Hoofdstuk 22: Ruislok
Katana
Het geluid van getrokken zwaarden vulde de lucht. Maar waarvoor? Duisternis was niet te bestrijden met wapens. Het siste terwijl het in aanraking kwam met het licht van Ashlynn en Calum. Ashlynn had zweetdruppels op haar voorhoofd staan terwijl haar licht als een zweep de duisternis terug probeerde te dringen. Jurian gebruikte een andere aanpak en gebruikte zijn eigen duisternis, gemengd met ijs. Het had duidelijk minder effect.
Dat is dus ook de reden geweest dat niemand bij de eilanden kon komen, of in ieder geval niet meer terug wist te keren. Deze duisternis was zo dodelijk als gif.
'Katana?' riep Jurian. Hij wendde zijn blik niet naar mij af toen ik mij bij hem had gevoegd. 'Kan je het aftasten?'
Ik knikte kort, sloot mijn ogen en liet mijn duisternis mijn zicht overnemen. Hoewel ik niet mijn directe omgeving kon zien, kon ik het wel voelen. Het water, de woeste golven en de dieren die zich onder het veilige oppervlak schuilhielden. De eilanden, de rotspartijen die de kusten ontoegankelijk maakten. De scheepswrakken. En hoe dieper ik langs de eilanden gleed, hoe meer verzet ik ervoer. In iets wat een andere wereld leek, voelde ik een bemoedigende hand op mijn rug. En nog een op mijn schouder. Licht vergezelde mijn duisternis op diens weg naar de bron van het onheil. Het sloeg de zwakkere delen van de duisternis van zich af. Ik sneed met mijn duisternis door de lucht. Ik had niet veel tijd, niet veel energie meer over. Ik moest snel zijn.
Er trok een snijdende pijn door mijn knieën en ik wist dat mijn benen het begeven hadden. Maar pijn versterkte mijn duisternis. Ik kreeg nog een klein beetje extra kracht om door te zetten en ik bereikte het meest centraal gelegen eiland. De grootste van hen allemaal, geladen met zoveel kracht dat het een vulkaan had kunnen zijn. In plaats van vuur spuwde het duisternis uit. Nog dieper. Ik moest nog dieper het eiland in. Mijn duisternis vond een opening en gleed naar de kern van het eiland. Calums licht hield hier geen stand meer en dat was maar goed ook. Hetgeen wat ik binnen aantrof, was niet iets wat ik Calum wilde laten ervaren.
Mijn krachten klapten op een zekere muur. Een levende muur. Een monster. De gigantische brul werd vervangen door een hoog gegil. Het sneed tot diep in mijn ziel. Ik voelde de aanwezigheid van het monster in mijn hoofd. Een koude tinteling trok door mijn hele lichaam heen en benam mij even mijn adem. De hele omgeving leek te trillen, maar ik wist dat het mijn eigen duisternis was die instabiel werd.
Het voelde alsof ik in een ijskoud bad werd geduwd. Alsof iemand mijn hoofd onderwater duwde en wachtte tot ik mijn bewustzijn zou verliezen. Alsof het monster mij de meest verschrikkelijke doden wilde laten sterven. Opnieuw en opnieuw. Zijn aanwezigheid trok door mijn aderen, van mijn tenen tot aan mijn kruin. Het leek zelfs mijn hart in diens greep te nemen. Ik voelde mij compleet bevroren. Dit zou mij mijn leven gaan kosten als het niet snel zou ophouden.
Toen leek alles wat mij enkele seconden geteisterd had op te houden. Al het gevoel verdween uit mijn lichaam en ik voelde mij meer leeg dan ooit. Mijn hoofd werd gevuld met de kleur rood en toen kwam ik weer terug in de overprikkelde realiteit.
Ik snakte naar adem en boorde mijn nagels in de plinten van het dek. Het zwarte water klotste over mijn handen heen. Warm bloed droop uit mijn neus en vulde het bloedwater bij. Hoewel mijn lichaam helemaal van slag was en ik het liefste over zou willen geven, voelde ik mij meer leeg dan ooit tevoren. Ik had mijn duisternis tot aan het uiterste uitgeput.
Zowel Jurian als Calum hurkte bij mij neer. Jurian legde zijn hand op mijn arm, terwijl Calum bemoedigend over mijn rug streek. Beiden zwegen ze.
'Dit wordt een leuke reis,' zei ik toen ik weer enigszins op adem was gekomen. Ik haalde de mouw van mijn shirt langs mijn neus.
'Wat was het?' vroeg Jurian.
Ik haalde even diep adem toen Calums genezende magie mij onderzoekend beroerde. 'Een monster.' Ik keek naar Jurian op. 'Ik weet niet of het iets fysieks is.' Mijn hand gleed naar die van Calum ik kneep er dankbaar in en toen ik naar hem opkeek, wenkte ik met mijn hoofd naar Ashlynn, die duidelijk hulp kon gebruiken.
Toen Calum mij overeind had geholpen en weg was gelopen, wendde ik mij weer tot Jurian, die een diepe frons op zijn gezicht had. 'Wil ik het weten?'
Ik schudde langzaam mijn hoofd. 'Ik vraag me af of we met dit aantal mensen dat beest kunnen uitschakelen.'
'Dat is niet het enige waar we ons zorgen om moeten maken,' gromde Meral die het gesprek op een kleine afstand had gevolgd. 'We hebben bezoek.' Hij wenkte naar de achterkant van ons schip.
Met een ruk draaiden Jurian en ik ons om. Aan de horizon waren twee schepen verschenen. Ze moesten ongeveer een kilometer of twee van ons verwijderd zijn. Op de grote zeilen was zelfs vanaf deze afstand nog het wapen te zien waaronder ze voeren. Het wapen dat in het centrum van Silanca ook te vinden was. Het wapen van Scarlett en Clay.
'Als ratten in de val,' gromde ik met mijn hand op het gevest van mijn zwaard.
De zware voetstappen van Branson zorgden dat het water opspatte. In zijn beide handen hield hij een mes terwijl hij langs ons op beende. De piraten schoten voor hem opzij terwijl hij naar de achterkant van het schip liep. De piratenheer klom de trap op naar het bovendek en bleef daar staan. Hij snoof.
'Niks geen ratten in de val,' gromde Branson. Hij wendde zich naar de dichtstbijzijnde piraat. 'Haal de geheime voorraad.'
Met samengeknepen ogen keek ik naar de piraat die onder dek verdween. 'Geheime voorraad,' herhaalde ik.
Jurian bleef stil, maar ik zag hem naar Branson toe benen. 'Wat is je plan, Branson?' De schaduwen dropen van zijn schouders.
'Rustig aan, prinsje,' grijnsde de piratenheer.
Ik grinnikte toen Jurians vuist met een flinke vaart in Bransons gezicht kwam. 'Wat is je plan, Branson?' herhaalde hij ferm.
Langzaam veegde Branson het bloed bij zijn neus weg. Het was waarschijnlijk nog niet helemaal geheeld sinds ik hem daar had geslagen. 'Wie denk je wel niet...'
Zwaarden werden getrokken toen Jurian zijn hand om Bransons keel klemde. Waarschijnlijk had Branson dolgraag met zijn messen teruggeslagen, maar dat kon hij niet. Hoe graag Jurian het ook wilde ontkennen, hij deelde veel vaardigheden met Katherine. Hij kon iemand prima aan de grond nagelen, als hij maar in de diepste krochten van zijn duisternis kon komen. Wanneer hij ieder sprankje licht buitensloot. Iets wat niet meer was gebeurd sinds... sinds Feline in zijn leven was gekomen. Nee, dat was niet helemaal waar. Hij had het één keer bij haar gedaan, op het slagveld voordat hij haar had geboden zich bij hem te voegen. Maar sinds hij haar licht in zijn leven toe had gelaten, had hij geen toegang meer gehad tot die krachten.
Maar nu wel. Branson kon alleen maar in zijn ogen kijken. De piraten leken vertwijfeld op een teken van toestemming te wachten. Onze soldaten stonden verdedigend rond Ashlynn, Calum en Meral opgesteld. Ondertussen droop langzaam ieder druppeltje kracht uit de piratenheer weg te ebben.
'Ik ben een heerser van de achtste dimensie,' gromde Jurian. 'Waag mij nog een keer op zo'n toon aan te spreken en ik kan je beloven dat je je eind sneller zal vinden dan je voor mogelijk kan houden.'
Als Bransons blik kon doden was dat al gebeurd. Toen Jurian hem de ruimte gaf om te antwoorden, zei hij: 'Doe normaal, man. We zijn bondgenoten.' Er was een lichte trilling in zijn stem te horen.
Jurian boog zich een klein stukje naar hem toe. 'We zijn niet vergeten wat er een jaar geleden in Silanca is gebeurd. Geef mij geen reden om een schuld te vereffenen die niet aan mij toebehoord.'
Bransons blik schoot even naar mij en daarna weer terug naar Jurian. Hij keek even fel terug. Er lag zoveel woede in de demonenprins, dat hij zeeën zou kunnen bevriezen. Oh shit.
'Jurian,' zei ik vlug, bijna nog voordat ik mijn gedachte af had gemaakt. 'Bevries de zee.'
Jurian liet Branson los en wendde zich half naar mij. Hij stond nog dusdanig gespannen, dat hij iemand daadwerkelijk zou kunnen doden als deze een naar zijn inzicht verkeerde beweging maakte.
'De zee,' herhaalde hij langzaam. 'Zonder Feline ben ik niet sterk genoeg om mijn kracht zo zwaar aan te spreken.'
Ik beet op mijn lip.
'Maar... deels moet wel lukken,' grijnsde hij. Zijn zwarte vleugels waren zo donker als de nacht toen hij deze tevoorschijn toverde. 'Makkelijk zal het niet worden.'
'Oorlog is nooit makkelijk,' antwoordde ik. Mijn vleugels ruisten en waren amper te horen boven het geluid van het kolkende water. 'Waar heb je mij nodig?'
Branson kuchte zachtjes. Mijn blik schoot naar hem toe en ik zag dat de piraat die hij zo even weg had gestuurd terug was gekeerd. In zijn handen hield de man een op het oog zware, diep zwarte kist. De piratenheer veegde wat van het dunne bloedstroompje onder zijn neus weg en legde zijn hand toen op de kist. Het ding lichtte even op en vervolgens klonk er een luide klik. Een bloedslot. Toen de kist opensprong, snapte ik waarom hij de inhoud letterlijk met zijn leven bewaakte. Een hevige hoofdpijn overspoelde mij. Schijnbaar was ik niet de enige, want Branson sloot de kist even snel weer.
'Een verder gevorderd broertje van de zwaardstenen,' merkte Branson rustig op. 'Als jullie dit bij die schepen weten te krijgen, kunnen jullie ervoor zorgen dat ze een deel van hun krachten verliezen. We noemen het ruislok en we hebben een gemalen voorraad onder het dek.'
'Gemalen?' vroeg Meral fronsend. 'Dat betekent dat ze boven het dek moeten komen om het over de vijand te kunnen verspreiden?'
Branson glimlachte. 'Dat, of je gebruikt de bommen waar het in verwerkt is.'
En voor één keer werd ik zowaar enthousiast van iets wat de piratenheer zei. Bommen. Echte bommen. Als we genoeg gebruikten hoefden we misschien niet eens de zee te bevriezen.
Jurian knikte. 'Prima.' Hij keek zijlings naar mij. 'Klaar voor het slagveld?'
'Ik denk niet dat ik het slagveld ooit verlaten heb.'
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro