Hoofdstuk 12
̶L̶u̶x̶-̶V̶i̶t̶a̶e̶,̶ ̶2̶4̶7̶4 Lux-Vitae, 4862
̶D̶a̶g̶ ̶4̶7̶6̶,̶ ̶v̶r̶i̶e̶s̶s̶e̶i̶z̶o̶e̶n Dag 472
̶L̶u̶v̶-̶J̶u̶b̶e̶l̶i̶z Orebos
Samen met Jovell zit ik al uren verstopt in de paars met gele struiken. De takken zien er zo kaal uit zonder de kleurrijke bloemetjes. Maar goed, we zijn niet gekomen om bloemen te bekijken. We zijn gekomen om achter iemand aan te gaan. Laat in de avond hebben we een klein spoor gevonden naar het wezen waar ik naar op zoek ben en vanochtend zijn Jovell en ik meteen op pad gegaan. Al zitten we nu een beetje aan het eind van het spoor.
"Misschien moeten we een kleine cirkel trekken," stelt Jovell voor. "Dat we ons gebied wat beter onderzoeken. Stel we vinden een nieuw spoor, dan kunnen we weer verder. De kans dat er een wezen langskomt lijkt me kleiner."
Zo goed mogelijk probeer ik de omgeving af te speuren. Het bos hier ziet er leeg en verlaten uit. Waarschijnlijk kan het geen kwaad om wat meer de omgeving af te speuren. "Ik vind het goed, maar laten we elkaar niet uit het zicht verliezen. Het gevaar loert altijd. Ga jij naar links?"
Jovell knikt even en gaat dan wat meer op haar hurken zitten. Zo stil mogelijk komt ze uit de struik tevoorschijn en begint ze achter bomen langs de linkerkant af te zoeken. Ik begin hetzelfde te doen aan de rechterkant. Dode bladeren. Dat is het enige wat ik kan zien. Geen enkel teken van leven of dat er net iemand langs is gekomen. Er moet toch iets zijn? Hoe kan een immens lang wezen hier langskomen zonder een enkel spoor achter te laten. Of wacht. Misschien moeten we niet naar de grond kijken. Zou het wezen lang genoeg zijn om dingen hoog in de takken achter te laten? Zoals ik het heb ingeschat wel, maar ik lag toen op de grond, dus dan ziet alles er groter uit.
Toch laat ik mijn blik langs de boomstammen omhoog gaan. In de hoop iets te zien hangen in één van de vele bruine takken. Het is in ieder geval al fijn dat er geen bladeren in hangen. Dan had je nooit iets kunnen zien, zonder dat je zelf hoog in de boom was geklommen. Het bladerdek is daar echt veel te dik voor.
Aan de linkerkant kraakt een tak, wat door de stilte van het bos als een echo blijft doorklinken. Meteen gaat mijn blik opzij, om te zien dat Jovell er gewoon nog is en ze alleen loopt. Ze steekt haar duim naar mij op en maakt dan een gebaar dat ze zelf per ongeluk een tak brak met haar schoen. Ik steek mijn duim ook naar haar op en begin dan verder te zoeken. Al laat het geluid van net een naar gevoel onder in mijn buik achter. Op de één of andere manier voelt het gewoon niet goed, maar ook dat kan ik niet plaatsen.
Ik zet nog wat meer passen langs de verschillende bomen en blijf overal kijken. Niet alleen naar de grond, maar ook naar de bomen zelf en hoog in de takken. Ik moet alleen zorgen dat de zon niet fel in mijn ogen schijnt. Het is zo vreemd dat er werkelijk geen enkel teken van leven in de buurt te zien is. Dat kan gewoon niet. Het Orebos is een zeer levendige plek. Niet een dood bos waar niets in gebeurt. Dit geheel voelt zo niet goed aan. Al valt er ook niets te zien wat gevaar aantoont. Waarschijnlijk probeert mijn eigen brein mij gewoon te verleiden om aan de ergste situaties te denken. Maar ik zal me er niet aan overgeven.
"Luciana," schreeuwt Jovell vanaf de andere kant. "Achter je, ren."
Zo snel als ik kan reageren, beginnen mijn voeten te bewegen. Maar het is al te laat. Ruw wordt er een arm om mijn middel geslagen en een andere hand voor mijn mond. Een vieze hand, vol van aarde en andere dingen.
Uit alle macht probeer ik mezelf vrij te schoppen en te slaan, maar het wezen dat mij vasthoudt, blijkt het niets te doen. Ik word alleen nog maar steviger vastgehouden en met een snelheid die ongekend is, rent het wezen met mij in de armen weg. Geen idee waar naartoe. Het enige wat ik nu hoop is dat Jovell veilig is achtergebleven en dat ze teruggaat naar het huis.
Na wat werkelijk voelt als een paar seconden, doemt in de verte een boshuisje op. Volledig bedekt met paarse mos en gecamoufleerd tegen iedereen die er gewoon langsloopt. Waarschijnlijk zou het mij ook niet zijn opgevallen als ik er niet zo duidelijk naartoe werd gedragen.
Door de vermoeidheid die door mijn lichaam begon te razen, ben ik gestopt met het tegenspartelen en proberen los te komen uit de ijzeren greep van het wezen. Al stroomt er nog genoeg adrenaline door mijn lichaam heen om straks in de verdediging te gaan als ik word losgelaten.
De deur wordt opengetrapt, waardoor hele plukken mos op de grond dwarrelen. Vast in de ijzeren greep, word ik naar binnen gedragen en op een stoffen stoel neergegooid. Terwijl twee handen mij bij mijn schouders vasthouden om te zorgen dat ik niet weg kan lopen. Het wezen is in ieder geval slimmer dan ik dacht. Het leeft ook zeer menselijk. Aan het zien van alle meubels in het huis en de verlichting die er hangt. Het is niet meer dan een schemering, maar het is er wel.
Langzaam loopt het wezen om mij heen en komt voor mij staan. Al blijven zijn handen stevig op mijn schouders liggen, om mij tegen te houden in het ontsnappen uit de stoel en het huis. Niet dat ik het zou proberen, ik heb gezien hoe hard dit wezen kan rennen. Ontsnappen nee, verdedigen ja.
Alle spieren in mijn lichaam verstijven en mijn ademhaling stokt in mijn keel. Een gezicht die ik zelfs na 2000 jaar nog blindelings zal herkennen, staat hier recht voor mijn neus.
"Lang niet gezien, kleintje. Hoe gaat het met je?"
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro