Hoofdstuk 17: Wraak zal zoet zijn
Katana
Duizenden scheldwoorden in minstens vijf verschillende talen doemden op in mijn gedachten. Ik wist half zoveel manieren te bedenken om hem af te maken. Om hem onder de grond te krijgen. Ze kwamen er echter niet uit voordat Branson het woord weer nam.
'Ik heb een verzoek,' zei hij rustig terwijl hij tegen de krakende leuning van zijn stoel rustte.
Calum trok mij terug in mijn stoel. Kalm, Katana, kalm.
Ik zal je eens laten zien wat kalm is wanneer ik...
Katana...
Ik snoof. 'Ik dacht dat jij zei dat hij niets voor zijn diensten terug wilde?' vroeg ik Meral.
Meral trok nu ook een wenkbrauw op. 'Dat dacht ik inderdaad ook?'
Branson glimlachte. 'Voel je vooral niet verplicht. Zie het als een soort extraatje.'
'Wat is er zo extra aan?' vroeg Calum, die de gezichtsuitdrukking van Meral deelde.
Branson zei niets, liet alleen die vreselijke glimlach op zijn gezicht liggen en keek mij aan alsof hij wist waar hij op doelde. En dat wist ik ook. De woorden waren als een sliert uit mijn herinneringen. Dit was een typisch spelletje van de inmiddels piratenheer. Hij bood de basis aan en was bereid om die basis steeds verder uit te breiden, mits je zijn spelletjes speelde. Zo genereus, maar zoveel adders die in het gras kropen.
'Krijgers uit de laagste rangen,' merkte ik op. 'En zodra we doen wat jij wilt, krijgen we betere krijgers van je.'
Zijn glimlach werd een bevestigende grijns.
Mijn knokkels werden dezelfde kleur als de parel die het uiteinde van het gevest van mijn dolk kenmerkte. Even overwoog ik of ik het alsnog voor elkaar kon krijgen om de vers geslepen punt van het lemmet alsnog tussen zijn ogen te boren.
Calum verstoorde de moordende stilte. 'En wat mag dat verzoek dan zijn?'
'Het verzoek is voor onze schaduwfluisteraar, eigenlijk,' zei hij rustig. 'De eilanden aan de andere kant van de wateren worden geteisterd door schaduwen die niemand dichterbij laat komen. Enkele mannen van mij zijn er al naar binnen gegaan, maar vanzelfsprekend niet teruggekomen. Af en toe weet een brul deze kant van het water te bereiken.'
'Een brul?' herhaalde Meral cryptisch.
Ik kon mij alleen inbeelden hoe rood zijn bloed was als het vermengd zou worden met zijn geliefde zee.
Branson knikte. 'Vraag me niet waarvan. Maar het wezen is gekomen sinds Scarlett en Clay de dimensie over proberen te nemen.'
Met tegenzin spitste ik mijn oren.
'Ik vermoed dat ze daar iets achterhouden, dan wel beschermen. Iets wat met hun heerschappij te maken heeft.'
Er werd beweerd dat Katherine kracht putte uit mysterieuze bronnen. Toen ik hier was geweest voor mijn onderzoek, had ik haar slechts één keer in de havenstad gezien. Ze bleef minstens drie dagen weg op zee en kwam krachtiger terug. Iets op die eilanden had zoveel kracht dat het ervoor zorgde dat nieuwe heersers werden geboren. Er werd gezegd dat daar een flinke prijs voor betaald moest worden en dat de bron zeer moeilijk te vinden was.
'Jij bent uit op die bron van kracht, is het niet? Anders heb je geen reden om zelf die kant op te gaan,' concludeerde ik hardop.
Branson haalde zijn schouders op. 'Het is het proberen waard. Bovendien zijn die eilanden de bron van verschillende, krachtige edelstenen. Stenen die wij daar oogsten om hier te kunnen verkopen. Ik weiger een of ander duister wezen mijn zaken te laten verpesten.' Hij haalde een kleine, groene steen uit zijn zak. 'De stenen zijn heel krachtig. Als Scarlett en Clay een grote voorraad achter de hand hebben, kan je nog wel eens een groot probleem hebben.'
'En hoe lossen we dat probleem dan op?' zuchtte Meral geïrriteerd. Ook hij had geen behoefte aan nog meer problemen.
'Iedere kracht heeft zijn zwakte. Iedere edelsteen heeft een andere edelsteen die zijn kracht afzwakt.' Branson haalde een andere, oranjekleurige steen uit zijn zak. De twee verloren hun glans op het moment dat ze bij elkaar werden gelegd.
'Best,' zei ik. 'Ik help je. Maar ik wil alleen je beste krijgers. En je vecht zelf ook mee. En als ik merk dat jij en je mannen niet optimaal presteren, ruk ik je hart er persoonlijk uit.' Mijn ogen boorden zich in de zijne.
'Ik had niet anders verwacht. Het ziet er naar uit dat we een deal hebben.'
Diezelfde ochtend stippelden we onze plannen uit. Branson had schijnbaar geen haast en verweet het feit dat we pas over twee dagen zouden uitvaren aan zijn drukke schema. Daarna zagen we hem niet meer. Ik durfde er om te wedden dat die afspraken plaats zouden vinden in zijn slaapkamer.
Calum had echt laten zien dat hij een engel was. Hij had het zogeheten engelengeduld. Wat dat betreft was hij een betere generaal dan wie dan ook in die ruimte. Meral had zijn ongenoegen duidelijk laten blijken en we wisten wat ik het liefste had gedaan, maar Calum bleef kalm. Ik had hem uitgelegd waarom ik had ingestemd. Branson moest je altijd in de kaart spelen. Zolang je hem het idee gaf dat hij gewonnen had, zat je goed.
'Maar jij hebt vast nog een eigen plannetje achter de hand?' had Calum toen gezegd.
Met een wrede grijns had ik hem uitgelegd dat ik van plan was om tijdens de reis alles terug te pakken wat van mij was. Uiteindelijk was ik van plan om mijn belofte waar te maken. Ook al zouden de piraten van Silanca mij haten, het zou voor mijn gemoedstoestand beter zijn als ik wist dat de schoft dood zou zijn. Net zoals ik dood had moeten zijn een jaar geleden. Ik zou alles van hem afnemen.
Het was de ochtend van vertrek toen er een vreemde sfeer over Silanca neerdaalde. De lucht bleef helder, maar het gefluit van de vogels stierf weg. Een weerzinwekkende stilte daalde neer over de havenstad en wij waren niet de enige die het opmerkten.
Een opspelende wind rukte enkele plukken van mijn diep zwarte haar uit mijn hoge staart. Het sneed dusdanig in mijn ogen, dat een traan over mijn wang rolde en bijna bevroor. In plaats van Calums voorbeeld te volgen en de loopplank van Bransons schip te betreden, draaide ik mij om naar de havenstad die in een sluier van stilte werd gehuld.
Mijn schaduwen reageerden op de dreiging en gleden langs mijn voeten over de houten steiger. Enkele piraten, die nog in de weer waren met de vracht die we mee zouden nemen, deinsden een stukje achteruit voor de tongen van duisternis. Ik voelde aan wat mij schaduwen aanvoelden en toen trok ik ze terug.
'Is dat wat ik denk dat het is?' vroeg Calum achter mij, terwijl hij de loopplank afliep en de steiger weer op kwam.
Boven op het schip snauwde Branson dat we moesten opschieten. Hij was niet van plan om tot de late middag te wachten, aangezien het onweer het dan onmogelijk zou maken om de baai uit te komen.
Zowel Calum als ik negeerde hem compleet en ik knikte als antwoord op zijn vraag. 'Zeg maar gerust wie. We kennen allebei maar één iemand die zo'n binnenkomst kan leveren.'
'Ik heb werkelijk waar medelijden met Ashlynn,' zei hij, maar ik hoorde de zorg in zijn stem.
We dachten hetzelfde. Als Jurian met zoveel kracht hier binnen kwam wandelen, dan was er iets mis. De enige die deze duisternis, gecombineerd met zoveel ijzige woede, kon bedwingen, was Feline. Het feit dat dat nu niet gebeurde, zou moeten betekenen dat Feline er niet was.
Ik kon gaan gokken waarom Jurian met een weerzinwekkende woede door de straten van Silanca banjerde, maar toen ik mijn duisternis naar hem uitstrekte, zodat hij wist waar we waren, besefte ik mij dat ik daar snel genoeg achter zou komen. Iets vertelde mij dat ik het antwoord niet leuk zou gaan vinden.
Ik tuurde twee minuten lang naar de onbeweeglijke stad voor mij. Opeens zag ik twee personen uit een steegje komen. Jurian had zijn zwarte vleugels opengesperd, net zoals Ashlynn. Waarschijnlijk waren ze direct hierheen gevlogen, want Meral had ze geïnformeerd dat we vandaag uit zouden varen. Aan Jurians vleugels kleefden schaduwen die zelfs Ashlynn er bleek uit lieten zien. Het viel mij toen pas op dat haar kleding met bloed besmeurd was. Jurian zag er vrijwel ongehavend uit. Alleen zijn schoenen en de onderkant van de broek van zijn strijdtenue waren bebloed. Alsof hij door een flinke plas bloed was gelopen.
Maar geen Feline en dat beviel mij niets.
Jurian en Ashlynn beenden de steiger op en het was Jurian die naar mij snauwde: 'Ze waren godverdomme weg.'
Calum liep naar Ashlynn toe en controleerde haar op eventuele verwondingen. Ze namen enkele meters afstand en ik zag hoe Ashlynn hem met een strak gezicht vertelde dat ze niets mankeerde. Waarschijnlijk zou zij hem de kleine details vertellen die Jurian in zijn opkomende razernij zou gaan vergeten te vertellen.
'Weg?' vroeg ik dus maar om hem de gelegenheid te geven los te gaan.
Duisternis sloeg tegen duisternis toen hij van woede trilde en ik mijn schaduwen moest oproepen om niet aan de kant te worden gesmeten. Dat, en ik moest ons schip beschermen.
Toen Jurian enigszins bedaard was, begon hij pas te vertellen. 'We zijn binnengestormd. We hebben gevochten. We hebben de wachters afgeslacht. Maar het ging te gemakkelijk. Veel te gemakkelijk. Het was enkel een afleiding. Scarlett en Clay schijnen vannacht te zijn vertrokken en ze hebben Feline meegenomen.'
'Waar zijn ze heen?'
Hij begon te ijsberen. 'Het noorden,' zei hij kortaf. 'Maar vraag me niet waar in het noorden.'
'Katherine's fort,' fluisterde ik.
Zijn blik schoot naar mij. 'Wat?' zei hij dodelijk kalm.
Ik keek hem strak aan, diep in mij borrelde een lichte vlaag van angst. 'Katherine's fort,' herhaalde ik. 'Een locatie die ze gebruikte om zichzelf terug te trekken. Het kan van alle kanten belegerd worden. Ze heeft het gebouwd om zichzelf tegen de zwaarste aanvallen te weren.'
'Met andere woorden...'
'We kunnen maar beter opschieten, want als ze eenmaal binnen zitten, worden onze kansen een stuk kleiner,' grauwde ik.
Jurians blik gleed naar het schip. Zijn spieren waren strak aangespannen en in zijn nek waren zijn aderen goed te zien. Hij had mij nog niet alles verteld, schreeuwde een stemmetje in mijn hoofd. Als hij de kans kreeg om al die woede op iemand los te laten, zou hij dat doen. Daarom zou ik hem niet gaan pushen om het te zeggen. Net zoals ik niet tegen hem zou vertellen dat Branson degene was met wie we een deal hadden gesloten. Ik had Jurian alles verteld toen ik vorig jaar met een voet in het graf naar de achtste dimensie was teruggekeerd. Hij had de belofte gemaakt dat hij mij zou helpen met Bransons dood. Dit was niet het juiste moment.
Ik wilde hem net vertellen wat ons plan was en waar we naar toe zouden gaan, toen hij mij weer aankeek. Ashlynn en Calum hadden zich weer stilletjes bij ons gevoegd en ik voelde langs de wederhelftband dat er iets goed mis was. Calum staarde onophoudelijk naar Jurians broekzak.
'Prima,' zei hij rustig, maar de nog altijd aanwezige schaduwen vertelden iedereen dat hij alles behalve rustig was. 'We bouwen een leger. Een heel groot leger. We zullen ze aanvallen met alles wat we hebben en ik zal ze hoogstpersoonlijk laten boeten voor dit.' Hij haalde hetgeen waar Calum op aan het wachten was uit zijn zak.
Ik werd misselijk. In zijn hand hield hij een stuk of tien, misschien wel twintig, veren. Wit en zwart, met bloed besmeurd en bij elkaar gehouden door een pluk donkerblond haar.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro