Hoofdstuk 25: Problemen
Katana
We zwommen zo snel we konden. Hoewel we de dreiging van de schepen niet meer hadden, vertrouwde ik deze wateren voor geen meter. Het bloed bleef uit mijn neus stromen terwijl we keer op keer de woeste golven in onze gezichten kregen. Inmiddels had ik zoveel zeewater binnen gekregen, dat ik er misselijk van was geworden. Om nog maar niet te spreken van de naweeën van het edelstenenpoeder. Mijn kuiten streden tegen de kramp, net zoals het vlechtenmeisje naast mij duidelijk tegen de pijn vocht die in haar woedde, dankzij haar gehavende vleugel.
Een nieuwe golf trok me onder water. Mijn oren suisden en het zeewater prikte in mijn ogen. Het water was een pikzwarte duisternis en was even moordend als de duisternis die ik diep in mij droeg. Ik vocht er tegen. Dat verdomde water zou niet mijn dood worden, hoe uitgeput ik dan ook was. Bovendien had ik nog wat beloftes in te lossen. Gelukkig werd ik een handje geholpen en voelde ik hoe een tweetal handen mij aan mijn armen naar boven trokken.
Het moment dat ik weer naar lucht kon happen, merkte ik dat mijn krachten weer terugkwamen. We waren enkele tientallen meters van het vijandelijke schip verwijderd. We moesten dus wel ver genoeg van het edelstenenpoeder zijn. Hoewel mijn vleugels nog enigszins protesteerden, verschenen ze toch in het donkere water. Ik sloeg mijn arm om het vlechtenmeisje dat mij al meerdere keren boven water had getrokken. Het zou zwaar worden. Eén keer eerder was ik vanuit water opgevlogen. Niet alleen konden je vleugels amper bewegen in het water, ook moesten ze je uit het zuigende water zien te trekken.
'Ik help je,' proestte het vlechtenmeisje, en ze wurmde zich uit mijn greep. 'Ik geef je een voetje.'
Ik knikte, wetende waar ze heen wilde. Snel trok ik mijn benen op en zette ik mijn voeten in haar in elkaar gevouwen handen. Het zou haar onder water duwen en mij ver genoeg boven water gooien. Ik keek haar aan en toen ze knikte, duwde ik mij met volle macht uit het water.
Zodra mijn vleugels geheel boven water waren, begon ik ze als een bezetene in actie te zetten. Binnen enkele seconden zweefde ik boven het wateroppervlak, wachtend tot het vlechtenmeisje ook weer bovenwater zou komen. Maar het duurde lang. Langer dan zou moeten. En toen kleurde het water rood.
Mijn ogen schoten over het wateroppervlak, maar nergens leken de vlechten weer op te duiken. Tot opeens, enkele meters achter mij, geschreeuw klonk. Een duidelijke boodschap: 'Help!'
Ik draaide me met een ruk om en mijn vleugels deden de rest. Ik schoot naar het vlechtenmeisje en reikte met mijn hand naar haar, maar voordat ze deze kon aanpakken werd ze opnieuw onder water getrokken. Mijn gevloek brak de stilte die in de lucht hing. Opnieuw kleurde het water rood.
Ik sloot mijn ogen en liet mijn duisternis het water aftasten. Niet teveel. Ik mocht niet teveel van mijn kracht aanspreken, wilde ik ons beiden terug naar ons schip vliegen. En dat zou ik doen. Daar was geen twijfel over mogelijk. Maar dan moest ik haar vinden en er was alleen maar stilte in het water. Nee, wacht. Twee obstakels gleden vlak onder de waterspiegel door het water. Ik opende mijn ogen en liet een sliert van mijn schaduwen de obstakels omklemmen. Daarna volgde ik het.
De twee werden uit elkaar gerukt door een krachtgolf en opeens verscheen het vlechtenmeisje weer boven water. Ze hapte naar adem, maar kon haar hoofd bijna niet boven water houden. Opnieuw dook ik op haar af, mijn beide handen naar haar uitgestrekt. Dit keer kon ik haar wel pakken. Mijn handen klemde ik om haar polsen en zij deed hetzelfde bij mij. We waren beiden nog nat van het zeewater, wat het een stuk lastiger maakte. Om nog maar niet te spreken van het protesteren van mijn vleugels toen ik haar uit het water probeerde te trekken.
'Omhoog!' schreeuwde ze zo goed ze kon, half gorgelend van het zeewater. 'Omhoog, omhoog, omhoog!'
Haar paniek liet mijn vleugels nog harder werken. Binnen een oogwenk had ik haar uit het water getrokken. Kreunend begon ik aan de weg naar boven. Verder naar boven, verder van het wateroppervlak.
Opeens schoot een gigantisch beest uit het water. Het grijze, glibberige wezen had twee gigantische rugvinnen, over de vinnen die aan zijn beide flanken uitstaken niet te spreken. Als het zou kunnen vliegen, zou het mij niets verbazen. Een gemuteerde, uit de kluiten gewassen haai, leek het wel. Schaduwen leken hem te omhullen. Zijn tanden, die uit meerdere rijen bestonden, waren rood. Het leek erop alsof hij maar wat graag zijn tanden in ons zou zetten.
Het was hem bijna gelukt. Het vlechtenmeisje slaakte een angstkreet en trok haar benen op en dat was net genoeg om uit de bek te blijven van het woeste beest, dat met een flinke klap weer in het water belandde.
Verward keek ik naar het water. Afwachtend bleef ik boven het water hangen. Zou hij terugkomen? Wat was het voor een beest?
'Katana, alsjeblieft, als je het niet erg vindt, kunnen we dan terug naar het schip?' kermde het vlechtenmeisje dat nog steeds aan mijn armen hing.
Toen ik naar haar keek, zag ik haar been. Of nou ja, ik zag zowat het bot in haar been. Het beest had flink zijn tanden in haar linkerbeen gezet en haar door het water gesleept. Haar huid hing er een beetje doelloos bij en het bloed droop in het water onder ons. Als we niet snel zouden zijn, zou ze doodbloeden. En aangezien haar greep om mijn polsen niet meer zo stevig was als enkele seconden geleden, had ik het idee dat dat niet lang meer zou duren.
Omdat ik haar niet anders vast kon pakken, zette ik mijn nagels in haar polsen en hoopte ik dat het geen lelijke littekens zou opleveren. Toen ik voelde dat ze mij een wederdienst bewees door ook haar eigen nagels in mijn armen te boren, moest ik onwillekeurig glimlachen. Haar overlevingsinstinct bewees haar een dienst.
Maar hoe dichter ik bij het schip kwam, hoe slapper haar greep op mijn polsen werd. Ik was niet ver meer van het schip toen haar greep helemaal verslapte. Ze was haar bewustzijn verloren. Haar polsen gleden langzaam door mijn handen, maar ik was boven het dek toen ik haar niet meer kon houden. Haar lichaam viel als een lappenpop op het dek, waar men ons al had aan zien komen en zich direct over haar ontfermden.
Mijn vleugels gaven het ook op en ik kwam gelukkig nog net op mijn voeten terecht voordat ik gedwongen werd om ze in te trekken. Het voelde alsof mijn rug onder de blauwe plekken zat en ik was ontzettend misselijk van al het zeewater dat ik eerder binnen had gekregen. Ik zocht mijn steun bij een van de masten. Mijn ogen prikten nog steeds en door alle pijntjes, had ik helemaal niet door waar we waren tot ik opkeek en een gigantische berg zag. Een vulkaan die geen lava maar schaduwen uitspuwde. Precies zoals we verwachtten.
Toen ik enigszins gesetteld was, nam ik mijn omgeving in mij op. Calum had zich over het vlechtenmeisje ontfermd en was al druk bezig met het helen van haar been terwijl haar borstkas maar langzaam op en neer ging. Branson keek zowaar bezorgd naar haar terwijl andere, minder begaafde demonen ook bezig waren met de verwondingen van het meisje. Jurian was nergens te bekennen, terwijl de andere demonen die bij hem waren wel terug waren. Hij zou toch niet...
Net toen ik de dichtstbijzijnde demon wilde vragen naar zijn afwezigheid, zag ik hem naderen. Hij kwam wel uit de richting van de vijandige schepen die inmiddels hun aftocht bliezen en van de horizon verdwenen. Ondanks dat was hij ongehavend toen hij op het dek landde en zijn vleugels introk.
Met een frons wilde hij bijna zonder een woord te spreken langs mij opbenen, maar daar kwam niets van in. Ik greep zijn arm toen hij met ferme stappen bij mij in de buurt was gekomen.
'Wat?' snauwde hij.
Oh, echt? Gingen we zo beginnen?
'Wat voer je in je schild?' bekte ik even hard terug.
Hij wilde zijn arm lostrekken, maar het verbaasde mij hoeveel kracht en nog in mijn handen zat toen ik hem vast wist te houden. 'Niet nu, Katana.'
'Als je mij nu niets verteld vlieg ik meteen terug naar dat schip om met de krijger te praten die jouw hoofd wilt hebben,' gromde ik, iets zachter omdat ik wist dat hij het niet waardeerde als ik het over het hele schip schreeuwde.
Hij zweeg even en wenkte toe met zijn hoofd dat ik mee moest lopen. Hij bleef zwijgen toen we door de nauwe, naar vis stinkende gangetjes van het schip naar zijn privékamer liepen. Ik was de eerste die binnen ging en hij keek even wantrouwend de gang in om zeker te weten dat we niet gevolgd werden. Daarna sloot hij de deur.
Ik leunde op de tafel die in het midden van de ruimte stond en negeerde de vele papieren die daarop uitgespreid lagen. Die papieren en de strijdstrategieën die erop uitgestippeld stonden kende ik inmiddels wel. Het kon mij dan ook maar weinig schelen dat het bloed wat uit de kleine wondjes op mijn polsen liep langzaam dezelfde papieren besmeurden.
'Heb je enig idee wie dat was, Katana?' vroeg Jurian die zich met een ruk naar mij omdraaide.
'Vast geen oude vriend van je?'
Zijn gezicht betrok. 'Ooit gehoord van de drie prinsen van de eerste dimensie?'
Ik fronste. 'Geruchten, ja.'
'Wat weet je?' Zijn gezicht stond dodelijk kalm.
Ik hield hem nauwlettend in de gaten toen ik een belangrijk punt uit de dimensionale geschiedenisboeken op begon te ratelen: 'De drie prinsen van de eerste dimensie. Alle drie beschikken ze over een gigantische hoeveelheid kracht. Een soort oerkracht, alsof ze gezegend zijn door de goden van de dimensies. De eerste dimensie is een elite groep. Zwaar bewaakt. Ze grijpen alleen in bij de andere dimensies als er iets drastisch mis dreigt te gaan.' Ik keek toe hoe hij nog eens de deur opende om te kijken of we geen afluisteraars hadden. 'Maar dat zijn de legendes, want ze zijn al decennia niet gezien. Net zoals wij ze niet gezien hebben tijdens onze strijd met Katherine.'
'Nou, legendes zijn werkelijkheid geworden,' zei Jurian geïrriteerd. 'Ze zijn hier. In deze dimensie.'
'Alle drie?'
Jurian knikte.
'Hoe weet je dat?'
Hij grimaste. 'Omdat prins Declan mij dat net verteld heeft.'
Een plus een was twee. Ik hoefde niet te raden dat de krijger op het vijandelijke schip, die immuun leek te zijn voor het edelstenenpoeder, de prins moest zijn. Hij had iets adembenemends gehad. Iets dodelijks.
'Wat deed je daar? Hij wilt je hoofd. Heeft hij je laten lopen?' Ik duwde mezelf van het tafelblad.
'Hij was te verzwakt door het edelstenenpoeder om mij achterna te komen.'
'Je lijkt niet verbaasd te zijn dat hij achter je aan zit.'
Jurian sloeg zijn armen over elkaar. 'Hij wordt beïnvloed door Scarlett en Clay.'
Ik fronste. 'De band om zijn nek met de blauwe edelstenen?'
Hij knikte langzaam. 'Ik denk het wel.' Hij wreef met zijn handen door zijn gezicht. 'Maar prins Roan schijnt inmiddels ook in handen te zijn van ons vijandelijke duo.'
Een naar gevoel in mijn buik liet de wereld even stoppen. 'Dat klinkt niet goed,' zei ik zachtjes. 'Zijn ze dan niet zo onsterfelijk als ze denken te zijn?'
Jurian haalde kort zijn schouders op. 'Ik weet het niet en ik weet ook niet of ik het wil weten. Het is in ieder geval verre van goed. Misschien hebben de prinsen de hoeveelheid edelstenen in deze dimensie onderschat. Maar dat is niet het probleem, Katana.'
Ik haalde een wenkbrauw op. 'Ik vind dat toch best wel een probleem, Jurian.'
Hij schudde driftig zijn hoofd. 'Toen ik bij het schip van prins Declan was, wist hij door de kracht van de edelstenen te breken. Ze hebben een leger. Een groot, krachtig leger. Achter het hellevuur.'
Ik staarde hem aan. 'Het hellevuur. Hoe komen we daar doorheen?'
'We kennen beiden iemand die graag met vuur speelt, is het niet?' snoof hij.
'Feline,' beaamde ik. 'We hebben Feline nodig om het leger door het hellevuur te krijgen om Scarlett en Clay uit te kunnen schakelen.'
'En we hebben het leger nodig om Feline terug te krijgen.' Hij haalde moedeloos zijn handen door zijn haren. 'En dat is dus het grote probleem.'
Ik sloeg mijn armen over elkaar. 'Dat kan je inderdaad een probleem noemen. Maar een probleem is er om opgelost te worden en ik denk dat ik wel een idee heb.' Ik grijnsde naar hem. Misschien kon ik meteen mijn beloftes inlossen.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro