Hoofdstuk 12: Het hooggebergte
Waarin ik ontdek dat spekgladde paadjes, agressieve zwanen en sneeuwstormen niet goed samen gaan
"Oh spirits," fluisterde ik.
Recht voor ons rezen de bergen op, zo hoog dat ik de lucht bijna niet meer kon zien. De toppen waren wit en voor ons lag alleen nog een eindeloze rotsvlakte met een paar struikjes die steil omhoog liep. Gelukkig was er een pad, want de kleine steentjes op de berghelling zagen eruit alsof ze veel te makkelijk weg zouden glijden.
Kyo grijnsde opgewonden naar me. "Wat sta je nog te wachten? Vandaag gaan we de bergen over."
Ik keek nog een keer naar boven, naar de indrukwekkende grootsheid die me met ontzag vervulde. Toen haalde ik diep adem en hees mijn tassen wat hoger op mijn schouders. "Oké."
"We moeten er in een dag overheen," zei Kyo opgewekt terwijl hij begon te lopen. "Het pad is niet lang, we moeten het gewoon volgen."
Ik knikte afwezig en staarde naar de sneeuw op de toppen. Sneeuw! Ik had het al zo lang niet gezien. In dit droge hete landschap was bijna geen water te vinden.
Hoe hoger we klommen, hoe vermoeiender het leek te worden. De eindeloze vlakte van steen om ons heen leek niet te veranderen, en ik merkte bijna niet dat we verder kwamen, behalve als ik omkeek naar het dal en zag hoe hoog we zaten. Het hele land was onder ons uitgestrekt, groene velden en bruine akkers. In de verte kon ik zelfs de schittering van de zee zien.
Onze voeten maakten een monotoon knerpend geluid op het pad. We praatten wat, over de Luchtnatie en luchtsturen, maar ik was er niet echt met mijn hoofd bij. Wat ging het wandelen moeizaam! Ik raakte veel sneller buiten adem dan ik gewend was. Om mezelf af te leiden staarde ik naar de kleine witte bloempjes die naast het pad groeiden.
"Oh, had ik dat al verteld?" begon Kyo opeens. "Hierboven is veel minder zuurstof. Dus we moeten misschien het tempo wat vertragen. Ik zou niet willen dat je hoogteziekte kreeg!"
"Hoogteziekte? Zuurstofgebrek?" Ik stopte met wandelen. "Dat had je wel mogen vertellen!"
"Het is echt niet zoveel," suste Kyo. "Je gaat er niet dood van of zoiets. Ik weet niet hoeveel problemen jij als waterstuurder ervan gaat krijgen, maar ik ben gewend aan grote hoogtes. De Luchttempel staat op een hoge berg, weet je nog?"
"Ja." Ik zoog mijn longen vol met lucht. "Wat een geruststelling." Het sarcasme droop bijna van mijn stem af. Als ik ook maar aan het zuurstofgebrek dacht, begon ik al te hyperventileren.
"Er komen hier tientallen mensen per jaar ongedeerd overheen," zei Kyo onbezorgd. "Jou lukt het ook wel."
Daar was ik het niet zo zeker van, maar ik hield mijn mond. Langzaam sjokten we voort. Het begon ook kouder te worden; ik voelde kippenvel op mijn blote armen. Op een gegeven moment stopte Kyo en we trokken allebei onze poolkleding aan. Het voelde fijn om het zachte bont weer op mijn huid te voelen. De tas was ineens ook een stuk lichter.
Een uur later kwamen we de eerste sneeuw tegen. Toen ik mijn adem uitblies kwam er een wolkje damp uit mijn mond. "Sneeuw," zuchtte ik.
"Ja, we zijn nu bijna bij de pas," kondigde Kyo aan. "Het wordt nu glad. Het is belangrijk dat we bij elkaar blijven."
"Ja?" rilde ik. De omgeving werd schimmiger en wit door de rijp en de sneeuw. Gelukkig was het pad al minder steil. Achter ons kon ik niet meer naar beneden kijken, ik zag alleen maar mist.
Snel liep ik weer door om Kyo niet kwijt te raken. Hij was een bundeltje kleding voor me. Ik rende naar hem toe en probeerde zijn arm te pakken, maar net op dat moment landde ik op een uitstekende steen en mijn enkel klapte dubbel.
"Au!" Ik zakte op de grond en greep naar mijn laars. Kyo draaide zich vlug om en snelde naar me toe. "Cass! Gaat het?"
Ik deed mijn handschoenen uit en liet mijn vingers in mijn laars glijden. De enkel was nu al dik en gezwollen.
"Kun je staan?" Kyo sloeg zijn arm om me heen en trok me voorzichtig overeind. Hij overhandigde me mijn handschoenen.
Ik leunde langzaam op mijn voet. Een pijnscheut trok door mijn lichaam en ik kromp ineen. "Ik... denk dat het wel gaat."
"Nee, het gaat niet." Kyo keek me aan. "Jeetje, je bent doodsbleek!" Hij trok de kap van mijn jas over mijn hoofd en keek zoekend rond. "Misschien kan ik een stok vinden..."
"Er zijn hier geen stokken, Kyo. Ik meen het, het lukt echt. Ik kan lopen." Ik zette mijn voet neer en stapte heel voorzichtig. Mijn enkel hield het, maar ook maar net. Waarom moest dit uitgerekend nu gebeuren?
Kyo keek me bezorgd aan. "Ja?"
"Ja." Ik knikte heftig en zette weer een stap. Het ging steeds beter, maar nog steeds moeizaam. Op een slakkentempo gingen we voort.
De mist werd zo dicht dat ik Kyo bijna niet meer zag. Ik klampte me vast aan zijn arm en schuifelde verder. Opeens begon een ijskoude, snijdende wind op te steken. Ik wankelde en Kyo trok me dichter tegen zich aan. "Uhm, Cassandra..."
"Hm?"
"Deze wind... zou best wel eens een sneeuwstorm kunnen betekenen," zei Kyo langzaam, mijn blik ontwijkend.
"Oh nee." Mijn adem was rillerig. "We... we moeten de tent ergens beschut opzetten."
"Ik ben bang dat je hier weinig beschutting zult vinden," fluisterde Kyo. "Deze kant van de berg is helemaal kaal."
Het voelde alsof mijn maag een meter naar beneden zakte. Ik kneep mijn ogen stijf dicht en probeerde mijn hartslag in bedwang te houden. "Wat doen we nu?"
"We gaan over de richel," zei Kyo.
"De richel? Welke richel?" zei ik hees. Ik kreeg een naar voorgevoel.
"Die richel." Kyo trok me naar voren en gebaarde.
Plotseling hield de grond op. Een stap verder en we waren de berg af gerold. Tussen twee diepe ravijnen liep een dun pad, stenig en kronkelend, glinsterend in de mist. Ik kon alleen het beginstukje zien. Het liep door en door om uiteindelijk te verdwijnen in de mist.
"Hoe lang duurt het om aan de overkant te komen?" vroeg ik.
"Ik zou het niet weten. Tien, twintig minuten?" zei Kyo zacht.
Twintig minuten over die levensgevaarlijke richel, met mijn gekneusde enkel? Hoe ging ons dat ooit lukken?
Ik rilde en beet op mijn lip. Mijn spuug bevroor bijna en ik proefde bloed. Waren mijn lippen gebarsten?
"We kunnen beter nu gaan," zei Kyo mild. "Als we te lang wachten, begint de sneeuwstorm."
"Maar wat als hij ons overvalt als we op de richel zitten?" Ik frutselde zenuwachtig met mijn vingers in de warme wanten, waar Kyo het niet zag. Ik moest kalm blijven. Paniek had geen enkele zin. Ik moest kalm blijven.
"We hebben geen keuze." Zijn gezicht was gespannen.
Ik haalde diep adem. "Laten we dan gaan."
Kyo ondersteunde me stevig terwijl we de richel op stapten. De stenen waren ontzettend glad, zo glad dat ik mijn laarzen voelde wegglippen. Vlug maakte ik ze vast in het ijs.
Kyo keek verbaasd om. "O ja, dat kan ook."
"Moet ik jou ook vastzetten?"
"Dat is onpraktisch. Bij elke stap zou je me weer moeten losmaken en vastmaken. Als ik val hou ik me wel aan jou vast," kreunde hij.
"Oké, volgende stap."
Ik maakte mijn voeten los en zette een grote stap. Automatisch werden mijn laarzen weer vastgezet in een ijsbrok.
Langzaam schuifelden we vooruit. Ik voelde mijn voeten niet meer door de kou, wat aan de ene kant vervelend was en aan de andere kant ervoor zorgde dat ik mijn pijnlijke enkel niet meer voelde. Toch was ik bezorgd. Pijn voelde je voor een reden. Wat als ik per ongeluk een spier in mijn voet verrekte of iets dergelijks en daar later pas weer achter kwam?
De wind kwam in steeds hardere stoten. Af en toe kon Kyo een windschild maken, maar de andere keren voelde ik dat mijn enkels ombogen in hun vastgezette laarzen en dat Kyo me steviger vastgreep om niet te vallen. We moesten nu schreeuwen om boven de wind uit te komen. "Volgende stap! Volgende stap!"
Ineens was de mist weg. De wind bleef om onze oren huilen. Kyo kromp ineen toen hij de enorme donkere wolk op ons af zag komen. Onder de wolk was niets dan wit. De sneeuwstorm.
"We zijn te laat." Hij bleef stokstijf stilstaan. Samen keken we toe hoe de wolk langzaam dichterbij kwam.
Plotseling klonk er een vreemde roep. Een enorme zwarte vogel scheerde vanaf een bergtop naar ons toe. Toen hij dichterbij kwam zag ik wat het was: een zwaan. Een zwarte zwaan!
Krijsend vloog hij op ons af. Ik schrok en bukte, maar Kyo niet. Met open mond staarde hij.
Toen vloog de vogel op volle snelheid op hem in. Met een schreeuw viel hij achterover.
Mijn hart barstte uit elkaar. Mijn gil weerkaatste luid tussen de bergen, alsof de echo me wilde pesten. Ik rende naar de plek waar hij had gestaan, rende naar de rand. Het was zo glad! Waarom had ik er niet aan gedacht om hem in die laatste seconden ook vast te maken? Waarom was ik zo dom geweest?
Daar beneden. Een oranje vlek in de gletsjersneeuw.
Was hij dood?
De tranen stroomden over mijn wangen. Zonder na te denken sprong ik hem achterna. De sneeuw spatte als water uit elkaar toen ik landde en bevroor meteen tot een harde laag.
Ik klom omhoog, kroop in paniek over het gladde ijs om hem te bereiken.
Ineens zag ik niet meer waar ik was. Een enorme, schurende witheid verzwolg me. Ik hapte naar adem, vocht naar lucht in de sneeuw. Hijgend duwde ik de wervelende sneeuw om me heen opzij zodat ik kon zien waar ik was, maar het had geen zin. Buiten de koepel leegte was alleen maar wit.
Kyo! Ik zou hem nooit meer zien!
Het leek onwerkelijk. Het kon toch niet, dat hij dood was? Kyo stierf niet. Ik had vast iets verkeerd gezien. Misschien leefde hij nog.
"Ja, hallo, na zo'n val?" zei het stemmetje in mijn hoofd.
"Ik moet het proberen," fluisterde ik hardop. Ik kroop vooruit, al had ik geen flauw idee waar ik heen ging. De koepel die een beschermende laag lucht vormde tussen mij en de sneeuw verschoof met me mee.
Plotseling... een klein stukje oranje stof. Kyo's jas.
Ik vloog naar voren, viel neer naast hem. Zijn gezicht was blauw van de kou en hij bewoog niet. Zachtjes sloeg ik tegen zijn wang, maar er gebeurde niets.
"Nee," fluisterde ik, "nee, nee, nee!" Ik schudde hem heen en weer, nam hem in mijn armen. Zijn onderbeen lag in een rare hoek, zijn broekspijp stond stijf van het bevroren bloed. Hij moest warm worden, en snel.
Ik liet de koepel dichtvallen en plotseling zag ik weer niets. De sneeuw schuurde als zand tegen me aan. Ik kroop naar voren tot ik de stenen die het begin van de richel aanduidden voelde. Ik klemde Kyo vast in mijn armen en verzamelde al het water om me heen tot een draaikolk, waarmee ik hoog opsteeg.
Ik zag een grijze vlek door de witheid heen. De spirits zij dank, de richel! Ik viel hard neer en rolde door om mijn val te breken. Mijn benen klopten meer op het ritme van mijn hart.
Kyo lag naast me, een levenloos lichaam. Nee, niet levenloos! Hij was onderkoeld en bewusteloos en had veel te veel bloed verloren. Ik moest hem onmiddellijk van de richel af en de tent in krijgen.
Van de sneeuw om me heen maakte ik een slee van ijs. Met mijn verzuurde spieren kreeg ik hem na een heleboel geduw en getrek op de slee. Zachtjes jammerend begon ik te kruipen, stapje voor stapje, de slee achter me aan trekkend. Ik zag niets, maar onder me voelde ik de richel, mijn enige zekerheid.
Het leek uren te duren. Ik kroop en kroop, zonder nadenken, met als enige gedachte dat ik verder moest. Toen dan eindelijk de richel weer breder begon te worden, was ik niet verbaasd, alleen opgelucht. Moeizaam kroop ik door. De sneeuwstorm was afgezwakt tot een zware sneeuwbui en ik kon weer zien.
Ik was zwaar aan het hijgen. Nu pas merkte ik hoe moe ik was. De wereld begon donkerder te worden en te tollen. Ik greep de slee vast en probeerde mijn plotseling opkomende misselijkheid binnen te houden. Hoogteziekte.
Ik had het kunnen weten. Kyo had gezegd dat ik me niet teveel moest inspannen.
Ik ging achterover op de sneeuw liggen en haalde diep adem. Ik mocht niet overgeven. Ik ging het niet doen. Doodstil achterover liggen maakte gelukkig dat de misselijkheid ietsje wegzakte.
Ik wachtte tot de plotselinge aanval was afgezwakt en kroop langzaam overeind. Elke onverwachte beweging deed opnieuw gal opkomen.
Ik veegde in mijn ogen en zag tot mijn verbazing roze strepen op mijn hand. Bloed! Mijn oogleden bloedden van het schuren van de sneeuw.
Maar dat was wel het minste waar ik me nu zorgen over moest maken. Ik maakte de tent los van Kyo's rug en vouwde hem uit. Op de automatische piloot zette ik de stokken in elkaar en prikte de haringen in de grond. Eindelijk stond de tent.
Ik kroop naar Kyo en trok hem naar binnen op de slee. Hij was ontzettend bleek. Mijn maag draaide om. Nee, niet overgeven, alsjeblieft niet, smeekte ik mezelf. Ik bleef ademhalen, onderdrukte de misselijkheid.
Ik deed mijn handschoenen uit, legde mijn hand in Kyo's nek en bad dat ik zijn hartslag zou voelen. Een tijdje lang voelde ik niets en de paniek rees in mijn borst. Toen, plotseling, zo klein dat ik het bijna niet merkte, was er een klopping. Als de vleugels van een jong vogeltje, zo teer. Ik huilde bijna van opluchting. Bijna.
Gelukkig had ik houtjes meegenomen in mijn tas voor een vuur. In het midden van de tent bouwde ik een vuurtje. Na een aantal slagen met de vuurstenen vatten de takjes godzijdank vlam. Het vuur was nog helemaal niet warm, maar verlichtte in ieder geval de tent.
Voorzichtig kleedde ik Kyo uit. De wond op zijn been bloedde nog steeds. Al zijn kleding was doorweekt. Zachtjes duwde ik tegen zijn been. Zou het gebroken zijn? Ik hoopte het niet. Ik wist niet hoe ik een botbreuk zou moeten oplossen. Toch had zijn been daarnet in een rare hoek gelegen.
Ik had gelezen over chi in het boek op de boot. Misschien kon ik het zijne voelen en te weten komen of zijn been gebroken was. Voorzichtig legde ik mijn hand op zijn been en sloot mijn ogen.
Eerst lag mijn hand gewoon op zijn ijskoude huid. Toen leek het alsof er een lampje aanging onder mijn hand, dat mijn hele lichaam deed suizen van de elektriciteit. Ik fronste mijn wenkbrauwen en concentreerde me op het tintelende gevoel. Langzaam bewoog ik mijn hand naar zijn enkel toe. Ineens stopte het getintel.
Ik opende mijn ogen. Zijn been voelde vreemd vervormd onder mijn hand. Zijn chi was weg, doorbroken.
Het was wél een botbreuk. Natuurlijk, dat had ik kunnen verwachten. Het universum gunde ons nou eenmaal niet de meeste voorspoed.
Ik kreunde en dacht na. Als het een botbreuk was, moest ik op een of andere manier de twee botdelen weer boven en op elkaar krijgen.
Voorzichtig voelde ik waar de twee uiteinden van de botten zaten. Als ik vanaf zijn hiel omhoog ging kon ik de onderste helft van het bot volgen tot de breuk. Daar was een vreemde bobbel waar het uiteinde van het bot uit zijn been stak en waar het bijzonder bloederig was.
Ik kneep mijn ogen dicht en mijn maag draaide zich weer om, maar dit keer niet door de hoogteziekte. Dit was walgelijk. Ik had nooit heel goed tegen bloed en ingewanden gekund, maar dit spande de kroon.
Waarschijnlijk zou ik de wond eerst moeten wassen. Ik verwarmde wat water boven het vuur en legde het op de wond. Plotseling dacht ik aan de hars van de drakenbloedboom die ik al die tijd in mijn zak had bewaard. Ik haalde hem eruit en bekeek het glanzende stukje rood spul. Het leek bijna wel van glas. Het bloed van de drakenmoeder, bla bla.
Ik haalde mijn schouders op en liet de hars oplossen in het water. Geneeskundige krachten, had Kyo gezegd. Nou, we gingen het zien.
Ik legde mijn water op de wond en bewoog het een beetje. Het water kleurde rood, of het van de hars was of het bloed wist ik niet.
Opeens voelde ik het vreemde suizen weer. Zijn chi! Waarom was ik in contact met...
Op hetzelfde moment begon het water blauw op te gloeien. Het zoemende geluid dat ik had gevoeld klonk in de tent.
Ik hapte naar adem, maar bleef focussen op mijn water. Het was alsof ik mijn hele leven niet had kunnen zien en nu ineens wel. Ik kon elk draadje, elk paadje chi voelen en voor me zien. En bij de botbreuk was een blokkering, en daarachter een gapend gat.
Mijn water deed wat ik niet kon bedenken. Langzaam strekte een draadje chi zich uit, de eerste om de oversteek te maken. Veel meer volgden. Onder mijn handen voelde ik de bothelften onder invloed van de energie weer naar elkaar toetrekken. En voor mijn ogen zag ik zijn huid weer heel en gaaf worden. Er was niet eens een litteken overgebleven.
Kwam dit door de hars of was er een andere verklaring?
Ik viel achterover. Dit was niet normaal. Het was onnatuurlijk. Het voelde alsof het niet bij mij hoorde. Ik wist dat mensen konden helen, maar het maakte me bang. Dit alles maakte me bang.
Was ik wel goed genoeg om deze kracht te dragen?
Yangs gezicht verscheen in mijn gedachten. Meisjes horen niet te sturen. Was dat het? Wat als het waar was? Ik zoog op mijn lippen, rolde me op tot een balletje.
Opeens fladderden zijn oogleden. Ik liet mijn water vallen en kroop naar zijn gezicht toe. Zijn wangen hadden al wat meer kleur; gelukkig was de tent nu al lekker warm door het vuurtje.
Langzaam gingen zijn schitterende ogen open. "Waar ben ik?"
Ik barstte in tranen uit.
————
"Cass, het was die hars niet."
Het was ochtend, de ochtend na die rampzalige dag. Ik probeerde mijn enkel te helen en Kyo was thee aan het maken.
Mijn water gloeide af en toe op en ging dan weer uit, maar ik kon me niet concentreren. Waarom was het helen gisteren zo makkelijk gegaan?
Toen ik Kyo had verteld dat ik zijn gebroken been had geheeld, was zijn mond opengevallen.
"Jij... hebt een gebroken been geheeld? Spirits!" Hij legde zijn handen in zijn nek. "Ik heb geen littekens, geen pijn meer. Cass, dit is ongelofelijk. Je bent een heler, en een fenomenale ook."
"Ik denk het niet," zei ik zacht. "Het voelde alsof de hars me hielp."
"Die hars?" Kyo keek me sceptisch aan. "Het is hars, Cass."
"Ik kon ineens je chi veel beter voelen," hield ik vol. "En nu gaat het veel minder makkelijk." Ik gebaarde naar mijn enkel. "Zie je?"
"Het heeft niets te maken met die hars," zuchtte Kyo. "Het heeft te maken met jouw geloof in je watersturing. Je kan geweldig watersturen, Cass."
Een trots gevoel verwarmde mijn borst. Ik had Kyo's leven gered.
"Geloof je echt dat de hars niet hielp?" Ik keek hem vragend aan.
"Ja. Bovendien, het is bewezen dat de hars onzin is." Kyo keek me eigenwijs aan. "Je moet het zelf wel geweest zijn, want die hars was het niet. Geloof is blijkbaar jouw sleutel."
Onverstoord ging hij weer verder met zijn thee. Ik staarde naar het tentdoek. Geloof was de sleutel. Kon het zijn?
Ik blies uit en concentreerde me op mijn gezwollen enkel. Mijn water gloeide op. Ik deed mijn ogen dicht en zocht naar mijn chi.
Plotseling vond ik het weer. Het was telkens opnieuw een openbarend gevoel, alsof ik plotseling vijftig keer zo scherp kon zien. Kyo keek gebiologeerd hoe mijn water oplichtte en mijn enkel minder blauw begon te worden.
Langzaam werd de zwelling om mijn enkel minder groot. Knopen chi ontwarden zich en draden groeiden onder mijn vingers. Het voelde geweldig, zo spannend maar ook een beetje griezelig. Vragend keek ik op naar Kyo.
"Zie je wel," zei Kyo triomfantelijk. "Ik zei het toch!"
Ik keek hem vernietigend aan en gooide mijn water weg. Mijn enkel voelde weer als nieuw.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro