Hoofdstuk 52: de oneindige gang
De volgende ochtend was het vroeg, maar ik was klaarwakker. De excursie naar de berg stond op de planning en ik was oprecht benieuwd hoeveel zwaardsteen we aan zouden treffen. Als we het al aan zouden treffen.
De stemming zat er in ieder geval vroeg op. Veel rekruten van de groepering gingen mee, omdat dit hun training van de dag verving. Ik zag veel bekende gezichten terug, maar ook net zoveel nieuwe gezichten. Het was een gevarieerde groep, maar aan de hoeveelheid spieren, dan wel aan de lenigheid, te zien, was dit een goede groep om mee naar het slagveld te trekken.
Ik wilde er niet over na denken hoeveel van deze mensen naar waarschijnlijkheid hun loodje zouden leggen.
We overbrugden het korte stukje vliegend. De zon was net over de berg geglipt om de velden te verlossen van de dauwdruppels. Langzaam verwarmde ze mijn armen en streelde ze mijn vleugels. Ondanks dat, was het aan de voet van de berg fris.
Calum wist ons de ingang van de tunnel te wijzen. De ingang zat achter een smalle spleet verscholen en het zou mij niets verbazen als er een paar zorgvuldige valkuilen geplaatst zouden zijn. Yrianthe bleek bij lange na niet zo puur van geest te zijn geweest.
De spleet werd open gebroken om een bredere doorgang te creëren. Achter de spleet zat namelijk een brede ruimte die al snel over ging in een trap. Samen met Katana en Calum nam ik het voortouw. Wij zouden mogelijk valkuilen onschadelijk moeten maken. Ashlynn was er niet bij, daar zij alles voor het banket zou regelen.
Terwijl ik met mijn twee vrienden voorop ging, gaf deze samenkomst mij ook de kans om het tweetal te observeren. Ze waren echt een typisch koppel. Ze plaagden elkaar en verzoenden daarna. Het was zoals het moest zijn. Ik voelde de versterkte kracht die ze samen uitstraalden als ze elkaar vlug aanraakten.
Ik schudde lachend mijn hoofd, zette een pas erbij om langs hun op te kunnen stuiven en zo de eerste te zijn die een voet op de trap kon zetten. Mijn vuur zou voor de verlichting zorgen en kronkelden als nerven van een blad over de muren. Het zachte geknetter klonk als muziek in mijn oren.
Er klonk opgewekt gepraat achter mij van de vele deelnemers van de excursie. Ik hield mij in om niet de enthousiaste reisleider uit te gaan hangen, maar hield mijn aandacht bij de gang en diens mogelijk valstrikken. Achter mij waren Calum en Katana ook opmerkzaam stil. Hetgeen dat ik zou missen, zouden zij niet missen.
Maar er waren geen valstrikken. De gang was stevig, zonder onregelmatigheden. Het had slechts één doel: bezoekers naar hun bestemming brengen. Onze bestemming was in ieder geval een heel eind lopen. Hoe dieper we onder de grond kwamen en hoe meer bochten we maakten, hoe stiller het gevolg werd.
Langzaam kropen er zweetpareltjes over mijn voorhoofd. Ik had nog nooit zo lang mijn krachten gebruikt.
'Ik heb het idee dat we in cirkels lopen,' mopperde Calum.
Katana snoerde hem de mond. 'Ik voel het dichterbij komen.'
Ze had gelijk. Ik voelde het ook. Een toenemende kracht. Een verlichting, een verheldering. Met iedere stap die ik zette, voelde ik hoe mijn lichtkracht een boost kreeg.
Ik was mij zo aan het focussen op het toenemende gevoel, dat ik niet meer op mijn omgeving lette. Mijn voet bleef haken achter iets stevigs en ik ging vol onderuit. Ik vind mijzelf met mijn handen op, maar dat zorgde er helaas niet voor dat ik er ongeschonden vanaf kwam. Ik voelde mijn handen over de ruwe grond schrapen en ik rook mijn eigen bloed.
'Verdomme,' bracht ik geschrokken uit.
Katana snoof lachend en reikte mij een hand. 'Zoiets kan alleen jou overkomen.'
Ik snoof en wilde haar hand aanpakken, toen mijn vuur een lichtstraal op iets aparts wierpen. Niet zo zeer apart, maar eerder gruwelijk. Botten.
Onwillekeurig sloeg ik een klein kreetje. De groep engelen stond meteen stil en je kon een speld horen vallen in de tunnel.
'Wat de...' bracht Katana met oog op de botten uit.
'Zijn het mensenbotten?' vroeg ik sidderend. Nu pakte ik haar hand wel aan, al was het maar om zo snel mogelijk de afstand tussen mijn gezicht en de botten te vergroten.
Katana trok een afkeurend gezicht. 'Ik weet niet of ik dat wil weten.'
'Dat verklaart waarom de engelen nooit terug zijn gekeerd,' mompelde Calum zachtjes. Maar niet zacht genoeg zodat het onze oren niet zou bereiken.
Ik slikte, wisselde een blik met Katana en wist dat zij hetzelfde dacht. We moesten verder. Nu we zo ver waren gekomen, mochten we ons niet af laten schrikken door botten. Ook al beangstigde mij dat wel.
'We gaan verder,' kondigde ik aan, terwijl ik mijn best deed om mijn stem zo zeker mogelijk te laten klinken.
Dus we gingen verder. Meer op onze hoede dan eerder. Mijn vuur liet ik intenser stralen en ik voelde Calum het ondersteunen en voeden met zijn lichtmagie. Hierdoor leek het net alsof er gewoon lampen in de tunnel aanwezig waren.
Langs de muren lagen her en der nog wat botten. Het was te regelmatig, vond ik. Misschien was dit enkel iets om mensen af te schrikken. Om ervoor te zorgen dat ze niet verder zouden gaan om bij het zwaardsteen te komen.
Katana versnelde haar pas en kwam naast mij lopen. 'Ik vertrouw het niet.'
Mijn hele lichaam was gespannen en ik knikte. 'Ik voel het ook.'
Calum, die slechts enkele stappen achter ons liep, zei: 'Waar hebben jullie het over? Ik voel niets.'
Ik schudde langzaam mijn hoofd, mijn pas werd iets meer ingenomen. 'Het is een vreemde, drukkende kracht. Een duistere aanwezigheid.'
Katana knikte bevestigend. 'Misschien is het ook een manier om ons af te schrikken?'
Opeens klonk er een luide brul. Een brul die door de tunnel weergalmde en doordrong tot in mijn botten. Het liet mij sidderen, en veroorzaakte veel onrust in de groep. Het was een brul gevuld met woedde.
Ik bleef verstijfd staan. 'Nee, maar dat wel. En volgens mij heeft het honger.'
In de verte priemde twee ogen.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro