Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

Hoofdstuk 1

Lux-Vitae, 4862
Dag 465
Orebos

Terwijl de takken langs mijn wangen en blote armen schrapen, ren ik zo hard als ik kan door het Orebos heen. Het bos waar de meest wreedachtige wezens zich schuilhouden. Dodelijke dieren, maar ook magiegebruikers. Wezens die zich tegen de mensen verzetten en elk mens dat ze in hun bos zien vermoorden. Waarom ben ik eigenlijk zo gek geweest om dit te doen? Nu ik hier ren, klinkt de andere optie die mij werd aangeboden steeds aanlokkelijker. Iedereen weet van de verhalen dat de gruwelijkste moorden in de nacht plaatsvinden. Alleen gekken zetten in het holst van de nacht een stap in het Orebos.

Ik ren de vierde heuvel op. De heuvel van stenen. Hier moet ik zijn. Terwijl ik bovenop de heuvel sta, op mijn hurken zodat ik het minst opval, zoek ik naar een teken waar de poort zit de gevangenis in. Alleen de zwaarste criminelen komen in deze gevangenis terecht. De meesten hier hebben levenslang gekregen, met een reden. Echt, volgens mij heb ik te veel gedronken afgelopen avond. Niemand met een beetje verstand zou iemand proberen te bevrijden uit de beruchtste gevangenis.

Met mijn handen begin ik over het zachtroze mos te bewegen in de hoop dat er een teken tevoorschijn komt op een steen. Het valt in ieder geval duidelijk te zien dat hier niet elke dag iemand bovenop staat. Niemand is ook zo gek om dit te doen. Ik had al wel honderd keer vermoord kunnen worden het afgelopen halfuur. Net als ik het wil opgeven, om mijn weg terug te maken en toch maar met het tweede aanbod genoegen te nemen, valt het zwakke maanlicht tussen de bomen door op een teken. Snel loop ik ernaartoe en ga er met mijn vinger overheen om wat restjes mos weg te halen. De zilveren steen komt goed tevoorschijn en het ingegraveerde teken vertelt nu duidelijk zijn verhaal. Drie streepjes naar rechts, maar een verticale streep erdoorheen en een cirkel aan de bovenkant. De ingang zit dus rechtstreeks hieronder.

Zo stil mogelijk laat ik mezelf van de heuvel afglijden en wanneer ik op de donkerbruine aarde sta, glijdt mijn blik automatisch over de zilverstenen muur voor mij. Hier moet het dus ergens zijn. Als vanzelf begint mijn hart nog sneller te kloppen en wanneer ik ook nog eens geritsel in het duister hoor, wil ik het liefst zo hard mogelijk weer wegrennen. Maar ik kan dit nu echt niet opgeven, ik ben nu al zo ver gekomen, ook al moet het moeilijkste gedeelte nog komen.

Met mijn ogen ga ik over elke steen op zoek naar het teken van een cirkel met een klein rechthoekje erin. Dan weet ik precies waar ik moet zijn en hoef ik alleen maar te hopen dat ik niet word opgewacht door een stel bewakers. Ik huppel van een been naar de ander en friemel met mijn vingers aan het bladerenkleed dat over mijn lichaam heenhangt. Het is goedkoper dan de stof die wordt gemaakt en dus betaalbaar voor mensen zoals ik die niets hebben.

Wanneer ik het teken, dat echt veel te klein is voor mensenogen, eindelijk heb gevonden, druk ik het met mijn tweede vinger in. De meeste mensen doen het met hun eerste, dikste vinger, maar ik houd altijd meer van de tweede vinger. Ik weet ook niet precies waarom. Misschien kan ik het ook wel eens proberen te doen met alle vier mijn vingers, dat zou wat zijn. Al is dit teken daar veel te klein voor, dat kan ik echt niet met vier vingers bewegen. Aangezien er niet in de tekens bijgeschreven staat welke kant ik de kleinste cirkel op moet bewegen, maak ik op gevoel wat bewegingen met mijn tweede vinger.

Klikik.

Van schrik deins ik een paar meter achteruit en val ik over een dikke wortel op mijn rug in de donkerbruine aarde. De poort begint te openen en voordat ik kan bijkomen van de val, houd ik nauwlettend in de gaten over er iemand staat. Niemand. Dat is een heel groot geluk. Misschien wel een te groot geluk.

Zonder al te veel geluid te maken met takjes die hier en daar liggen, de paarse maken het meeste lawaai, al valt dat op dit tijdstip niet echt te zien, sta ik op van de grond en ren de grot in, voordat de poort alweer sluit. Met een versnelde ademhaling druk ik mezelf even tegen de gesloten poort aan, waarbij ik mijn ogen door de ruimte laat gaan. Hier is zelfs geen beetje maanlicht meer, wat betekent dat ik helemaal niets zie. Op de tast begin ik door de gang te lopen, terwijl mijn hart in mijn borstkas bonkt en alles in mijn lijf schreeuwt dat ik hier weg moet gaan.

Ik laat mijn hand over verschillende tekens gaan en hoewel ik niet super goed kan lezen, zeker niet zonder zicht, heb ik er wel vertrouwen in.

Cel 10, cel 11, cel 12, cel 13, cel 14, cel 15.

Hier moet ik zijn.

Ik laat mijn hand op zoek gaan naar het teken om de deur te openen en hoop met heel mijn hart dat er geen code opstaat. Daarbuiten probeer ik ook niet te denken aan het feit dat er geen enkele bewaker rondloopt. Er werd altijd wel verteld in de dorpen dat er in de nacht veel minder bewakers waren, omdat iedereen doodsbang is in de nacht in het Orebos. Maar ik wist niet dat dat gelijk stond aan geen enkele bewaker zal er zijn. Toch is het ergens ook wel logisch, niemand is ooit zo gek geweest om hier naar binnen te gaan en iemand te bevrijden. Ik zal de eerste zijn, als ik op de verhalen moet afgaan. En ontsnappen kunnen ze niet, want er zijn geen tekens aan de binnenkant van de cellen.

Met een veel te luide klik schuift de deur van de cel open en ik knijp mijn ogen dicht, waarom geen idee. Er komt maar een zwak licht vanuit de cel en ik word ook niet verblind door magie.

Eén voor één open ik langzaam mijn ogen weer en kijk recht tegen het lichaam aan van een gebruinde man die alleen een leren rok draagt. Ik laat mijn blik omhoog gaan over de zeer gespierde borstkas heen - iets wat mij best knap lijkt om te behouden als je in een kleine cel zit opgesloten - waarna ik recht in de ogen kijk van-

Iemand die ik zeer zeker niet had willen bevrijden. Dit is niet mijn broer. Ja, mijn broer is net zo gebruind en was best wel gespierd. Maar mijn broer was veel jonger in het gezicht. Sofet.

Onder mijn lichaam beginnen mijn benen in beweging te komen en ren ik zo hard als ik kan richting de poort die mij naar buiten zal leiden. Heb ik dan toch de verkeerde cel geopend? Of heeft hij mij gewoon verkeerd ingelicht? Wilde hij dat ik zo dood zou gaan? Was dit het plan altijd al?

Terug aan het eind van de lange gang, met de zilveren stenen die gedeeltelijk door mos bedekt zijn, probeer ik zo rap mogelijk het teken te vinden dat mij naar buiten leidt. Ik laat mijn vinger over elke centimeter van de muur gaan en kijk om de seconde achterom om in te schatten hoelang het nog duurt totdat datgeen wat ik net heb bevrijd bij mij zal zijn. Het is in ieder geval geen mens, want het ding heeft oren op zijn hoofd en rode ogen. Misschien is het wel de duivel.

Terwijl de paniek steeds meer de overhand van mijn lichaam begint te krijgen, probeer ik uit alle macht het teken te vinden. Als ik zie dat het wezen echt te dichtbij komt gelopen - waarom hij niet rende, geen idee - duik ik in elkaar in de hoek waar ik het dichtste bij ben.

Zo klein als ik mezelf kan maken blijf ik daar zitten en kijk geconcentreerd toe wat het wezen allemaal doet.

Het opent de poort. Hoe weet hij in één keer waar het teken zit? Het wezen begint tegen mij te praten in een taal die ik niet ken. Hij steekt zijn gebruinde, maar zeer schone, hand naar mij uit en ik probeer mezelf in de stenen muur te duwen. In een snelle beweging, heeft hij mijn arm vastgepakt en trekt het wezen mij achter zich aan naar buiten toe.

Weer begint hij allemaal klanken uit te kramen die ik niet kan plaatsen. Dit is geen taal die ik spreek. Ik spreek alleen de mensentaal, wat dit is, geen idee. Hij neemt mijn arm vast net boven mijn pols en snijdt met de scherpe nagel van zijn tweede vinger door mijn huid heen. Ik wil mijn arm wegtrekken uit zijn grip, maar het wezen is te sterk.

Er gaat hier niemand zijn die mij van deze dood kan redden.

Hij drukt mij tegen een grote boom aan en houdt mij met een been op mijn plek, terwijl hij mijn arm loslaat en bij zichzelf een snee maakt rond de pols. Hij grijpt mijn arm weer beet, hoewel ik mijn best deed om hem uit zijn buurt te houden, en laat onze polsen over elkaar heen bewegen. Een warme gloed, gepaard met een hevige misselijkheid, trekt door mijn lichaam heen. De wereld om mij heen begint te draaien en ik voel mezelf tegen de boom aan naar beneden zakken. Voor mijn ogen wordt alles blauwe en ik voel hoe hij mijn lichaam loslaat. Dit zal het einde zijn.

Het wezen begint weer met het opratelen van allemaal klanken en ik krijg het maar half meer binnen. Zou dit één of andere toverspreuk zijn? Is het hiernamaals leuk? Alsof het in de verte gebeurt, voel ik hoe hij zijn vingers om mijn gezicht klemt en zijn hoofd nog dichter bij die van mij brengt.

"Zolang ik leef, zal jij dat ook doen. Zolang ik leef, zal ik-"

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro