➵ hoofdstuk 1
Silvirin trappelde zenuwachtig. We stonden voor de poorten van Breeg. De eikenhouten poorten waren gesloten. De regen kwam met bakken uit de hemel. Ik had mijn bruine kap over mijn hoofd heen getrokken en keek met samen geknepen ogen naar de poort voor me. Het was al donker buiten. De maan stond hoog aan de hemel en creëerde schaduwen voor alles om me heen. We waren de hele dag op pad geweest. Ik had al jaren geen vast thuis meer gehad. Ik trok van dorpje naar dorpje, stad naar stad en Koninkrijk naar Koninkrijk. Er waren dagen bij dat ik een plekje vond om te overnachten, maar vaak sliep ik onder de sterren. De eerste nachten waren verschrikkelijk. De harde ondergrond had gezorgd voor rugpijn die nog dagen bleef, de kou zorgde voor een stijve nek en de eenzaamheid die ik van binnen voelde zorgde voor slapeloze nachten. Silvirin was de enige die mij door de nachten heen hielp. Ik wist niet wat ik zonder mijn trouwe beestje moest.
Silvirin was uitgeput. Ze hield haar hoofd gebogen en had al een aantal keer diep gezucht. Het laatste stuk was moeizaam gegaan. Silvirin kwam moeilijk vooruit. Ze kon amper haar benen op tillen. We hadden voor het donker aan moeten komen in Breeg, maar dat was ons niet meer gelukt.
'Rustig maar, Meisje,' sprak ik mijn paard toe. 'Het duurt niet lang meer.' Silvirin zuchtte nogmaals diep. Ik greep het leren zadel aan twee kanten vast en liet me van Silvirin's rug af glijden. Het water klotste onder mijn voeten. De regen had diepe plassen gecreëerd. Binnen een mum van tijd stond er een plas water in mijn leren laarzen. Ik vloekte zachtjes, terwijl ik richting de poort liep. De regen liep langs mijn kap af en kleterde op de grond. Ik aaide Silvirin over haar neus. Haar grijze manen plakte tegen haar hoofd. Ze was kletsnat, maar ik had niks om haar droog te houden. Silvirin schudde een keer haar hoofd en hinnikte luid. Ik klopte haar een keer zachtjes op haar hals en liep daarna nog wat dichterbij de poort. Ik klopte een paar keer hard op het donkere hout en zette een stapje achteruit. Ik hoorde het geklikt van een slot. De poort ging langzaam open. Een vriendelijk uitziende, jonge vrouw stond achter de deur. Ze had haar grijze kap over haar lange, bruine haren getrokken. De rest van haar cape had ze om zich heen geslagen. In haar linker hand had ze een houten lantaarn vast. Haar gezicht was moeilijk te zien.
'Ja?' Vroeg de vrouw. Ze had een ruwe stem, maar ze klonk wel erg vriendelijk.
'Goedenavond, mevrouw,' zei ik beleefd, terwijl ik Silvirin's zilveren teugels vast pakte. 'Ik vroeg me af of ik Breeg mocht betreden.' De vrouw zweeg voor een tijdje. Ze hield haar lantaarn wat hoger, waardoor mijn gezicht beter werd verlicht. Ik vernauwde mijn ogen tot spleetjes. Het licht dat van de kaars afkwam was erg fel. De vrouw liet de lantaarn al snel weer zakken.
'Oké, kom maar naar binnen,' zei ze. Ze pakte haar lantaarn wat steviger vast en verdween daarna achter de poort. Ik hoorde nog een schuif slot open gaan en niet veel later ging de poort helemaal open. Ik lachte vriendelijk naar de vrouw en liep daarna Breeg binnen. Ik nam Silvirin met me mee. Haar hoeven maakte een klikkend geluid op de modderige straten. Ik zag weinig. De straten werden slecht verlicht. Alleen het licht dat uit de donkere, houten huisjes kwam, leek de straat te verlichten. De houten lantaarns hadden geen effect.
De straat die ik volgde kronkelende tussen de winkels en cafeetjes door. Ik keek naar de huizen. Ze zagen apart uit. De huizen waren compleet van hout. Ze hadden een puntig, houten dak dat van wat donkerder hout gemaakt was. Het was niet mijn bedoeling geweest om hier uit te komen. Nog niet zo lang geleden had ik een brief ontvangen. Deze brief was van mijn drie beste vriendinnen. Alatariël, Afina en Lyraesel. Ik had ze al jaren niet meer gezien. De laatste keer dat ik zee zag was nog voor ik verbannen werd uit de Woodland Realm. Ze hadden me uitgenodigd om ze een keer te ontmoeten. Breeg was de plek waar we hadden afgesproken. Ik wist niet wat deze drie Elfen zo ver van huis deden. Ik was wel van plan om ze dat te vragen.
We hadden afgesproken in "de steigerende pony." Ze omschreven het als "een gezellige herberg waar je vannacht kan slapen." Toch wist ik niet wat ik kon verwachten.
'Deze kant op,' zei ik. Ik zag een wat groter huis rechts van mij liggen. Het leek te bestaan uit twee delen die er precies het zelfde uit zagen. Het was een vrij groot, houten gebouw met twee puntige daken. Er waren namelijk twee wat hogere gedeeltes, met aan beiden kanten een lager gedeelte. Zo werd het ingedeeld in twee, bijna identieke, gedeeltes. Helemaal rechts van het gebouw zat de deur. Deze was nog dicht. Naast de deur hing een houten uithangbord. Op het bord stond een steigerende pony met daar onder "de steigerende pony" dat in het hout was gegraveerd. Naast de deur was ook een klein afdakje waar paarden onder stonden.
Ik hoorde uitbundig gelach vanuit de steigerende pony komen. Ik liep richting het afdakje. Silvirin sjokte me achterna.
'Jij zult even hier moeten blijven,' zei ik zachtjes, terwijl ik Silvirin tussen de andere paarden zetten. Ik maakte haar teugels vast aan een houten balken en aaide haar een keer over haar neus.
'Tot snel.' Ik liep naar de houten deur. Snel trok ik mijn kap nog wat meer over mijn hoofd en opende de deur. Een sterke lucht van zweet en drank kwam me tegemoet. Het harde gelach van de mensen binnen was bijna oorverdovend. Ik trok een vies gezicht. De geur was niet te verdragen. Toch leek ik de enige te zijn die er problemen mee had. De mannen, die dronken aan de houten bar zaten, leken er totaal geen problemen mee te hebben. Ze hadden kennelijk goed naar hun zin.
Ik bleef een tijdje bij de deur staan en liet mijn bruine ogen door de kamer glijden. Links naast mij bevond zich de houten bar. Het was een vrij hoge bar waar je aan drie kanten aan kon zitten. In het midden stond de barman. Het was een vrij grote man. Hij had lang bruin haar dat hij in een staart had gebonden. Hij had een dikke snor, maar een baard had hij niet. Hij probeerde alle bestellingen van de vele gasten bij te houden. Hij renden van de ene kant van de bar naar de andere kant en probeerde iedereen tevreden te houden. Op de plek die de bar niet in beslag was, wat het grootste deel van de kamer was, waren houten tafels neergezet met de houten banken die er bij hoorde. Op elke tafel stond een kaarsje om de kamer te verlichten. Achterin was een houten trap die naar boven liep. Ik wist niet wat zich boven bevond. In elke hoek, behalve de hoeken naast de deur, stond een hoekbank met daarbij een tafel. Aan elke tafel zat wel iemand.
Ik zag vele verschillende mensen, maar mijn vrienden waren nergens te bekennen. Ik voelde me niet op mijn gemak. "Een gezellige herberg waar je vannacht kan slapen," werd er gezegd. Bij mij kwam dit over als een typisch café en ik hield niet van cafés. Ik zuchtte diep. Het was tijdverspilling om hier te blijven staan. Ik wilde me omdraaien, maar versteef toen ik een zachte hand op mijn schouder voelde. Ik voelde hoe mijn hard snelle begon te kloppen. Ik liet mijn hand langzaam richting mijn zwaard gaan. Met mijn rechter hand greep ik hem vast.
'Dat zal niet nodig zijn, Valaina,' Hoorde ik een bekende stem tegen me zeggen. 'Laat dat zwaard maar los. Ik ben het maar.'
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro