Hoofdstuk 7
̶L̶u̶x̶-̶V̶i̶t̶a̶e̶,̶ ̶2̶4̶7̶4̶ Lux-Vitae, 4862
̶D̶a̶g̶ ̶4̶6̶9̶,̶ ̶v̶r̶i̶e̶s̶s̶e̶i̶z̶o̶e̶n̶ ̶ Dag 464
̶L̶u̶v̶-̶J̶u̶b̶e̶l̶i̶z̶ ̶ Orebos
In stilte lig ik op mijn rug op het bed van stro, met daaronder houten planken. Ik leefde zeer gewoontjes terug in de tijd. Ik trek mijn jute deken iets verder omhoog en kijk naast mij waar Justio vredig ligt te slapen. Het doet mij goed om te zien dat hij zijn rust even krijgt, ik ben op de één of andere manier niet veel slaap nodig. Ik kan zelfs dagen door zonder één uur te hebben geslapen. Pas bij zes dagen begin ik het echt te merken. Ik slaap voornamelijk om een ritme in mijn dag te hebben.
Over twee uren moeten we weer opstaan. Misschien lukt het om toch nog even een oog dicht te doen. Het kan altijd net dat beetje meer energie geven. Het is gewoon afwachten totdat de goden gaan ingrijpen. Ik ben er namelijk vrij zeker van dat ze deze actie kunnen zien. Nu ben ik niet zo bang om dood te gaan in deze tijd, maar ik gun het Justio niet. Voor hem zal ik dan ook gaan vechten, zodat hij levend terug kan naar de tijd waarin hij hoort te leven.
Voor de miljoenste keer woelt Justio met de deken die over hem heen ligt. Zou hij altijd zoveel bewegen? Ik zou ook kunnen begrijpen dat het alleen aan deze jute ligt, als je het niet gewend bent, slaapt het niet zo fijn. Ik moest ook heel erg wennen aan de stoffen dekens toen werden ontwikkeld. Het voelde zo raar in het begin. Nu ben ik er wel aan gewend geraakt, je moet immers ook een beetje met de tijd mee blijven gaan.
Een hevige geeuw verlaat Justio's mond en als vanzelf wordt mijn blik van de gestucte muur naar zijn gezicht getrokken. Langzaam opent hij zijn ogen en laat de omgeving even op zich inwerken. "Ik dacht serieus heel even dat ik dit allemaal gedroomd had. Maar eigenlijk was dat dus de droom," zegt Justio met een schorre stem van het slapen.
"Nee, we zitten werkelijk in deze tijd. Je bent trouwens mooi op tijd wakker, want we moeten over een uur weg. Anders missen we het spektakel misschien."
Justio rekt zich uit en laat zijn blik dan op mijn gezicht hangen. "Heb jij wel geslapen? Je ziet er heel erg wakker uit."
Ik haal mijn schouders op. "Ik heb niet zoveel slaap nodig, denk ik. Anders merken we het straks wel."
"Wat een geweldig vooruitzicht," grapt Justio. "Zit ik straks diep in het Orebos zonder medewerking van de enige persoon die die plek kent en weet wat we moeten doen om er levend weg te geraken. Dat weet je toch? Hoe je er levend wegkomt?" Zijn blik wordt serieuzer en een rilling trekt door zijn lichaam heen. "Ik moet echt niet denken aan de gruwelijkheden die ons anders kunnen overkomen."
Ik blijf hem in stilte aankijken. Wat zou ik nu toch graag de mogelijkheid om te liegen willen hebben. Het is soms verschrikkelijk om alleen maar de waarheid te kunnen vertellen.
"Je weet het niet?" Een trilling van angst klinkt door in zijn stem, terwijl hij de woorden snel uitspreekt. "Oh, bij de goden, we gaan het nooit overleven. Waarom moet je daar eigenlijk heen? Niemand komt daar levend vandaan. Wat bezielde mij eigenlijk om met je mee te gaan. Eigenlijk zou ik nu gewoon moeten vluchten en zelf met de-"
Ik leg mijn hand op zijn schouder en meteen valt Justio stil in zijn geratel. Zijn borstkas gaat hevig op en neer. "Ik ben zo vaak in het bos geweest en ik heb nog nooit iemand gezien. Behalve die persoon naar wie ik op zoek ben dan. Verhalen worden vaak erger gemaakt en verzonnen. Misschien leeft er wel helemaal niets in het bos."
"Misschien, dat is geen zekerheid. Weten de goden eigenlijk dat we hier zitten? Ze waren er nog niet in deze tijd, toch?"
"Geen idee. Ik weet niet of zij verder terug kunnen in de tijd dan waar hun jaartelling begint. Om eerlijk te zijn, wist ik niet eens of wij het wel zouden kunnen. Misschien weten ze het en komen ze ons straks met erge straffen achterna, misschien weten ze het niet omdat het voor hun tijd is en kunnen we vrijuit bewegen. Ik ga er in ieder geval de hele tijd van uit dat ze ons elk moment achterna kunnen komen. Dat houdt je alert op je omgeving."
Met angstige ogen blijft Justio mij strak aankijken. "En dan?" brengt hij cynisch uit. "Dan ga je tegen ze vechten? Weet je hoe je tegen goden vecht? Ik ken namelijk niemand. Niemand die het heeft geprobeerd en ook geen verhaal over iemand die het heeft gedaan en overleefd."
"Kijk, ik weet niet hoe je tegen goden vecht. Ik weet alleen dat jij weg zal komen en het niet uitmaakt hoe het voor mij eindigt. Ik heb al een leven van meer dan tweeduizend jaar erop zitten. Het maakt mij niet uit als het nu eindigt, maar jij hebt nog een heel leven voor je. Als we richting verliezen gaan, ga jij er vandoor en reis je terug naar je eigen tijd."
De blik in zijn groene ogen verzacht naar een treurige emotie. "Heb ik daar ook een keuze in?"
"Ik kan je niet verbieden om mee te gaan in een strijd, maar als je jezelf opoffert, doe het dan alleen voor jezelf en niet voor mij of iemand anders. Als we in een strijd met de goden komen, denk dan alsjeblieft alleen aan jezelf."
"Dus we gaan samen op pad en doen alles samen, maar als de goden komen, wordt het ieder voor zich?" vraagt Justio nog altijd niet helemaal op zijn gemak. "Ik houd liever van hetgeen 'altijd samen uit en samen thuis'."
"Dingen gaan er soms anders uitzien als je ouder wordt. Ik wil heel graag samen met je terug aan het einde, maar als iemand van ons moet achterblijven, laat het mij zijn."
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro