat betekende dat tot nu toe niemand was komen opdagen, dus waarschijnlijk hadden ze mijn hulp hard nodig.

In stilte bedankte ik Yang duizendmaal dat hij me zoveel boeken had laten lezen en zoveel had laten studeren. Al had het toen nog nutteloos geleken, ik had me vol overgave op de oude talen en wiskunde gestort. Het was het enige dat ik kon doen om de verveling te verdrijven. En nu kwam het eindelijk van pas.

Ik haalde diep adem en trok het papiertje van het hek. Gelukkig zat de poort niet op slot, en hij ging piepend open. Een lange laan van kiezelstenen leidde naar een groot gebouw van steen met dofrode dakpannen en ronde ramen, dat  met zijn vier verdiepingen boven de tuin uittorende. In het midden was een grote ronde deur, in dezelfde kleur als het dak. De tuin was verder best kaal, bestaande uit een enorm, glooiend gazon met af en toe een boom.

Ik liep over het knerpende grind naar de deur. Alles was zo uitgestorven! Zou er op dit uur iemand zijn? Ik hoopte het echt, anders viel mijn plan in het water.

Mijn handen trilden door de zenuwen. Ik balde mijn vuisten en liep harder. Vroeger had ik ook nooit last van zenuwen als ik sprak voor een vergadering! Iets simpels vragen aan mensen was niets anders. Ik moest stoppen met mijn gevoelens op de vrije loop laten.

Ik sloot even mijn ogen en legde mijn hand op de grote ijzeren deurklopper. De deur was hoog, twee keer zo hoog als ik. Ik ging iets rechter staan, trok de zware deurklopper omhoog en liet hem vallen op het hout.

Een dreun weergalmde. Vrijwel meteen hoorde ik voetstappen naar de deur komen. Ik hoorde het gerinkel van sloten en toen zwaaide de deur naar binnen open.

Een kleine man met een rood, lang gewaad en een witte snor die tot zijn middel hing nam me achterdochtig op. Ik voelde me een giraf, zoals ik boven hem uittorende. Vlug boog ik. "Goedendag, meneer."

"Hallo, wat is er aan de hand?" De man deed me denken aan een muis, spichtig en klein, met ronde nieuwsgierige kraaloogjes.

"Ik... ik zag uw advertentie." Ik hield het papier omhoog. "En ik zou u graag mijn diensten willen aanbieden."

"Jij." De man keek me sceptisch aan, wenkbrauwen opgetrokken. "Weet je het zeker?"

"Ik ken de Oude Vuurtaal," zei ik helder. "En ik heb ervaring met Cao Zhi."

"Natuurlijk." De man knipperde even. "Nou, kun je me een van zijn gedichten vertellen?"

Ik probeerde uit alle macht om een gedicht te herinneren. Opeens kwam me een gedicht te boven. Kalm begon ik:

"Zhu dou ran dou qi,
lu shu yi wei zhi,
qi zai fu xia ran,
dou zai fu zhong qi,
ben shi tong gen sheng,
xiang jian he tai ji."

Het was het eerste wat me te boven kwam. Het Zevenstapsgedicht. Volgens de legende had Cao Zhi dit gedicht in zeven stappen bedacht.

De oude man knikte langzaam. "Dat klopt. En de vertaling..."

Ik schraapte mijn keel.

"Mensen verbranden de bonenstaak om bonen te koken,
Filteren ze om sap te krijgen.
De bonenstaken brandden onder de ketel
En de bonen in de ketel jammerden:
'Wij groeiden van dezelfde wortel,
Waarom bedreigen wij elkaar zo ongeduldig met de dood?"

De ogen van de man waren groot en vochtig. "Je... je bent de eerste jongeling die dat weet. Dat ik dit mee mag maken..." Hij depte zijn ogen en glimlachte door zijn tranen heen naar mij. "Kom binnen, meisje, kom binnen."

Hij legde zijn hand op mijn rug en gaf me een zetje. Ik stapte ongemakkelijk de hal in.
Wat ik zag, deed mijn mond openvallen.

Wanden en wanden vol boekenkasten. Vitrines met schaalmodellen en oude perkamenten. De kasten waren gemaakt van donker hout dat een doordringende geur had. Een deurtje ging links open en een jongen met zo'n zelfde rood gewaad als de oude man schreed met een arm vol perkamentrollen naar de andere kant van de zaal, waar hij weer een schuifdeur opende en verdween.

Ik besefte me hoeveel geluk ik had gehad. Als ik dat ene briefje had gemist, zat ik nu noten te pellen of kimono's te rijgen voor drie yuan per uur.

Het voelde heel onbeleefd, maar ik moest het toch vragen. "Meneer?"

Hij keek op. "Noem me maar Tao."

"Hoeveel geld kan ik verdienen met het vertalen?"

Ik zag iets van teleurstelling in zijn ogen, harde oordelen, maar hij verborg het goed en ik wist het goed te negeren. Dit was nodig voor Kyo, voor de veerpont.

"Het spijt me dat ik het vraag," voegde ik vlug toe. "Ik vroeg het me gewoon af. Ziet u, mijn vrienden en ik willen met de veerpont naar de Aardenatie en we hebben niet genoeg geld."

"Wat voor een kind ben jij?" riep Tao verwonderd uit. "Je weet meer dan de meeste volwassenen, maar hebt niet eens genoeg geld om een veerpont te betalen. Je reist met je vrienden, maar je bent geen straatkind, want je bent te kalm en te beleefd."

"Ik... bedankt, meneer..." Ik schudde mijn hoofd. "Het is ingewikkeld."

"Dat geloof ik wel," mompelde Tao. Hij trippelde naar een kast en begon zachtjes neuriënd een paar rollen tevoorschijn te trekken. Hij leek deze plek helemaal op zijn duimpje te kennen.

Ik keek omhoog, naar het hoge dak van de zaal. Overal stonden hoge ladders en boven me zag ik de balkons, vier verdiepingen, en uiteindelijk het houten plafond, gedetailleerd versierd met gestileerde draken en vuur. De plek ademde kennis en magie, alsof alle oplossingen ter wereld hier verscholen lagen.

"Ah!" Tao trok triomfantelijk een rol tevoorschijn. "Hebbes! Kijk eens, meisje. Hoe zal ik je noemen?"

"Ik heet Cassandra." Ik glimlachte naar hem en nam de rol aan. "Wanneer moet deze rol vertaald zijn?"

"Je hebt zo lang als je wilt." Tao tuitte zijn lippen. "Oh, en het spijt me dat het niet meer is, maar is vierhonderd yuan genoeg?"

"Oh, ruim genoeg!" Ik beet op mijn lip. Met vierhonderd yuan zou ik de kaartjes voor ons alle vier kunnen kopen!

Tao keek me onzeker aan. "Het spijt me, we zijn een beetje krap bij kas op dit moment..."

"Nee, nee, bedankt! Het is perfect!" Ik keek hem bemoedigend aan. "Waar kan ik beginnen?"

Hij pakte me bij mijn mouw en trok me mee naar een deur. Ik wierp nog een blik in de enorme hal en toen sloot Tao de deur. "Hier kun je zitten."

Ik keek rond. De kamer was kleiner, met kale wanden beschilderd met mythologische taferelen in zwarte inkt. De vloer was bedekt met matten en in de hoek stond een laag tafeltje met een kussen. Een wand was open, met opengeschoven schuifdeuren, en leidde naar de tuin.

Tap glimlachte. "Hopelijk is dit voldoende."

"Natuurlijk. Het gebouw is heel mooi," mijmerde ik. "Het ziet er heel oud uit. Hoe kan het dat zo'n schitterend gebouw zo weinig bezoek heeft? Er lopen hier weinig mensen rond." Nieuwsgierig keek ik hem aan.

"Ach." Tao zuchtte. "De stad heeft niet genoeg geld om de bibliotheek te onderhouden. En weinig mensen komen nog bij onze universiteit. Iedereen trekt naar de grotere steden in het binnenland. Ze noemen onze informatie gedateerd. De Raad sponsort de universiteit niet meer."

"Wat jammer." Ik trok een meelevend gezicht. Het was ook jammer. Al die boeken, al die schitterende kunstwerken, zouden verbleken als niemand ze onderhield. En Tao en alle andere mensen die hier lesgaven zouden geen werk meer hebben.

Ik drukte het perkament tegen mijn borst. "Misschien is het goed als ik begin met het vertalen hiervan."

"Geweldig!" Tao boog. "Dan ga ik nu. Succes, lieve Cassandra." Hij kwam overeind, wierp me een genegen blik toe en sloot de deur achter hem.

Ik haalde diep adem en liet de stilte me omhullen. Gouden stofjes dansten door het licht dat naar binnen viel. Het geheel ademde rust en de geur oude boeken.

Ik keek naar de gesloten deur en aan de lieve oude Tao. Hij leek nu al dol op me te zijn, met die verkikkerde blik die hij me telkens toewierp. Het deed me denken aan de edelen, die me met een mengeling van respect, genegenheid en beschermingsdrang behandelden. Ik wist al gauw op een of andere manier bij ze in het geding te komen. Het was altijd Cassandra dit, Cassandra dat, je bent zo slim Cassandra, je bent zo volwassen Cassandra, je bent perfect Cassandra. Het voelde heel arrogant dat ik dit aan mezelf toegaf, maar misschien was dit een van mijn kwaliteiten. Mensen me aardig laten vinden, ongeacht wat ik van hen dacht.

Plotseling duikelde mijn maag omlaag. Was dit waarom Yoru me manipulatief had genoemd? Dat ik iedereen met zoete woordjes en gespeelde onschuld deed geloven dat ik inderdaad dat lieve meisje was? Want ik had alles door. Elke beweging, elke blik, elke subtiele verandering in de atmosfeer. Ik had het door en op een of andere manier wist ik precies wat ik moest zeggen om ze te paaien.

Het was zo delicaat en verfijnd als balanceren op een koord, tegelijk opwindend en gevaarlijk. En het vervulde me met een kalme blijdschap als ik merkte dat ze een zwak voor me hadden, als ik hun lievelingetje was. Nog nooit was het gefaald.

Spirits, dat klonk arrogant, of niet?

Maar dat ze me aardig vonden dat ging niet bewust, of wel? Ik deed het niet expres, toch? Ik deed het niet omdat ik het leuk vond mensen aan het lijntje te houden. Het was meer een soort noodzaak, een soort automatisme.

Toch?

Zouden de mensen om me heen zien wat ik echt was? Zouden ze zien dat de Cassandra die zij kenden maar een illusie was, naar hun idealen aangepast en met zorgvuldige precisie in stand gehouden?

Ik liet mijn schouders zakken. Dit soort gedachtes kon ik nu echt niet gebruiken. Tao vond me aardig, dat was handig. Dat was alles.

Ik hoefde nu niet in een of andere
identiteitscrisis te komen door één twijfelende gedachte, sprak ik mezelf streng toe. Leg het neer. Dit is niet iets waar je je zorgen over hoeft te maken. Je bent niet manipulatief.

Ik was niet manipulatief. Ik opende een verse rol perkament en plakte hem vast op het bureau. Ik was niet manipulatief.

Maar de woorden klonken hol, alsof ik wist dat ze gelogen waren, en de steen in mijn maag bleef terwijl ik regel na regel vertaalde en met vlugge penseelstreken op het perkament noteerde. 

De zon was al ondergedoken in 't westen,
De wagen was wankel, de paarden doodmoe,
Dus ik hield mijn tuig halt in 't natte moeras,
Liet mijn paardenspan grazen in korstmossen-velden,
Eventjes treuzelend bij 't wilgenhout,
Mijn ogen loom dwalend over de machtige Luo.

Plotseling schoot er een steek door mijn hoofd. Mijn penseel viel uit mijn handen en mijn zicht werd overspoeld door zwarte vlekken. Ik greep naar houvast en stootte per ongeluk de inkt om. De nachtzwarte vlek vloeide over het papier, groter en groter, uiteindelijk mijn zicht blokkerend. Even zag ik niets dan donkerte.

————

Ineens stond ik in een kamer. De grond was stoffig en ik zag een spin bij mijn voeten. Het kleine beetje licht dat door het raampje in het schuine dak viel was net genoeg om Yoru's krullenbos te onderscheiden.

Ik voelde me een indringer. Waar in spiritsnaam was ik? Was dit weer zo'n visioen?

Wat was er met me aan de hand?

Ik probeerde me af te sluiten, bij zinnen te komen, maar er gebeurde niets. Ik bleef doodstil staan, mijn longen gevuld met de muffe stoffige lucht die mijn keel deed kriebelen. Yoru had me niet door. Ze zat aan een laag tafeltje voorovergebogen, schrijvend of tekenend. Naast haar stond een potje inkt. Het was stil in de kamer behalve het krassen van Yoru's pen. Te stil.

Ik zette een stap naar voren. De sfeer was verstikkend en beangstigend, alsof mijn hoofd was gevuld met watten en ik niet normaal kon denken. Mijn hart klopte te luid in mijn oren. De planken kraakten, maar Yoru hoorde het niet.

Ik kwam nog iets dichterbij. "Y-Yoru?"

Ze reageerde niet. Haar schouders waren gebogen, de krullen raakten bijna het papier.

"Yoru. Ik ben het, Cassandra!"

Ze keek niet op of om. Ik legde mijn hand op haar schouder en schudde zachtjes. Haar hoofd lolde heen en weer, maar haar ogen bleven gefixeerd op het papier. Voorzichtig zette ze een nieuwe lijn.

Ik ademde scherp in. Kwam het door het visioen dat ze niet reageerde? Was dit allemaal maar een droom?

Haar schouders waren gespannen als een veer. Ze zette langzaam een laatste lijn, haalde diep adem en staarde naar wat ze had gemaakt.

Het was een tekening van een spirit, een monster met opgloeiende ogen, bedekt met schubben. Het was een goede tekening, maar hij gaf me een ongemakkelijk gevoel. De ogen keken me recht aan, een griezelige starende blik.

Yoru zuchtte, rukte het blad perkament van de tafel en verfrommelde het. Ze stond op en liep naar de prullenbak, tegen mijn schouder aanbotsend terwijl ze langs me ging. Ze had niets door.

Ik voelde dat ik begon te hyperventileren. De lucht lag als een zware deken over me heen. Ik liep in paniek achter Yoru aan en schudde haar schouders. "Yoru, zeg iets! Yoru!
Alsjeblieft! Hoe moet ik hier weg? Yoru?"

Ze duwde me om toen ze terugliep naar haar bureau. Haar zachte groene ogen staarden naar de grond. Ze veegde achteloos een spin van het tafeltje en ging zitten.

Waar was dit überhaupt? Was dit Yoru's kamer? Haar kamer was toch groot en ruim en schoon, met het enorme bed en de schitterende vaas?

Ik beet op mijn lip, en even flikkerde de wereld, voor een seconde zag ik het opgeruimde kamertje waar ik had vertaald, maar het was niet genoeg.

In een opwelling liep ik naar haar bureau, pakte de pen en dreef de punt in mijn vingertop.

————

Ineens was ik weer in de universiteit. Voor me op de tafel lag een papier verdronken in een poel inkt met één rode druppel bloed. Wat had ik gedaan?

Ik stopte automatisch mijn vinger in mijn mond en voelde de pijn wegtrekken. Blijkbaar heelde mijn spuug net zo goed als welk water dan ook. Wat waren deze visioenen toch? Ze leken elke keer langer te worden. Yoru's visioen bij het Lentebal was kort geweest, niet meer dan een flits. Maar daarna was Tess' visioen van de arm uit de kom gekomen. En daarna Tess' visioen van jongere Storm bij het gevecht in de caldeira. En nu dit...

Ik trok de nog natte inkt met watersturing uit het papier en leidde het terug in het potje. Jammer van alles wat ik had opgeschreven. Kon ik opnieuw beginnen.

Ik verborg mijn hoofd in mijn handen. Elke keer als ik terugdacht aan het slappe wiebelen van Yoru's hoofd terwijl ik haar schudde, kreeg ik kippenvel en leek de kamer opeens verstikkend.

Ik haalde diep adem en pakte mijn penseel. Ik moest doorwerken, ik moest dat geld verdienen.

Met trillende handen begon ik opnieuw te schrijven.

De zon was al ondergedoken in het westen,
De wagen was wankel, de paarden doodmoe...

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro