Hoofdstuk 16
Lucia
Ik staar naar de ondergaande zon. Het doet pijn, het doet echt pijn, want ik wil de kleuren zien. Nu ik de wereld een keer in zijn volle glorie heb gezien, kan ik niet meer zonder.
Het was een droom, dat meisje, die kleuren, dat is zo. Voor hetzelfde geld was het een verbeelding. Misschien heeft de lucht wel een andere kleur blauw dan mijn droomlucht, misschien is het gras wel een heel andere tint groen.
En toch, het voelde zo natuurlijk. In feite was het heerlijk normaal, vergeleken met al de... die gebeurtenissen.
Mijn adem stokt en ik hoest terwijl ik de beelden van Leanne en Ava uit mijn gedachten probeer te verdrijven.
Dat lukt niet. Een zwarte duisternis omhult me, zet me klem.
Ik wil gillen als de beelden van het vuur en Leannes geschrompelde nek me binnenschieten. Ik wend mijn blik af van de zon en staar recht in die levenloze ogen van Leanne.
Ik weet nog net mijn hand over mijn mond te leggen on mijn gil te onderdrukken. Mijn benen trillen. Niet echt. Dit is niet echt.
Niet.
Echt.
Adem in.
Een, twee, drie, vier, vijf.
Adem uit.
Minuten gaan voorbij terwijl ik mezelf probeer te kalmeren. Ik moet stil zijn, zorgen dat mijn ouders niets merken. Ze maken zich nu al genoeg zorgen om mij, met alles wat gebeurd is. Ik snap het wel, maar ik wil hun moeite niet verspillen. Zuchtend draai ik me om naar de deur. Een pijnscheut schiet door mijn rug. Ik krimp ineen en wrijf met mijn rechterhand over mijn linkerrug. Het doet pijn. Ik moet verkeerd hebben gelegen in de huifkar.
Ik ga naar beneden en pak een glas water. Mijn moeder kookt. Het ruikt heerlijk; de geur van truffel zweeft door het huis. Truffelrisotto is verrukkelijk maar duur, en ik weet dan ook zeker dat mijn moeder dit speciaal voor mij bereid.
Dat zou ze niet moeten doen. Veel te duur. Veel te duur voor een moordenares.
Ik pak de krant die mijn vader van de kiosk heeft meegenomen. De voorpagina staat vol over het Bladerfeest dat morgen plaatsvindt, wanneer het begin van de herfst wordt gevierd. Het feest is vooral populair in Massike, ook wel het herfsthof genoemd, maar Celeia is nou eenmaal het hof van de festivals en zal dan ook groot uitpakken.
Morgen kleurt Celeia rood, oranje en geel, staat er. Ik probeer het scheurende gevoel te negeren.
Ik blader door de krant, lezend over de historie van het Bladerfeest, de marktbezetting en vragen naar danseressen om op te treden.
Ik blader verder en kom bij de economische pagina, advertenties en de weersverwachting. Ik heb de krant al bijna uit als ik het zie staan.
Schoolklas raakt betrokken in bosbrand
Een bosbrand? Was het maar zo.
Sinope, half twee 's nachts. Een Celeiaanse schoolklas overnacht daar in het bos tijdens de eerste nacht van hun trainingskamp. Naar schatting waren 90 kinderen betrokken bij de brand die toen ontstond. Onder alarm van een paar meiden is bijna iedereen op tijd kunnen vluchten. Er is één meisje omgekomen en bovendien zijn er verscheidene gewonden gevallen, maar dankzij het ingrijpen van de Roden is de schade beperkt gebleven. De kinderen zijn inmiddels alweer thuis.
Één dode. Maar dat slaat helemaal niet op een slachtoffer van een bosbrand. Het slaat op een slachtoffer van mij.
Een slachtoffer van haar eigen brand, Lucia, zeurt een stemmetje in mij, alsof ik geen moord heb gepleegd.
Met een brok in mijn keel sla ik de krant dicht. Het papier kraakt en kreukelt. 'Is het eten al klaar?'
De nacht is niet zonder nachtmerries. Ik zie kleuren, maar dat zijn tinten rood. Rood van het bloed. Des te donkerder, des te dodelijker.
Ik schreeuw.
Ik zie licht.
'Schat! Wat is er?' Mijn moeder komt de kamer in gerend, haar haar in de klit en haar ogen bezorgd. 'Gaat het?'
Ik ga overeind zitten en wrijf in mijn ogen. Ik doe mijn mond open, maar weet niet wat ik moet zeggen. 'Ik vind blauw een mooie kleur.'
Mijn moeders ogen worden groot en ze schieten heen en weer. 'Wat... wat bedoel je.'
Ik haal mijn schouders op. 'Gewoon. Het is mooi. Mag ik een keer naar de zee?'
Haar ogen schieten nog steeds heen en weer en ze zucht. 'Ja, natuurlijk schat. Ga nu maar slapen.'
De volgende dag schijnt de zon. Ik weet zeker dat het een prachtige dag moet zijn. Het Bladerfeest, de eerste herfstdag. Al die kleuren. Al die kleuren die ik niet kan zien.
Ik denk dat ik vandaag een bosrit ga maken met Aphrodite, weg van dat feestgedruis, die lachende mensen, het plezier. Dat verdien ik niet eens.
Als ik na het ontbijt levenloos op de bank lig, luisterend naar het rumoer in de verte, gaat de bel.
'Ik kijk wel!' roept mijn moeder.
Ik rol me op tot een balletje.
Het is dan ook niet raar dat ik schrik als Mae voor mijn neus staat.
Ik hap naar adem. 'Doe dat nooit meer.'
Mae grijnst. 'Ben je klaar voor het Bladerfeest?'
'Het wát?' Ik ga overeind zitten.
In plaats van te antwoorden fronst Mae haar wenkbrauwen. 'Je nachtjapon? Meen je dat? Ga je omkleden. Kom, ik help wel mee met het uitzoeken van je kleding, aangezien ik jou daar niet toe vertrouw.
'Je gaat me alles heel goed uitleggen,' roep ik terwijl ik haar naar mijn kamer volg.
Als antwoord begint ze door mijn klerenkast te spitten.
'Waarom heb je amper kleding in kleur?' vraagt Mae.
Ik bijt op mijn lip. 'Waarom zou ik?'
'Laat ook maar.'
Er heeft zich nu al een hoop kleding op mijn bed verzameld. 'Mae,' zeg ik. 'Ik ga helemaal niet naar het festival.'
'Jawel.' Ze gooit een wit t-shirt over haar schouder.
'Ik wil niet. Ik heb er echt geen zin in. Ik wilde gaan paardrijden met Aphrodite, of zo. Weg van hier. Ik wil niet, Mae.'
'Stan komt ook. En Caenna en Serena volgens mij ook.'
Ik kreun. 'Laat me gewoon. Ik wil niet dat jullie me mee slepen, ga lekker feest vieren.'
Mae houdt een jurkje omhoog met spaghettibandjes en een schattige uitstraling. Er zitten donkere vlekken op, maar de overgang is zacht. 'Deze is leuk. Gele jurk met oranje vlekken, net als vallende bladeren. Doe aan.'
'Mae.'
Ik kan wel schreeuwen. Ik wil niet. Ik wil terug naar bed en mezelf begraven in de dekens.
Ik gris de jurk uit haar handen en ga naar de badkamer, waar ik mijn nachtjapon uittrek en de jurk aantrek. Ik kan me niet herinneren dat ik dit ding ooit gekocht heb. Hij zit dan ook een beetje strak, maar hij past nog wel.
Als we op het punt staan weg te gaan, houdt Mae me op. 'Wacht. Heb je geld?'
'Nee... Waarom zou ik?'
'Voor de markten, natuurlijk.'
Dat is het moment dat mijn moeder zich in het gesprek mengt en me een tiental kopermunten geeft.
'Mam, dat hoeft echt niet.'
'Jawel, ga jij maar lekker plezier maken.' Ze aait me over mijn hoofd. Ik probeer de woorden "red me" uit te beelden, maar ze begrijpt de hint niet.
Ik weet zeker dat het er prachtig uitziet, dat Bladerfestival. Overal dwarrelen bladeren, allemaal verschillende tinten grijs. Hoewel ik de kleuren niet zie, zie ik wel veel Geel. Het Bladerfeest kenmerkt het ontstaan van de herfst en daarmee Massike, het herfsthof. En zoals Celeia het hof is waar de Blauwe gave is ontstaan of Deserto het hof waar de Zwarte gave is ontstaan, zo is Massike het hof van de Gele gave, de beheersing van de wind en aarde Op een groot podium staan allemaal Gelen. De meiden laten met hun wind de bladeren opwaaien, de jongens laten die weer, eenmaal gevallen, door aardbevingen opvliegen. Iedereen ziet er blij uit, trots op hun gave.
Ava was Geel. Ik kende Ava niet, maar ik weet zeker dat ze dit leuk had gevonden.
Er zijn fluitisten, trommelaars, danseressen. Er zijn heerlijke exotische geuren van gerechten uit Massike. Er is gelach en gepraat. Het vrolijke ritme gaat over in een langzamer, statig soort. Het speelse gedwarrel van de bladeren wordt georganiseerder; de jongens laten op een vast ritme de grond trillen, de meiden laten het gebladerte synchroon op de grond vallen. Het is fascinerend en ik moet even genieten van de overvloed van geel die ik momenteel zie.
Mae trekt aan mijn arm. 'Kom je?'
'Wacht. Het is mooi.'
'Ik wist dat een goed idee was je mee te nemen. Als je dit al leuk vindt, ga je de rest geweldig vinden.'
'Zoals?'
'Eten.' Mae grijnst en slaat haar haar naar achteren.
Ze heeft gelijk. Ik krijg een kopje pompoensoep aangeboden – gratis. Mae kiest voor een bakje kalkoenvlees. We lopen langs een kraam met spijskoeken en beloven elkaar dat we er later weer langs gaan om er een te kopen.
Er zijn ook genoeg activiteiten. Een taartencompetitie, bijvoorbeeld. Ik spoor Mae aan mee te doen. 'Ik ben niet gek,' lacht ze. 'Ga jij maar.'
En zo gaan we allebei niet, al ruikt de taart wel erg lekker.
Om 12 uur gaan we naar de fontein, omdat Mae daar met anderen heeft afgesproken. Stan is er, net als Caenna.
Ik moet lachen, gewoon uit mezelf. 'Wat lief van je, Mae,' zeg ik. 'Waar heb ik dit aan verdiend?'
Ze haalt haar schouders op. 'Daar gaan we het nu niet over hebben, Luc, dat neemt een uur in beslag.'
Caenna glimlacht naar me, bescheiden maar blij. 'Heb je de stroopwafels al geprobeerd? Ze zijn echt hemels!'
Ze knijpt in mijn arm en ik lach.
'Ze hebben een draaimolen opgezet,' zegt Stan tegen mij. 'Ooit in geweest?'
'Nee...?'
'Het is zo'n ding dat je ook wel op de kermis ziet, met al die kleurtjes en... O.' Hij kucht en haalt een hand door zijn haar. 'In ieder geval, je kan gaan zitten en dan gaat het draaien. Het klinkt een beetje kinderachtig, maar als je de beheerder wat extra geld geeft, ga je echt hard!'
Hij grijnst en ik moet zeggen dat hij er schattig uitziet. Als een jongetje dat geniet van het festival, niet een jongen die telkens maar zijn ego wil strelen.
'Klinkt leuk.' Er kriebelt iets in mijn buik.
De draaimolen bestaat uit allemaal beesten die met stangen vastzitten aan de molen zelf. Het ziet er leuk uit, al die beesten. Ik kan me alleen maar voorstellen hoe mooi het eruit ziet in kleur.
Ik ga op een wit paard zitten en Stan zit naast mij, op een zwarte, na een gesprek met de beheerder. 'Geregeld,' zegt hij met een knipoog.
Dan klinkt er luide kermismuziek en komen we op gang. De paarden bewegen, alsof ze een galop na proberen te bootsen en ik giechel. Ik kijk naar Stan en mijn buik kriebelt maar ik weet niet waarom – door hem of door de draaimolen.
'Leuk?' vraagt hij. 'Wacht maar af!'
Op dat moment begint de molen harder te draaien en ik moet bijna gillen. Ik sla mijn hand voor mijn mond. Gelukkig heeft niemand het gezien. Gelukkig heeft Stan niets gemerkt. Mijn buik rommelt en het komt dit keer niet door Stan - niet alleen, tenminste. De wereld flitst aan me voorbij in een waas van grijze bladeren. De muziek versnelt en des te sneller we gaan.
Ik begin te lachen. Ik krijg de hik. Ik moet nog harder lachen, wordt bijna hysterisch. Stan kijkt naar me. Ik hap naar adem en wendt mijn blik af, mijn wangen brandend. Zodra ik weer naar hem durf te kijken, lacht hij terug. Hij heeft echt een prachtige lach, zijn tanden recht en strak, zijn ogen glanzend en die kuiltjes in zijn wangen. En ik vraag me af: waarom kijkt hij naar mij? Waarom val ik hem op? Ik voel me nederig maar groot tegelijkertijd.
De molen komt tot stilstand. Ik schiet vooruit. Mae pakt mijn hand en helpt me van het paard af, want ik ben te duizelig om het zelf te doen. Ik hoop dat Stan niet opmerkt hoe klunzig ik me gedraag.
'Weet je zeker dat je hem niet leuk vindt?' fluistert Mae.
Mijn bloed bevriest en ik draai me om. Hij lijkt het niet gehoord te hebben. Gelukkig.
'Wa-waarom?'
'Je gedraagt je zo... typisch. Normaal ben je nooit zo.'
'Dat is... omdat ik nooit eerder jongens als vrienden had,' verzin ik. 'Het is gewoon n-nieuw voor me.'
'Zeker? Honderd procent?'
'Ja. Echt waar.'
Misschien, als we ooit iets krijgen, zou ik aan haar vertellen dat ik gelogen had, zouden we samen lachen om mijn domme gedrag. De gedachte dat Mae zou weten dat ik hem leuk zou vinden breekt me echter op in verpletterde glasscherven.
Mae neemt me op. 'Als jij het zegt. Spijskoek?'
Stan neemt afscheid en terwijl Mae hem wegwuift, wiebel ik met mijn vingers en giechel ik – iets waardoor ik wel door de grond kan zakken.
Hoe zou het ooit wat kunnen worden tussen ons? Ik heb niet eens het lef om me open te stellen tegenover Mae. En hoewel ik hem echt leuk vindt, ik weet niet hoe ik zoiets ooit moet laten blijken.
Als het ware liefde is, dacht ik vroeger, dan komt het toch vanzelf goed?
Er zijn momenten dat ik blij ben dat Mae geen Groene is.
We lopen Serena tegen het lijf, met een paar vriendinnen. We begroeten elkaar en Serena vertelt aan Mae over de kledingzaakjes. Ik vraag me af waar dat vandaan komt, Serena's openhartigheid. Zit ze zo in elkaar, of komt het door haar gave? Denkt ze dat ze, omdat ze andermans gedachten kan ontrafelen, zich als tegenprestatie ook open moet stellen? Op dit moment lijkt ze haar gave niet te gebruiken, maar af en toe zie ik een vage groene flakkering, alsof het moeite kost om het te onderdrukken. In een reflex wurm ik me binnen, naar haar hart, om te zien dat het wit is, zuiver en perfect.
Serena kijkt op door wat ik doe. Ze voelt het en ze weet wat ik heb gedaan, maar toch glimlacht ze. Ze stopt een pluk van haar donkere haar die is losgeschoten uit haar vastgezette knot achter haar oor.
Mae klapt in haar handen als zij en Serena zijn uitgepraat. 'Klinkt leuk! Wat denken jullie ervan?' Ze kijkt beurtelings naar Caenna en mij. 'Zal ik wat kleding voor jullie uitzoeken? Bedankt, Serena!'
Serena lacht die oprechte lach en stapt naar voren om Mae te omhelzen. Verrassend genoeg beantwoordt ze die zonder aarzelen en kan ik het zien. Ik zie waarom ze vroeger zulke goede vriendinnen waren.
'Doei!' dwing ik mezelf te zeggen voordat we afslaan in een steeg die helemaal bedekt is met bladeren, van muur tot grond.
De geur prikkelt in mijn neus. Mae loopt voorop en Caenna en ik volgen. Caenna beschrijft kleuren, iets wat ze vroeger ook altijd deed. 'Herfstbladeren zijn prachtig,' zegt ze. 'Sommige zijn goudgeel, bijna net als jouw haar, sommige zijn oranje als vuur en er zijn er ook, die zo donker en rood zijn dat ze de kleur van bloed hebben.'
Mijn adem stokt. Ik bal mijn vuisten en probeer de herinneringen tegen te houden. Caenna realiseert wat ze heeft gezegd en grijpt mijn hand vast. 'Sorry, ik...'
'Nee, het geeft niet.' Adem in, adem uit.
'Het was alleen een belabberde woordkeuze,' sneert Mae.
'Mae...' kreun ik.
Adem in.
Adem uit.
Omdat Caenna en Mae op mij wachten, recht ik mijn rug en loop ik naar voren. Er is een stilte gevallen, maar zodra Mae de kledingkraampjes ziet, is er niets meer van haar afkeuring te merken. Ze onderwerpt Caenna aan haar modeadvies, houdt haar kleren voor die goed bij haar huid en haren zouden passen en geeft haar een compliment over haar mooie, zachte huid.
Daarop antwoordt Caenna natuurlijk meteen dat zij in het niet valt vergeleken met Mae, maar die haalt haar schouders op en bijt op haar lip.
Uiteindelijk koopt Mae een lichtblauwe jurk voor Caenna en een rood topje voor mij – dat zegt ze tenminste. Voor haarzelf koopt ze een donkere, strakke jurk.
's Middags verlaten we de markt. Terwijl het feestgedruis vervaagt en Caenna afscheid neemt omdat ze nog eten moet kopen, stoot Mae me aan. 'Was dat een goed idee of niet? Anders zou je nu zwelgend in zelfmedelijden op de bank gelegen hebben.
'Misschien heb je gelijk,' geef ik toe.
'Misschien? Ik ben Mae. Ik heb altijd gelijk.'
'Verpest het nou niet.'
Mae grinnikt en houdt mijn nieuwe rode shirtje in de lucht. 'Hij staat je echt mooi, Luc. Weet je wat leuk zou zijn? Doe eens een keer je haar in een staart, of vlecht het in of zo. Ik bedoel, je hebt prachtige haar, maar die lelijke witte haarband doet dat niet ten goede.'
'Ik heb hem niet eens op!'
'Dat zou ik ook niet toegestaan hebben. Maar jij hebt het idee dat die haarband bij je schooluniform hoort of zo.'
'Het is gewoon makkelijk.'
'Ja, het zal wel.'
We zijn bijna bij Mae's huis, dus duwt ze het shirtje in mijn armen. 'Dag, schat. Tot morgen, en waag het niet dat ding in te doen!'
Eenmaal thuis doe ik de deur open en krijg ik de schrik van mijn leven. Er staan twee mannen in de gang, in gesprek met mijn moeder. 'Mam?' vraag ik.
'O!' Ze draait zich om. 'Hé, schat.'
'Uh, hai.'
Een van de mannen komt op me af. 'Hallo, ik ben commandant Fortis.'
'C-commandant?' Ik probeer mezelf te herpakken. 'Ik, eh, ben Lucia.'
'Dat weet ik. Aangenaam. En inderdaad, ik ben uit het leger. Daarom ben ik hier ook, voor jou.' Hij draait zich om naar mijn moeder. 'Kunnen we ergens zitten?'
Alle spieren in mijn lijf verslappen. Ze weten het. Ze weten dat ik Leanne heb vermoord en nu komen ze me halen en veroordelen en... en weet ik veel wat nog meer.
Ik haal diep adem.
Terwijl wij aan de eettafel gaan zitten, maakt mijn moeder nerveus vier kopjes thee klaar.
'Lucia,' begint Fortis. 'Ik heb over je gehoord, en over je daden in het kamp.'
Alles om me begint te draaien en ik ben bang, zo bang, en mijn moeder glimlacht zenuwachtig want ze weet het niet en o, ik ben een verschrikkelijk mens.
Verman je.
Fortis gaat onverstoord verder, zich kennelijk niet bewust van mijn met de seconde bleker wordende gezicht; 'Je hebt vast wel gehoord van de terreurgroep die deze provincie tart. Het Zwarte Verweer? Gefundeerd door Zwarten, maar heeft nu aanhangers van elke kleur. Ze zeggen te strijden voor vrijheid en rechtvaardigheid. Dat komt in de praktijk neer op willekeurige aanslagen en moord op bekenden.'
Als Fortis zwijgt en niets over mijn moord op Leanne zegt, voel ik me gedwongen te antwoorden: 'J-ja, volgens mij ken ik ze. Na de eerste schooldag van dit jaar ben ik met een vriendin naar de markt gegaan. Toen ik de aanwezigheid van duistere krachten voelde, zijn we weggevlucht. Volgens mij hebben ze een Rode gedwongen kraampjes in brand te steken en...' Mijn adem stokt. 'Ja...'
Er schelt een rinkelend geluid door de keuken. Een theekopje. 'Sorry!' verontschuldigt mijn moeder zich.
'Dat klinkt inderdaad als het Zwarte Verweer. Hoewel we aanvankelijk dachten dat we dit onder controle hadden, blijken ze overal te zitten. Niet alleen hier in Celeia en in Deserto, waar ze gestart zijn, maar bijvoorbeeld ook in Basilia en Sinope, zoals jij hebt meegemaakt. In Massike is de situatie nog ernstiger. Het grootste deel van de grenzen liggen aan zee, Deserto omringd het hof bijna. De enige connecties die ze hebben zijn met Sinope en Portus, maar bijna niemand woont aan die grenzen.
'We hebben onze manschappen erop afgestuurd, maar weinigen zijn heelhuids teruggekomen. De Zwarte gave kan heel krachtig zijn, zelfs dodelijk als goed getraind. Van de teruggekeerde soldaten hebben we vernomen dat ze zo ontzettend sterk zijn geworden omdat ze zoveel anderskleurigen in hun team hebben. Niet alleen Oranjen en Roden, nee, denk Rozen, maar ook Paarsen en zelfs Blauwen. Door hun kracht als het ware aan hun te voeren, worden ze, simpelweg gezegd, ook Zwarten, maar dan met een extra gave. Een zwarte Paarse is simpelweg gezegd fataal voor een Oranje soldaat, hoe sterk en getraind de soldaat ook mag zijn.'
'Zoals je snapt kunnen we dit niet zo door laten gaan. We moeten ingrijpen, maar meer soldaten sturen is slechts meer mensen hun dood in sturen. En wij zijn niet wreed. Lucia Chandler, je weet toch wel wat het antwoord is op duisternis?'
'Licht,' fluister ik.
'Juist. En jij bent een fel brandende kandelaar. We hebben je nodig.'
'Je... Jullie hebben me nodig?'
Ik word niet opgepakt omdat ik een moord heb gepleegd?
'Ja. Hoewel ik graag zou willen, kan ik niet zeggen dat het zonder risico's is. Maar we zullen meer mensen uit jouw jaar rekruteren met wie je naar Deserto mag gaan. Het is je laatste jaar, de school heeft toestemming gegeven – sterker nog, die is erg enthousiast. De verdere details zullen later worden besproken, maar als ik eerlijk ben... jullie zijn onze laatste hoop. Het is de kansrijkste en misschien ook wel de humaanste oplossing.'
'Juist. Ik begrijp het.'
'Wat zeg je ervan? Ben je bereid je in te zetten voor de toekomst van het Rosarium?'
Ik krimp ineen bij de gedachte me in een strijd te bevinden. Ik ben zwak en een makkelijk doelwit. Overleven is niet zeker en ik ben als de dood voor wapens.
Maar wat ben ik tegenover al die anderen? Zij zijn hopeloos, rekenen op mensen zoals ik. Ava. Zij had haar dood niet verdiend. Ik ben in staat tot moorden. Zelfs als ik omkom, verdien ik dat dan niet? Meer dan de andere slachtoffers, tenminste?
Het is een keuze tussen egoïsme en moed. Ik ben nooit moedig geweest, maar het wordt tijd dat ik dat verander. Geen egocentrisme meer, maar wel een zeker kracht.
'Ja,' zeg ik. 'Ja. Daartoe ben ik bereid.'
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro