Hoofdstuk 12
12
Lucia
HET VAGE GELUID van mensen duikt steeds prominenter de voorgrond op. Ik hoor fluisterende stemmen en geïrriteerd geklak van iemands tong.
'Hé, Lucia?'
'Hm,' kreun ik terwijl ik me uitrek. Voetstappen verdwijnen.
'Wakker worden, schat.'
Ik open mijn ogen onwillig.
Het is Ava, lijkbleek en met ingevallen wangen. Haar oogkassen zijn zwart en haar wangen ingevallen, maar het is toch onmiskenbaar Ava.
Ik knipper met mijn ogen en hap naar adem. Het gezicht dat verschijnt begint te vervormen. De wangen zijn een stuk voller en de kaak is prominenter, en bovendien zitten er oogballen in haar kassen.
'O,' zeg ik. 'Mae.'
Mae trekt haar wenkbrauwen op. 'Teleurgesteld?'
'Nee. Nee, nee.' Ik zucht en sla mijn armen om Mae heen. 'Ik ben blij dat je het bent, echt waar.'
'Oké.' Mae knijpt haar ogen samen, maar beantwoord mijn omhelzing. 'Ik ook.'
Ik richt mezelf op en kijk in het rond. Langzaam begint alles me weer binnen te stromen. Kamp, Ava, gisteravond, in het bos. 'Waar is de rest?'
'Buiten. Ze zijn met een paar anderen naar een meer gegaan om zich te wassen, maar ik wilde je niet achterlaten.'
'Bedankt.'
'Je ziet er moe uit. Zware nacht?'
'Ik...' Ik pers mijn lippen op elkaar. 'Ik had Xene beloofd wakker te blijven gisteravond. Maar...' Ik wrijf met mijn hand over mijn hoofd. 'Niet dus.'
'Waarom beloof je zoiets dan ook?'
'Ze was bang en ik dacht, ik ben Wit, ik kan haar gerust stellen en zeggen dat ik wel de wacht houd.'
'En nadat ze in slaap viel, besloot je maar gewoon koppig wakker te blijven? Echt Lucia, je bent lief, maar niet zo slim.'
'O.' Daar moet ik over nadenken. 'Vind je dat echt, dat ik niet slim ben?'
Mae slaat haar ogen op. 'Daar ga ik niet eens op antwoorden. Schiet op, ik wil me ook wassen.'
Ik rek me uit en ga staan, maar gebukt, want de tent is compact. Door het tentdoek schijnt de zon, zodat ik kan zien waar ik mijn kleren gelaten heb. Ik pak ze en sla ze, net als Mae, om mijn arm. 'Vind je het echt nodig om je te wassen?'
'We hebben gisteren de hele dag op een paard gezeten en in het bos rondgelopen. Dus ja.'
'Ik vind het prima als jij gaat, maar eigenlijk heb ik er niet zo'n behoefte aan.'
'Dat is dan jammer, want je bent erg vies en bovendien heb je gisteren dingen in het bos gedaan die ik nog steeds niet snap, net zoals het feit dat ik niet snap dat je je niet wilt gaan wassen.'
'Mae, alsjeblieft.'
'Lucia, alsjeblieft.' Mae neemt me op. 'Kijk naar jezelf en zeg me daarna nog eens dat het niet nodig is om je te wassen. Kan ik lachen.'
'Is er niet een ander meer in de buurt?' Ik kijk omlaag, naar mijn zanderige benen. Er plakken dingen aan de haartjes van mijn benen, en om eerlijk te zijn heb ik geen idee of het bloed, modder, of nog iets anders is. Mijn teennagels zijn donker van het zand dat er onder zit.
Mae kijkt me nog steeds aankijken, haar wenkbrauwen afwachtend opgetrokken.
'Oké, dan.'
Mae lacht, want ze weet dat ik toch geen nee kon zeggen.
Ik probeer naar de bomen te kijken, eenmaal bij het meer aangekomen, en niet naar al die mensen die geen kleren aan hebben. Voor velen is naaktheid niet een groot probleem, maar ik voel me zo kwetsbaar zonder kleren aan. Er gaan veel verhalen rond over hoe preuts Witten zijn, en ik geloof niet dat ik die echt de wereld uit help.
Mae, die vrolijk over het meer uitkijkt, stoot me aan. 'Lucia, kijk wie daar is!'
Ik draai me om naar het water.
O nee.
O nee o nee o nee.
Stan komt recht op ons af.
Ik zie niet intiems, alleen zijn gespierde bovenlichaam, want het water komt tot zijn navel. 'Mae...' kreun ik.
'Uh,' mompelt ze, maar ik zie de glinstering in haar ogen echt wel. Ik wil haar plezier echt niet verpesten, maar ik wil bepaalde dingen ook echt niet zien.
'Ik moet plassen.'
'Dat kan je best wel even in het water doen, niemand die het merkt.' Mae kan haar ogen niet van Stan afhouden.
'Het is een grote boodschap,' verzin ik met overslaande stem. Ik laat mijn kleding op de grond vallen en ren het bos in, met mijn nachtjapon aan.
Vanuit de bosjes probeer ik te kijken of Stan Mae al heeft verlaten, maar ik kan ze niet goed zien. Ik duw een paar takjes opzij en schaaf mijn armen meerdere malen.
Een paar minuten in deze benarde positie verstrijken.
Juist.
Dan moet ik het er maar op wagen.
Ik duw mijn haar achter mijn oren en trek mijn nachtjapon naar beneden, zodat het tot over mijn knieën komt.
Ik sluip uit de bosjes, maar dan zie ik Stan bij Mae. Mijn hart maakt een sprongetje, maar dan niet op een romantische manier, dus ik probeer me om te draaien zonder dat hij me ziet.
'Lucia?' zegt hij. Ik hoor de grijns gewoon in zijn stem door.
Ik draai me om, een glimlach op mijn gezicht geplakt. 'O, Stan, hé.'
Gelukkig heeft hij een doek voor zijn onderlichaam, waarmee hij zich probeert af te drogen.
Een paar meiden lopen achter hem langs en ze fluiten plagend maar Stan, maar gaan verder alsof het niets is. Wat het voor hen ook is.
'Wat een mooie ochtend is het, hè?' merk ik op bij gebrek aan inspiratie.
'Ja, prachtig.' Stan knikt. 'Net zoals al die andere ochtenden.'
'Maar dan ben je niet hier, uit in de natuur, met een prachtig meer en bomen die tot de hemel rijken.'
Mae gniffelt.
'Ja, is toch zo?'
Mae slaat een arm om me heen. 'Je bent een schat, Luc. Kom, dan gaan we ons wassen.' Ze duwt haar haren over haar schouder en lacht met haar ogen naar Stan, iets wat alleen zij kan. 'Als je ons even wilt excuseren.'
We lopen wat verder naar de achterkant van het meer, zodat we niet zo opvallen. Mae trekt haar kleding uit zonder aarzelen. Ik probeer haar voorbeeld op te volgen, maar mijn arm blijft achter de mouw van mijn nachtjapon haken en het duurt even voor ik hem er weer uit krijg. Mae heeft ondertussen haar voeten in het water gezet.
Ik doe hetzelfde, maar omdat ik zo kort mogelijk zichtbaar wil zijn, haal ik diep adem en duik het water in.
Mijn mond produceert een schel geluid terwijl de kou zich als een nauwsluitende jurk om mijn lichaam heen wikkelt.
Mae lacht.
Ik wil eruit, maar dan moet ik naakt en ziet iedereen me, dus ik houd mijn lichaam onder water. Volgens mij sterven mijn tenen af.
Het water beweegt en Mae komt naast me staan, terwijl ze met haar handen over haar armen wrijft. Ik doe hetzelfde; ik was al het vuil van mijn lijf af en verlaat de rivier, terwijl ik een doek om mezelf heen sla en op droog in de vroege ochtendzon.
'Was dat nou zo'n probleem?' vraagt Mae.
'Ja.'
Met mijn handen kam ik mijn haar en verdeel ik het in drie plukken; ik vlecht het naar achter zodat het niet in de weg zit tijdens de tweede helft van de paardrijtocht.
Een uur later heb ik al mijn spullen gepakt en ben ik opgedroogd. Ik haal een pluk van Aphrodites manen uit haar hoofdstel en singel nog een keer aan om te checken of het stevig genoeg zit. Dat zit het, dus ik pak de teugels vast en zet mijn voet in de stijgbeugel.
Eenmaal op Aphrodite werp ik nog een laatste blik op het bos. Het bos waar ik gisteravond in verdwaald ben, en nog steeds heb ik een naar gevoel over wat er in het bos speelde. Alsof het ons achtervolgt.
Ook kijk ik naar het graf achter ons. Het graf van Ava. Het is naar om haar achter te laten, maar we kunnen met geen mogelijkheid een half-ontbonden lijk meenemen.
Ik denk aan Ava's familie en mijn ogen worden vochtig. Er is iemand naar Celeia gestuurd om het nieuws te vertellen, maar ik probeer me voor te stellen hoe het moet zijn om afscheid van een dierbare te nemen, in de overtuiging dat ze een leuke week tegemoet gaat, en dan te horen te krijgen dat ze is gestorven. Vermoord?
Dat je nooit afscheid hebt kunnen nemen.
Wat als ik dat was?
Het is echt niet dat ik mezelf beter vind dan Ava, zeker niet, maar de gedachte dat mijn familie zoiets te horen zou krijgen, scheurt mijn hart doormidden.
Ik kijk naar iedereen die zijn paard aan het pakken is, en een angstaanjagende gedachte komt in me op. Wie zal er aan het eind van de week nog zijn?
Je kan immers nooit weten wat er staat te gebeuren. Maar ik moet deze groep beschermen tegen de duistere krachten. Er zijn maar drie Witten in mijn jaar, en voor zover ik weet gaan zij allebei een week later op kamp.
Ik ben de enige die de Zwarten kan zuiveren.
Ik bijt op mijn lip, want de woorden echoën in mijn hoofd en ze klinken zo arrogant, alsof ik speciaal ben, alsof ik ooit van nut ben geweest voor deze groep. Dat is een leugen. Ik blijf maar denken en zeggen dat ik een soort van heilige ben, maar in werkelijkheid ben ik laf.
Dat betekent echter niet dat ik dat moet blijven.
Aphrodite trekt aan de teugels om wat meer ruimte te krijgen. Ze briest en schudt met haar hoofd.
Ik rijd met haar naar de groep die klaar staat. Aangezien we in dezelfde volgorde moeten rijden als gisteren, rijd ik naast Serena.
Ik heb medelijden met de partner van Ava, die met lege blik voor zich uit staart.
Tijdens de tocht gebeurt er weinig bijzonders. We doen een paar flinke galopjes, waar ik volop van geniet, terwijl de zon van het oosten naar het westen sluipt. Dan komen we bij de hutten in Sinope aan. Hutten met echte bedden en zelfs riolering. Een uitgestrekt meer om ons en onze kleren in te wassen. Een groot, afgezet weiland voor de paarden. Een plein in het midden van de hutten, als verzamelplaats. In het oosten zijn bergen, en over het veld zijn talloze dingen verspreid waarmee we onze gaven kunnen oefenen, zoals sportwaar en bergen hooi om in brand te steken.
Ik zadel Aphrodite dus af en neem mijn bagage mee naar het binnenplein, voor de kamerindeling. En dat is waar het probleem begint.
'Mae.' Maria trekt aan Mae's arm. 'Kom je bij ons?'
Roula en Xene staan naast haar. Xene glimlacht voorzichtig naar me; ik lach terug.
'Maar ik wil ook met Lucia.' Mae geeft me een kneepje in mijn hand.
'Wat dan ook. Als ze niet het beste bed inneemt.'
'We hebben maar vier bedden, Maria.'
'Dan slaapt ze toch ergens anders.'
Ik krimp onwillekeurig ineen.
'Oké.' Mae lacht naar Maria. 'Dan ga ik mee.'
'Grappig. Alsof je ooit zo'n suffe trut boven mij zou kiezen.'
'Je bedoelt boven haar, schat. We zoeken wel iemand anders, Luc.'
Maria knijpt haar ogen halfdicht en zuigt haar wagen naar binnen. 'Je bent echt saai geworden, Mae. Ik ben blij dat ik zo niet meer met je hoef te slapen.'
'Dat is wederzijds. Kom Lucia, met wie wil jij? Die ene Lichtroze misschien, waar jij zo mee kon?'
'Caenna! Ja, ik vind het prima. Dank je, Mae.'
'Altijd. Ik ben je zo veel verschuldigd. Dit is wel het minste wat ik kan doen.'
'Stop.' Mijn stem klinkt dwingend.
Mae stopt en kijkt me fronsend aan. Ze is niet gewend dat ik zo praat tegen haar. Ik eigenlijk ook niet.
'Je bent me niets tegoed. Ik wil niet zo'n vriendschap waarbij we alles doen om geen schulden te hebben. Zo zit ik al te veel in elkaar, maar je moet me daar vooral niet in aanmoedigen. Onze vriendschap moet gewoon uit vriendschap bestaan, niet uit het uitbetalen van schulden. Snap je?'
'Dus je zegt nu dat je me vergeeft?
'Ik heb je al lang vergeven. Ik ben nooit echt boos op je geweest. Maar hé, zullen we Caenna zoeken?'
Caenna is met de andere groep meegereisd, de groep die geen paarden heeft. Ik zoek haar in de menigte en uiteindelijk duikt haar typerende wipneusje op. 'Caenna,' roep ik, terwijl ik me een weg naar haar baan.
Ze kijkt op. 'Hé, Lucia.'
Mae komt bij ons staan. 'Hai. Ik ben Mae.'
'Mae.' Caenna lacht, een beetje zenuwachtig. 'Wie kent haar niet?'
'Dat vraag ik me ook af.' Mae lacht terug - hoe kan een persoon zo charismatisch zijn? 'Hoe dan ook, wil je bij ons op de kamer slapen?'
'Bij jullie? O, wauw, natuurlijk.'
We hebben nog één iemand nodig die zich bij ons wil voegen. Ik kijk of ik nog anderen bekenden zie. Ik zie Serena, het Groene meisje, maar die heeft al anderen gevonden.
Daarom wordt een van de overgebleven meiden ons toebedeeld. Leanne, een Donkerrode, en ze moet vrij nieuw zijn want ik heb haar nog nooit gezien, en meestal maken Donkerroden zich wel zichtbaar.
Desalniettemin is het een knap meisje, maar dat doet me weinig.
De sfeer is nog steeds grimmiger dan vorige keer door de dood van Ava. Waar er normaal altijd van alles wordt gedaan op de eerste avond, zitten we nu met z'n allen rustig te eten voor het kampvuur. Ik stel voor vroeg naar bed te gaan en Caenna vindt het goed. Leanne haalt haar schouders op.
Mae trekt even een pruillip, maar stemt dan ook in.
Ik vind Leanne een apart meisje. Er is iets om haar heen, dat een soort van onheilspellend gevoel oproept. Ze heeft iets weg van een pop, met haar pruilmondje, grote ogen en glanzende roodblonde krullen.
Terwijl ze in stilte haar bagage uit pakt en in haar nachtjapon haar glanzende haar gaat zitten borstelen, praat ik Caenna bij over de gebeurtenissen rondom Ava. Ik vertel niet over gisteravond, toen ik verdwaald was in het bos, want dat vind ik te persoonlijk om te vertellen met Leanne er bij.
'Zoiets hoorde ik al, ja,' antwoordt Caenna. 'Wat erg!'
Haar hele gezicht is getekend door schok. Emoties zijn bij Caenna altijd duidelijk te zien. Ze vullen haar gezicht, maar het heeft iets charmants.
'Wat vreselijk,' zegt Leanne opeens ook. Haar stem, die ik nog niet eerder duidelijk heb gehoord, is licht en een beetje schor. Ze staart leeg voor zich uit.
Ik lach naar haar ter bemoediging, maar ze heeft het niet door. Tot ze haar hoofd tergend langzaam omdraait, haar felle ogen mij recht aankijken, en breeduit lacht.
De neiging mijn blik af te wenden is te groot, al kwets ik haar hier misschien mee.
'Maar nu,' zegt ze, 'nu rust ze in vrede, toch?'
We knikken allemaal, behalve Mae, die haar ogen opslaat en de gordijnen dichtdoet. Ze pakt het pakje lucifers en legt hem op het kastje onder de kandelaar. 'Lucifers liggen hier. Gelieve niet mijn haar ermee te ontsteken.'
Vervolgens blaast ze de kaarsen uit en hult de kamer zich in het donker.
Ik ga liggen. We hebben twee stapelbedden. Mae ligt boven mij en naast mij ligt Leanne; boven haar ligt Caenna.
Ik sluit mijn ogen en probeer mijn gedachten uit te schakelen. Ik ben wel degelijk moe, maar mijn lichaam wil niet toegeven aan de rust waar mijn geest naar verlangt en andersom.
Na een paar minuten sta ik op. 'Ik moet plassen, sorry.'
'Ik ook,' zegt Mae, 'ik ga mee.'
We verlaten onze hut. Het is echt koud buiten. Er zitten nog een paar mensen buiten bij een kampvuur, maar wij vermijden ze en lopen naar het toilethokje.
Ik doe net de deur open, als Mae me bij mijn hand grijpt. 'Wacht.'
'Wat?'
'Leanne. Wat vind je van haar?'
'Uh... aardig?'
Mae klakt met haar tong. 'En nu de waarheid graag, in plaats van het politiek correcte antwoord.'
'Waarom? Waarom vraag je dit? Ik moet echt nodig, Mae.'
'Ga maar, dan. Kan je even goed nadenken.'
Eenmaal klaar, verlaat ik het hokje. 'Jij mag,' zeg ik Mae.
'Ik hoef niet.'
'Waarom ging je dan mee?'
'Omdat ik je mening over Leanne wil.'
'Wat wil je dat ik zeg?'
'De waarheid.'
'Ik weet niet wat ik van haar vind, oké? Ze is een beetje apart, maar ze lijkt me wel aardig.'
'Je vertrouwt haar dus?'
'Waarom niet? Het is koud, Mae. Kunnen we naar binnen?'
'Ja, oké. Natuurlijk.' Mae schudt met haar hoofd en haalt haar hand door haar haar.
Toch val ik uiteindelijk in slaap. Ik droom, en ik droom niet goed. Ik word wakker in een brandend huis. Ik probeer uit mijn bed te stappen en ik gil, maar ik kom niet los. Mijn handen zijn vastgemaakt door middel van stalen banden aan mijn bed, net zoals mijn benen. De vlammen komen steeds dichterbij - ze dreigen me op te nemen, maar dan schreeuw ik en word ik verward wakker.
In mijn volgende droom ben ik weer vastgemaakt, maar deze keer staat mijn kamer niet in brand. Ik ben met mijn arm vastgemaakt aan een touw, en ik bungel zo boven de grond. Mijn polsen branden. Ik zak omlaag. Ik kijk naar beneden en dan besef ik dat ik op zee ben. Overal waar ik kijk is water. Het touw blijft maar zakken en zakken tot mijn blote voeten in aanraking met het ijskoude water komen. Ik gil en spartel, maar mijn voeten raken verstrikt in een soort levend zeewier, dat me verder omlaag trekt, kopje onder. Ik hap naar adem in een reflex, maar het werkt niet en mijn mond loopt vol met water. Ik probeer het uit te spugen. Tevergeefs. Het water loopt langs alle gaten in mijn mondholte, mijn neusholte, longen en maag in.
Ik stik terwijl het zeewier mijn voeten weg knagen.
In de laatste droom sta ik op een berg. Boven me is een heldere lucht, gevuld met schreeuwende roofvogels. Onder me is niets. Een gapende zwarte diepte, en de aanwezigheid van lijken, dat is alles.
Er klinken stappen. Ik draai me om, niet zeker waarom ik zo dicht bij de rand sta. Achter me staat een meisje, en ze is werkelijk prachtig. Haar lichte haren hangen als een soort glanzende aureool om haar hoofd. Haar gezicht is het perfecte voorbeeld van symmetrie, maar het zijn haar lichte ogen die er uit springen.
'Hoi,' zeg ik intelligent.
Het meisje glimlacht. 'Ga bij de rand staan. Dichter.'
Ik wil vragen waarom. Mijn voeten bewegen al naar de rand. Ik wil het niet, maar dan kijk ik naar het meisje en het paarse gavelicht en snap ik het.
'Nee. Alsjeblieft niet. Alsjeblieft...'
'Houd je mond.'
De grond begint onder mijn voeten te trillen terwijl mijn mond gesloten is. Ik kan zelfs niet meer ademen door mijn mond en ik ben, wederom, aan het stikken.
'Spring.'
Wat?, wil ik zeggen, maar het kan niet, lukt niet. In plaats daarvan begeeft mijn lichaam zich nog dichter bij de rand. De diepte doet mijn hoofd duizelen. Ik zak door mijn knieën en mijn voeten springen en nemen zo mijn lichaam mee het zwarte gat in en....
Nog steeds kan ik niet gillen.
Ik val niet. Zwart is het enige wat ik zie, maar de grond bereik ik nooit.
Ik word wakker door het gekraak van de lakens. Meteen doe ik mijn mond open, en tot mijn opluchting lukt dat prima. Ik concentreer me een minuut op mijn ademhaling en kijk dan op.
Leanne is opgestaan. Naast mij liggen Mae's dekens, die vanaf het bed naar beneden zijn gevallen.
'Waar is Mae?' vraag ik op fluistertoon.
'Naar het toilet,' is Leannes antwoord. 'Ik moet ook.'
'O, oké.' Ik draai me om en sluit mijn ogen. Ik dreig weer in slaap te vallen, want het is zo lekker warm, en het lijkt steeds warmer te worden, en - rook!
De deur slaat dicht en ik veer overeind, waardoor ik bijna mijn hoofd stoot.
Ik knijp mezelf om me ervan te verzekeren dat dit geen vreemde droom, maar dit hutje staat in brand.
Dat laatste herhaal ik in mijn hoofd. Dit hutje staat in brand.
Ik veer op en het beeld van Leanne die bij de lucifers stond te frutselen schiet me te binnen. Ik denk aan wat Mae zei. Leanne moet de gordijnen in brand gestoken hebben, en nu zitten we vast in een brandend houten hutje.
'Caenna!' gil ik. 'Word wakker!'
Ze mompelt iets en draait zich om, dus ik loop naar haar bed toe en trek de dekens van haar af. Ze piept. 'Niet doehoen.'
'Alsjeblieft, alsjeblieft, word wakker!' Ik krijg bijna geen adem meer van angst en ik wil weg maar ik kan Caenna niet achterlaten.
Het dringt eindelijk tot haar door en haar pupillen groeien met een merkwaardige snelheid.
'Brand...' mompelt ze.
'Kom!' schreeuw ik hysterisch en Caenna springt uit bed. Ik ren naar de deur terwijl het vuur eng dichtbij komt; ik gil. Ik probeer de deur open te krijgen, maar het lukt niet, mijn hand trilt te erg om de deurkruk omlaag te duwen.
Misschien ga ik dood. Ik denk aan mijn ouders. Ik wil op z'n minst afscheid kunnen nemen, kunnen zeggen dat ik van ze houd.
De kruk schiet om laag en Caenna trapt de deur open. We rennen weg van ons hutje, de rook brandend in onze neusgaten.
'Mae!' schreeuw ik, en voor deze ene keer maakt het me niet uit dat iedereen me kan horen, dat ik anderen stoor.
Geen reactie. Straks heeft Leanne haar iets aangedaan. Angst en woede strijden om voorrang.
Ik zie nog meer vuur, vanuit een van de andere hutjes. Vier meiden ontvluchtten hun hut. Gelukkig zijn ze allemaal veilig. Heeft ze ons eerst gepakt, omdat ik een Witte ben? Want nu weet ik wat dat vreemde gevoel was dat om haar heen hing. Duisternis, geprobeerd te verhullen met een onschuldig uiterlijk. Mae had gelijk
Bijna alle meiden zijn nu wakker en komen uit hun hutten vluchtten. Ik kan een paar zwarte krachten onderscheiden. Een paar mengen zich tussen de meisjes, anderen begeven zich naar de hutten van de jongens, die nog in alle onschuldigheid van hun nachtrust genieten.
Ik moet íets doen. 'Ren,' zeg ik tegen Caenna, maar ze blijft hier koppig staan.
'Nee, ik laat je hier niet alleen.'
'Ik ben niet alleen. Ik wil alleen Mae zoeken. Ik... Mae...'
Een afschuwelijk beeld verschijnt voor mijn geestesoog. Mae, net als Ava, liggend op de grond, al de levenskracht uit haar gezogen. Leanne verliet de hut vlak na Mae.
Ik had naar haar moeten luisteren, toen ze me vroeg wat ik van Leanne vond, maar nu is het misschien te laat en zie ik haar nooit terug. En dan is het míjn schuld
Geen tijd voor zelfmedelijden. Er zijn mensen die ik nog kan redden.
Mijn hart slaat een slag over als ik een flits donkerrood zie en ik schreeuw Mae's naam. Ze rent recht naar de jongenscabines, en even ben ik bang dat haar geest door Zwarten is gekaapt, maar dan draait ze zich om en zie ik haar ogen, en ik weet dat het goed is. Dat het nóg goed is.
'Ga,' beveelt ze me. 'Ze hebben het op jou gemunt. Je moet weg, Lucia, nu!'
Ik gehoorzaam. Ik vlucht weg van het plein, maar ik haat mezelf erom. Caenna volgt me.
Als ik me omdraai en het schouwspel bekijk, slaat mijn hart een slag over. Bijna alle cabines zijn in brand gestoken.
Mensen komen onze kant op rennen.
Ik zie Mae. Maar ze rent niet onze kant op. Naast haar Donkerrode licht is een zwart gavelicht te zien, dat de hare dreigt op te slokken. Ik moet naar haar toe, maar ik weet dat ik te laf ben, en ik haat mezelf erom.
Ik moet naar haar toe.
Ik kan het niet. Mijn benen trillen van angst.
Ik doe een stap verder weg van de cabines, van Mae, en mijn hart gilt.
Mae's silhouet wordt tegen de grond aangeduwd. Ik kan Stan onderscheiden, die haar probeert te helpen, maar de zwarte kracht werkt ook hem tegen de grond.
Ik denk niet na. Ik ren naar ze toe. Ik struikel, maar ik sta weer op. Alle cabines branden af. En de zwarte gedaante die Mae en Stan neer heeft geduwd, ziet me en grijpt naar zijn iets in zijn laars.
Ik kom dichterbij, want als ik op tijd ben, kan ik hem misschien nog wegduwen voor hij zich weer opricht.
Ik ben niet op tijd. De schaduw recht zijn rug en heeft iets in zijn hand. Het is een mes.
Het is een mes en daar zijn ik en Stan en Mae en er is niemand die ons nog kan zien, omringd door al dat vuur.
Er wordt iets van me gevraagd dat me geheel onbekend is. Ik moet vechten voor mijn leven, en daarmee die van Mae en Stan.
~O~O~O~
Zo lang niet geüpdatet weer in verband met school en logeerpartijtjes en zo, het spijt me. De volgende update gaat ook een tijd duren omdat ik volgende week lekker op vakantie ben... Dit is wel een lekker lang hoofdstuk gelukkig <3
Wel, ik wens jullie ook alvast een fijne vakantie (nog een week, ugh) en vergeet niet te reageren als je iets kwijt wil :D
Rosa
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro