Hoofdstuk 11: Op pad
Waarin we de boot achterlaten en eindelijk het vasteland ingaan
————
De deftige deur vloog open. Een meisje kwam naar binnen strompelen met haar arm om haar schouder geklemd. Twee bruine staartjes, twee bruine wijdopen ogen. "Mam. Pap."
Ze viel erg uit de toon in het deftige interieur. Rood-gouden tapijten, schilderijen, drakenbeelden. Aan de overkant van de kamer stond een lange bleke vrouw met opgestoken zwarte haren en een korte, dikke man, waarvan de knoopjes op zijn tuniek bijna sprongen door zijn omvang. Hij keek geïrriteerd om. "Tess, bij de draken. Dit is belangrijk."
"Maar mijn arm!" Tess keek hem smekend aan. "Ik denk dat hij uit de kom is..." Ze kreunde. Haar arm hing in een rare hoek naar beneden. In haar ogen welden tranen op, die ze boos wegveegde met de rug van haar hand.
De vrouw draaide zich nu ook om. "Wat is dat met jou? Waarom zit jij de hele tijd verwondingen op te lopen? Laat ons gewoon met rust en los zelf je problemen op. We hebben niet om je gevraagd." Geïrriteerd draaide ze zich weer terug. "Die kinderen! Waarom wilde je er zo veel, Lee?"
"De beste die mag mijn zakenimperium overnemen," knorde hij tevreden. "Tot nu toe moeten ze gewoon maar even uit ons zicht blijven. Tess overleeft prima. Ze krijgt genoeg te eten en ze kan hier slapen." Hij verhief zijn stem. "Tess, je weet wat je tegen een arm uit de kom moet doen. Duw hem er zelf even in."
"Ik heb hem bij Mitsan een keer erin geduwd. Hij zei dat je doodgaat van de pijn," riep Tess uit.
"Wie is Mitsan in spiritsnaam? Kind, doe er gewoon iets aan. Vraag je zus maar. En ga nu naar buiten met die vieze voeten van je. Generaal Po komt zo op bezoek."
Kleine Tess keek hem met een vuile blik aan. "Generaal wie? Weer zo'n vriend van de koning die je zoveel geld gaat geven? Als je zoveel geld verdient, waarom besteed je het dan niet aan ons?"
"Kinderen zijn gewoon ongehoorzame krengen. Als ik bijvoorbeeld geld in jou zou stoppen, zou het verspilling zijn. Je doet toch niets dan rondzwerven. Je zus daarentegen..."
"Stop! Ik ga al." Tess liep weer naar buiten en viel neer op een bankje. Een blonde jongen keek haar verveeld aan. "En?"
"Niks. Geen vriendelijk woord. Het lijkt wel alsof ik alleen mag komen om te eten en te slapen. Trouwens, kun je mijn arm terugduwen? Het doet behoorlijk pijn."
"Bijt je kiezen op elkaar." Hij greep haar arm. "Drie, twee, een, ga!"
Tess gilde het uit en klapte dubbel. Haar arm zat weer normaal. "Spirits, Mitsan, bedankt! Verdomme, dat deed pijn." Ze wreef over haar arm.
————
"Cassandra."
"Uh?" Ik draaide rond om de hand op mijn schouder te ontwijken.
"Cassandra! Wakker worden."
"Oh, jij bent het." Ik trok mijn ogen open. Spirits, wat was het licht. Waar had ik over gedroomd? Iets met Tess en haar ouders?
Kyo's bruine ogen vonden de mijne. "We vertrekken vandaag. De tent is gemaakt, alle bagage staat klaar."
"Waarom zo vroeg?" Ik kreunde en probeerde de dekens weer over mijn hoofd te trekken, maar Kyo rukte ze uit mijn handen en grijnsde. "Vort, opstaan."
"Koud!" jammerde ik.
"Het is niet koud. We zijn in de Vuurnatie en het is twintig graden."
"Hmpf," gromde ik. "Oké, oké, ik sta op." Ik merkte nu al dat de herinnering aan mijn droom begon te vervagen. Wat wist ik überhaupt nog? Was dit weer zo'n vreemd visioen geweest? Alleen dan niet met Yoru, maar met Tess. En dit was niet de toekomst, maar het verleden geweest. Kleine Tess van zo'n tien, elf jaar. En een jongen... Mitsan?
Ik zuchtte en begon me aan te kleden. De tent was gisteren gemaakt. Ik had uren zitten naaien terwijl Kyo om me heen drentelde en karakteristiek irritante opmerkingen maakte. "Waar is dat voor? Kun je niet beter dit doen?"
De deur piepte toen ik hem opende. In de hoek van de kamer lagen onze tassen op een hoop. Kyo stond bij het fornuis en overhandigde me een kopje thee met een cracker. "Goeiemorgen."
"Goedemorgen." Ik wreef in mijn ogen en onderdrukte een gaap. Mijn ogen voelden zanderig aan na de slechte nachtrust.
Het ontbijt verliep in stilte. Ik dronk mijn gloeiend hete thee en knabbelde aan mijn cracker. Kyo staarde afwezig uit het raam. Ik bestudeerde hem zo onopvallend mogelijk.
Hij was knap, er was niets anders te beweren. Hij was niet heel groot of gespierd, maar zeker niet tenger, met sterke schouders en gespierde armen. Ik volgde met mijn ogen de lijn van zijn nek naar zijn kaak en de achterkant van zijn hoofd, met de donkerbruine half-piekerige haren. Zijn huid was gebruind en zijn ongefocuste ogen waren schuin, nog schuiner dan de mijne.
Plotseling keek hij om. Ik deinsde achteruit en deed vlug alsof er niets aan de hand was, met mijn elleboog leunend op de tafel met een verveelde uitdrukking op mijn gezicht.
Hij keek me even onderzoekend aan, maar besloot dat het niets was. "Tijd om te gaan, Cass."
"Ja." Ik stond op en schoof mijn stoel aan. "Wie draagt wat?"
"Allebei onze eigen tas en slaapzak. Ik draag de tent wel, draag jij dan de kookspullen?"
Ik keek hem dankbaar aan en knikte langzaam. De tent was zwaarder dan de kookspullen, en ik had me al zorgen gemaakt over hoe we die gingen dragen. Maar Kyo kon het aan. Hoopte ik.
Ik zwaaide mijn tas op mijn rug en de kookspullen over een schouder. We gingen dit doen! We gingen de boot achterlaten en door de Vuurnatie reizen, met ons tweeën! Wat was het heerlijk om onafhankelijk te zijn. Geen dienstmeisjes die je constant in de gaten hielden. Geen vader die constant over je schouder meekeek. Ik kon alles doen wat ik wilde.
Ik keek zelfs uit naar de ontberingen onderweg. Het was een avontuur, een echt avontuur waar ik mijn hele leven al over droomde. Eindelijk kon ik testen wat ik waard was... En Kyo bewijzen wat ik waard was.
Ik zuchtte gelukzalig en hupste over de rand van de boot naar beneden. Klotsend door het water liep ik de grot uit met Kyo op mijn hielen. Hij begon te rennen om me bij te houden. "Spirits, niet zo snel!"
Buiten was het licht fel en mijn ogen moesten even wennen. Ik bleef staan tot Kyo bij me was. Hij sloeg zijn arm om mijn schouders en we keken even naar het uitzicht voor ons, het landschap dat wij in de komende dagen gingen doorkruisen. Rotsen, weiden, heuvels, bossen en helemaal in de verte de dreigende blauwe bergen.
Kyo draaide zich nog even om. De ingang van de grot was donker. Ergens daarin was zijn boot, de boot van zijn familie en vrienden. Het laatste tastbare stukje dat hij nog had aan thuis.
Hij had me verteld dat dit schip was gemaakt door zijn vader voor de ambassade. Zijn vader was houtsnijder en timmerman en hij maakte de mooiste dingen. Hij had ook een ketting gemaakt met houten kralen, die Kyo onder zijn tuniek droeg.
Kyo bleef staren met een verlangende blik. Ik raakte zijn arm zachtjes aan. "Kom."
Voorzichtig duwde ik hem naar voren. "Jouw familie... onze familie... is niet achter je, maar voor je. In de Luchtnatie."
Hij keek me niet aan, maar zette flink de pas erin. Ik liep vlug achter hem aan. Mijn familie miste ik niet. Maar ja, ik had ook nooit een echte familie gehad. Mijn vader was geen echte vader geweest, mijn moeder geen echte moeder. Eigenlijk waren Yuuga en ik alleen opgegroeid.
Zeven dagen. Zeven dagen tot ik Tess ging ontmoeten. De Tess waar ik over had gedroomd, mijn drielingzusje. Hoe zou ze zijn? Ik kon niet ontkennen dat ik zenuwachtig was. Zou ze ons wel geloven?
We hadden het strand bijna doorkruist en kwamen bij de rotsen. Kyo sprong lichtvoetig omhoog en stak zijn hand uit naar mij. Ik pakte hem aan en liet me door hem omhoogtrekken.
Rots na rots beklommen we. Het land daarachter lag hoger, nog steeds af en toe gevlekt met enorme keien. Hoe waren die keien ooit hier beland?
"Geloof het of niet, maar vroeger lag hier ijs," zei Kyo opeens, mijn vraag beantwoordend. "Het ijs heeft stenen meegenomen uit de bergen en toen het smolt zijn ze hier achtergebleven."
"Ah." Ik keek omhoog, naar het volgende rotsblok. Ik begon behoorlijk uitgeput te raken. De bagage op mijn rug leek zwaarder geworden te zijn, al kon dat natuurlijk niet.
"Moe, prinses?" plaagde Kyo me. "Kom hier." Hij pakte mijn hand weer en trok me omhoog. Tot mijn verbazing waren we er al bijna. Ik kon bijna het gras bovenop de muur van rotsen al zien.
Het laatste stukje klom ik zelf. Doodmoe en met brandende kuiten viel ik neer in het zoete gras. Kleine insectjes stoven op, rode vlindertjes en rare sprinkhaan-achtige beestjes.
"Cass." Kyo schoot in de lach. "We hebben net een halfuurtje geklommen."
"Ja. Oké." Ik kroop hijgend overeind en verzamelde mijn bagage. "Wa... Waar gaan we nu heen?"
"Rechtdoor. Gewoon naar de bergen."
"Wanneer houden we pauze? Komt er geen pad?"
"Later komen we het pad tegen. Voor nu moeten we door het gras. Tussen de middag pauzeren we, als de zon recht boven ons staat."
"Oké." Ik zwaaide mijn tas weer op mijn schouders. "Laten we gaan."
————
We liepen, en liepen, en liepen. Het was heerlijk om door het prachtige landschap te lopen - uitgestrekte grasvelden, met af en toe een boom - maar toen het middaguur naderde begon de zon genadeloos op mijn hoofd te branden. Uiteindelijk vonden we een beekje. We dronken gulzig van het ijskoude water en gooiden het over ons hoofd.
Hoe kon een dag zo lang duren? We praatten niet veel, allebei in beslag genomen door onze eigen gedachten. Ik bleef gewoon mijn voeten voor elkaar zetten, telkens een stap verder.
"Hoe loop je naar de maan?" was ooit een vraag geweest die mijn vroegere filosofieleraar me had gevraagd. Het antwoord was geweest: je zet een stap. En nog een. En nog een. Net zo lang tot je er bent. Dit was weliswaar niet de afstand naar de maan, maar het voelde bijna even lang.
In de middag pauzeerden we onder een grote kromme boom. Er waren schitterende bomen in dit landschap, met knoestige stammen en kruinen van stekelige blaadjes die bijna wel op een uitgespreide paraplu leken. De drakenbloedboom, had Kyo me uitgelegd. De legende zei dat uit het bloed van de moeder der draken, toen ze was vermoord, de drakenbloedboom groeide. "Kijk," wees hij, en hij pakte zijn zakmes en sneed een stukje bast weg. Een soort kleverige rode vloeistof welde op. "Dit is het bloed van de draak."
Ik strekte mijn hand uit en prikte met mijn vinger in het bloed. Het voelde plakkerig en wilde niet meer van mijn vinger af.
"Laat het zitten," zei Kyo. "Als het opgedroogd is kun je het eraf halen. Wist je dat het hars geneeskrachtig is? Je moet het verdunnen met water en de wond ermee wassen."
"Ah." Ik staarde onderzoekend naar de bijna honing-achtige vloeistof.
"Maar je hoeft het niet te bewaren. Het is niet eens bewezen," grinnikte Kyo. "Geef mij maar verband en een paar nachten goede slaap, dat werkt beter."
"Vast," glimlachte ik. Wat zou ik daarvan weten?
Toch bewaarde ik het. Ik liet het stukje opgedroogd hars in de zak van mijn broek glijden. Misschien kwam het ooit nog van pas.
————
De zon begon al weer bijna te zakken achter ons. Mijn voeten brandden van het vele lopen. Volgens mij had ik blaren. Bij elke stap die ik zette voelde ik mijn hielen schrijnen.
Ons tempo was danig vertraagd. We liepen naast elkaar, in stilte, onze stappen tegelijk. Ik wilde gaan zitten, op de grond ploffen, maar waarschijnlijk zou ik nooit meer overeind komen.
Om ons heen was nu bos, hoge dennenbomen. Op een gegeven moment hadden we de velden en heuvels achter ons gelaten, en nu ging het pad alleen nog maar omhoog. Roepen van vreemde vogels weerklonken in de toppen van de bomen en kleine dieren schoten voor ons over het bospad.
Ik wilde vragen wanneer we ons kamp gingen opzetten, maar ik durfde het niet. Ik wilde niet zwak lijken voor Kyo.
Mijn hele rug was stijf. Ik hees de bagage iets hoger en herinnerde mezelf aan de reden dat we dit deden. Elke stap bracht ons dichter bij ons doel. Elke stap bracht ons dichter bij Tess.
Plotseling pakte Kyo mijn arm. "Hier stoppen we."
We stonden op een open plek. Ik legde met een zucht mijn bagage neer en masseerde mijn schouders. "Au."
Hij negeerde me en gooide ook zijn bagage neer. "Kom, we zetten gauw de tent op. Ik wil eten en slapen." Hij trok de touwen los die om de opgerolde tent zaten en spreidde hem uit op de grond.
Het kostte veel te veel tijd om de tent op te zetten, ook al hadden we het bij de boot al een keer geoefend. Toen alle tentstokken stonden en alle pinnen vastzaten, schemerde het al. Ik hoorde een vogel zijn laatste avondlied zingen. Toen werd het stil, behalve het aanhoudende zachte getjirp dat ik al de hele dag hoorde.
"Maak jij vuur?" Kyo wierp me de vuurstenen toe. "Sprokkel even wat hout en maak een vuurtje. Ik vind wel een beest om op te eten."
"Een beest? Je bedoelt dat jij een beest gaat doodmaken?"
"Jep." Kyo stond op en greep zijn mes. "Dat is het leven, Cass. Eten of gegeten worden."
"Maar... maar Luchtnomaden zijn toch vegetariërs?" riep ik geschokt uit. Alle Luchtnomaden waren vegetariërs, ze zworen een eed om geen dier of mens expres kwaad te doen! Tenminste, dat had ik gelezen.
"Luister," gromde Kyo. "Ik zit sinds mijn twaalfde bij de ambassade. Ik ben ondertussen meer mengel-natie dan wat dan ook. En als je het hebt over die eed: ik maak mijn eigen regels. Vertel me niet wat ik wel of niet moet doen, want daar weet jij helemaal niks van." Kwaad stormde hij weg. Ik bleef beduusd achter. Blijkbaar had ik een gevoelige snaar geraakt.
Ik begon stokjes en droog brandbaar materiaal te zoeken. Nu ik er wat langer over nadacht, snapte ik het wel. Kyo moest voor de beleefdheid ook de cuisine van andere naties proeven, waaronder dus vlees. En trouwens, straks weken leven op rijst en crackers leek mij ook niet het fijnst.
Als ik maar niet hoefde te jagen.
Ik ramde de vuurstenen tegen elkaar en een kleine vonk sprong op. Het stapeltje hout en droog gras voor me bleef uit alsof het me wilde pesten en de vonk doofde. Ik zuchtte heel diep.
Plotseling kwam Kyo weer aanlopen. In zijn hand hield hij een bloederig dood konijn. "Hebbes."
Ik wendde misselijk mijn ogen af. "Hoe... hoe heb je dat beest gevangen?"
"Ik kan heel hard rennen als ik dat wil," snauwde hij. "Als je vlees eet, waarom doe je dan zo moeilijk over dieren doden?"
"Ik..." begon ik, maar ik wist er eigenlijk niets op te zeggen.
"Hypocriet," mompelde Kyo.
Ik stond kwaad op. "Het vuur lukt trouwens niet."
"Waarom verwachtte ik dat nou?" mompelde Kyo. "Kom maar hier met die stenen. Ik ga de komende dagen echt alles zelf moeten doen, hè?"
Ik gooide de stenen naar hem en keerde me nukkig om. "Ga je gang."
Hij porde wat in mijn constructie van hout en sloeg de vuurstenen op elkaar. Onmiddellijk schoot een oranje vlam omhoog, wat mijn humeur niet bepaald beter maakte.
We aten in stilte ons eten. Ik weigerde te kluiven en ontleedde het konijn helemaal met mijn stokjes, iets wat Kyo mateloos irriteerde. Het vlees was echter mals en knapperig, en eigenlijk veel lekkerder dan wat ik gewend was. Vreemd, dat iets uit het wild zoveel beter kon smaken dan de verfijnde gastronomische composities van de kok in het paleis. Misschien kwam het omdat ik zo moe was.
Uiteindelijk kropen we de tent in. Ik trok mijn pyjama eerst aan en daarna kwam Kyo naar binnen en kleedde zich om. Waarschijnlijk zouden we al gauw wel over onze verlegenheid heen zijn. Ik dacht niet dat we in de sneeuw in de bergen buiten zouden gaan wachten tot de ander was omgekleed.
In mijn slaapzak was het heerlijk warm. Ik luisterde naar het getjirp en rekte me uit. Kyo lag stil naast me. Sliep hij al?
"Kyo?" fluisterde ik.
Hij zuchtte diep. "Ja?"
"Wat is dat getjirp buiten?"
"Het zijn de krekels. Het zit hier helemaal vol met krekels."
"Oh." Ik ging achterover liggen en luisterde naar het geluid. Af en toe zwollen ze aan, dan werden ze weer zachter. Het geluid suste me in een diepe, droomloze slaap.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro