Hoofdstuk 10
{voor wie het vergeten is: Lucia was in hoofdstuk zeven aangekomen op de overnachtingsplek, op weg naar het kamp. Toen klonk er een gil en is ze met Stan en Xene op zoek gegaan naar de bron. Daar troffen ze een dood meisje aan}
10
Lucia
ZE HEBBEN HET lijk begraven. Denk ik.
Dat wil zeggen, Stan heeft het terug gesleept naar het kamp. Ik weet niet hoe hij dat zo nonchalant kon doen, maar ik was erg blij dat hij erbij was.
Xene huilde de hele weg. Er kwam geen nuttig woord uit haar, maar ik neem het haar absoluut niet kwalijk. Ik wilde haar troosten, maar had geen idee hoe. Ik kon het niet bevatten. Het enige wat ik wist, was dat er zwarte magie in het spel is geweest.
Toen we bij het kamp aankwamen, renden veel meiden naar ons toe. Ze zagen het lijk en begonnen te gillen en te huilen. Ik had er moeite mee om me sterk te houden, maar Mae kwam bij me staan. 'Lucia,' zei ze.
Ik haalde diep adem. 'Ze is gedood door duistere magie.' Ik zag iets glinsteren in haar ogen. 'Ken... kende je haar?'
Ze knikte en veegde iets uit haar oog. 'Ja, ze zat vorig jaar in mijn klas. Ava, Ava Cattalus. Een Gele. Altijd vrolijk, altijd levendig, altijd vriendelijk. Ze was best slim, zeiden ze in de klas. Ze was gewoon altijd aanwezig. Erg goed kende ik haar niet, maar toch.'
Ik opende mijn mond, niet wetend wat te zeggen. 'Hoe gaan we het aan haar ouders vertellen?' Hoe erg moest het wel niet zijn om te horen dat je dochter gestorven is, zomaar uit het niets?
Mae keek me leeg aan.
'Sorry, niet het goede moment.'
Ik zuchtte een rillerige zucht. Woede was een onbekende emotie voor mij, maar met iedere traan die werd geweend, kwam het dichterbij. Ik begreep het gewoon niet. Hoe kon iemand dit doen? Hoe kon iemand haar pijn laten lijden, haar dood of stervend achterlaten? Hoe kon iemand het leven van anderen verwoesten door hun dierbare te doden?
Ik snapte het niet en ik snap het nog steeds niet, maar ik wist wel dat ik er niet tegen kon.
Ik liep van het kampvuur weg want ik wilde het lijk niet zien, hoe laf ook. Zo botste ik tegen een huilend meisje op. 'Kijk eens uit,' snauwde ze, samen met een paar scheldwoorden. 'Jee.' Ze sloeg haar handen voor haar ogen en draaide zich om.
'Hé, sorry,' zei ik. 'Gaat het?'
'Wat denk je? Ja, het gaat geweldig! Alleen een vriendin is vermoord, maar verder voel ik me fantastisch, heel erg bedankt.'
'Het spijt...'
'O, alsjeblieft. Je bent toch een Witte? Had er iets aangedaan. Daar ben je voor, toch? Je bent gewoon nutteloos, en geloof me, ik heb helemaal geen zin in jouw bemoeienissen en schijnheilige gedoe. Het is net zo goed jouw schuld, dus weet je? Hou je er eens lekker buiten. Dankjewel.'
Hierna liep ze weg. Ik bleef achter. Ik wist niet wat ik moest doen. Ze had gelijk. Ik was waardeloos.
Hoewel het donker was, had ik geen zin om terug te gaan naar het kamp. Ik vond niet dat ik dat verdiende. Ik haalde het idee in mijn hoofd dat ik beter bloemen kon gaan plukken om bij het graf van Ava te leggen, dat nu werd gegraven. Ik wou dat ik wist wat haar favoriete bloemen waren, maar ik had eerlijk gezegd geen idee.
Ik wist niet of ik het nog aankan, dacht ik. Wat is de reden van mijn bestaan? En belangrijker, wat is het doel?
Me dat afvragend moet ik zeker een kilometer hebben afgelegd.
En nu sta ik hier, diep in het bos. Ik heb geen idee waar ik ben.
Ik kniel neer bij de grond en haal diep adem. Ik heb te veel lopen dwalen en misschien ben ik nu wel weer op de plek waar Ava is gestorven en ik ben verdwaald want het is donker en ik kan niets zien en ik wil terug naar het kamp...
Ademhalen, Lucia.
Een branderige geur vult mijn neus. Ik kijk om me heen, op mijn hoede, maar er is niets te zien. De geur maakte me duizelig. Ik voel de neiging om gaan liggen op de grond, mijn ogen dicht te doen en te ontsnappen uit deze wereld.
Het zijn mijn instincten die me redden en ik ben zo dankbaar dat ik Wit ben. Ik kan de duisternis vrijwel meteen voelen. Het kruipt over mijn huid en klampt zich vast om nooit meer los te laten, maar ik ben Wit, mij kunnen ze niet zomaar krijgen.
'Ga weg,' zeg ik. 'Laat me met rust.'
Als ik geen antwoord krijg, zet ik het op een rennen, zo snel als mijn kleine benen me dragen kunnen.
De dood heeft wel degelijk een geur, en die zelfde geur doet mijn neusvleugels op dit moment trillen.
Zou Ava nu al begraven zijn, of is er nog plaats voor een tweede lijk in dat graf?
Ik ren, maar bij elke stap doen mijn voeten pijn, alsof ik door de grond zak. Ik kreun. Ik hijg. De geur van dood maakt me duizelig en zwak en ik wil neervallen en ontsnappen uit deze ellende, maar ik kan niet, ik mag niet, ik...
Iemand gilt en in mijn zwakte duurt het even voordat het tot me doordringt dat ík dat ben, en dan dringt het ook tot me door dat ik op de grond lig. Ik lig op de grond in iets glibberigs en het ruikt vies en ik word nooit hysterisch maar dit zou zomaar de eerste keer kunnen zijn.
Dit is niet de geur van dood. Tenminste, niet alleen. Dit is de geur van vers bloed.
Alsjeblieft, laat dit een droom zijn. Laat dit een vreselijke nachtmerrie zijn. Laat me wakker worden in een prachtige wereld waarin niemand dood is gaan en het licht is en de vogeltjes fluiten.
Ik knipper met mijn ogen en knijp in mijn arm, met als enige resultaat dat er iets vloeibaars – bloed – op mijn arm blijft plakken.
Ik probeer mezelf omhoog te duwen met mijn handen, maar ik heb geen kracht in mijn armen – nu nog minder dan ooit – en mijn handen glijden weg van de grond.
Alles in mij, mijn ledematen, hersenen, gedachten, schreeuwt dat ik op moet geven, maar mijn hart doet niet mee. Ondanks mijn moedeloosheid brandt er een vuur in me, puur en licht en wit en zuiver. Het zegt dat ik niet op kan geven, niet toe kan geven aan het kwaad.
En opeens weet ik het. Ik moet naar het oosten, niet naar het westen. Ja, in het oosten is het kamp, dat weet ik zeker. Want in het oosten komt de zon op en in het westen gaat de zon onder. Ik draai me om, want mijn hart geeft me in dat ik die kant op moet en het klinkt dan misschien naïef, maar op dit moment is mijn hart het enige waarop ik kan vertrouwen, het enige dat moed houdt.
De wandeling terug is tergend lang en pijnlijk, maar ik houd het vol. Het moment dat ik geluiden hoor, maakt mijn hart een sprongetje. Het zijn stemmen. Er lijkt licht van het vuur af te komen, maar dat kan ik niet goed zien. Ik ruik echter wel rook. Vieze maar onschuldige rook.
Een zucht ontglipt me en ik ren uit het bos naar het kamp, naar Mae.
'Lucia?' vraagt die. 'Ben jij dat?'
'Ja.' Ik lach.
'O, bij de sterren. Waar was je?'
'Is Ava al begraven?'
'Je ontwijkt mijn vraag.'
'Ik vertel het later, oké?' Ik hijg. 'Maar serieus, is Ava al begraven?'
'Haar lijk is in het gat gelegd, ja, maar het moet nog dicht gegooid worden. En toen merkte ik dat je weg was, en niemand had je gezien. Ik was doodsbang, Lucia. Ben je gek geworden, of zo?'
Ik friemel aan mijn nagelriem. 'Ik vertel het je straks, beloofd. Mag ik even naar Ava? Waar ligt ze?'
'Daar. Weet je zeker dat je het wilt zien?'
Ik knik en draai me om. Als ik door het kamp loop, valt het me op dat het een stuk stillers is. Sommige mensen zijn al in hun tenten, maar de meeste zitten nog buiten met elkaar te praten, op eerbiedige fluistertoon.
Ava. Ik proef de naam op mijn tong, probeer me voor te stellen hoe ze eerst was, voor ze in de aarde lag.
Ik kom bij het gat en bij zon en maan, haar huid lijkt bijna licht te geven, zo bleek is het.
'Het spijt me,' fluister ik. Het spijt me, dat ik je niet heb kunnen redden. Het spijt me dat je gestorven bent.
Een meisje en jongen komen erbij staan. Fluisterend praten ze over hun ervaringen met Ava. Ik sta er maar bij, en dan merkt het meisje mij op en zegt: 'Wat doe jij hier?'
'Uh,' mompel ik, niet wetend wat te zeggen.
'Kende je Ava?' Haar blik wordt zachter.
'Nee. Niet echt, nee.'
'Ga hier dan niet zielig staan doen. Ik meen het hoor.' Haar toon klinkt rauw. 'Je weet niet hoe het is om echt te rouwen. Laat ons met rust.'
Ze heeft gelijk. Ik weet niet hoe dat is. En ik voel me schuldig, dus het beste wat ik kan doen, is hen met rust laten.
Mae staat met een andere jongen te praten. Ik ga erbij staan en Mae neemt afscheid van de jongen. 'Zullen we gaan slapen?' vraagt ze.
'Is goed. In welke tent zitten we?' vraag ik.
Mae wijst hem aan. Het is de tent waar ook Maria en haar vriendinnen Xene en Roula in slapen, maar zij zijn nog niet naar binnen gegaan.
Mae en ik gaan naar binnen en de fakkels buiten de tent spelen met onze schaduwen. Mae bekijkt giechelend haar schaduw terwijl ze met haar schouders draait en haar haar sierlijk doch speels over haar rug zwiepen. 'O, Luce,' zegt ze. 'Ik ben zo moe.' Ze gaat op haar zij liggen met haar witte, kanten nachtjapon aan, terwijl ze haar kin ondersteunt met haar hand.
Ik knik, maar ik denk eigenlijk aan Ava. 'Ava kan nooit meer slapen.'
Mae duwt zichzelf overeind. Voor een moment is het doodstil.
'Nee.' Mae schudt haar hoofd. 'Zo moet je het niet zien. Ze slaapt nu juist altijd.' Ze bijt op haar lip en draag zich om, zodat ze naar het tentdoek kijkt en niet maar mij.
'Mae...' Ik open mijn mond, zoekend naar woorden. 'Wat is er?'
'Niets.' Haar stem klinkt alsof ze met haar mond in haar kussen zit.
'Dat is niet waar. Je weet dat je me alles kunt vertellen.'
Na een moment van stilte draait Mae zich weer om. Haar ogen zijn vochtig, dat zie ik aan de lichtval. 'Oké.' Ze haalt een hand door haar en blijft steken, terwijl ze aan haar achterhoofd krabt. 'Ik moest gewoon denken aan mam... mijn moeder. Ik mis haar en hoewel ik mezelf blijf voorhouden dat alles oké is, dat ik dit makkelijk aan kan, zijn dat leugens. En ik blijf maar doorgaan, weiger op te geven of stil te staan, ik weiger te huilen, want ik ben Mae en ik ben een van de populairste meiden van de school. Maar dan besef ik dat als mijn moeder me zo had gezien, ze had gezegd dat ik op moest houden met het proberen mijn status zo omhoog te houden. Ik ben een vreselijke dochter, Lucia.'
'Dat is niet waar,' zeg ik.
'Dat zeg je alleen omdat je aardig bent.'
Ik kan het moeilijk ontkennen, maar begin oprecht na te denken waarom ik Mae zo leuk vind. 'Je bent prachtig, Mae, iedereen wil toch zo'n dochter? En ik mag je echt, waarom zou ik anders met je omgaan? Niet omdat ik nou zo'n populair type ben, toch? Je bent vrolijk, levendig, maar je hebt ook een zorgzame kant. Ik vraag me eerder of waarom jij mij als vriendin zou willen hebben.'
'O, alsjeblieft.' Het blijft even stil, terwijl Mae met haar handen haar haren borstelt. 'Je weet dat ik je eerst als vriendin wilde, omdat ik je wilde gebruiken. Ik wilde dat je mijn vader zuiverde. En toen je dat had gedaan, realiseerde ik me wat voor een egoïst ik was geweest. Ik vond je gewoon een stuk beter dan al die andere vriendinnen, die puur om populariteit en uiterlijk maalde. Het beviel me iemand te hebben die om me gaf, maar niet om mijn uiterlijk.'
Ik lach. 'Ik denk niet dat veel mensen dit hadden verwacht, dat jij en ik zulke goede vriendinnen zouden worden. De Donkerrode en de Witte.'
'Je kan het je misschien moeilijk voorstellen, maar donkerrood en wit staan goed bij elkaar, weet je. Nou ja, wit staat eigenlijk overal goed bij. Donkerrood niet. Misschien betekent dat wel iets' Mae buigt zich naar voren, over haar slaapplaats, en geeft me een licht kneepje in mijn arm.
'Zwart en Wit passen niet goed bij elkaar,' antwoord ik, terwijl ik over mijn arm wrijf. Het is koud, maar ik krijg het warm van Mae's woorden.
'Verrassend goed, eigenlijk,' antwoordt Mae. 'Dat fascineert me.'
Ik glimlach, maar ik voel me er slecht om, want waarom zou het iets goeds zijn?
'Nu wil ik toch weten wat je allemaal in het bos deed,' zegt Mae.
'Ik... Ik wilde bloemen voor Ava plukken.'
Na een paar seconden stilte klinkt er gelach.
'Wat? Dat is toch niet grappig?'
'Jij denkt dat ik geloof dat je alleen maar even bloemen aan het plukken was? Je bent een eeuw weggeweest, lieverd.'
'Ik was verdwaald,' is daarop mijn tactvolle antwoord.
'Nu hebben we alleen nog iets nodig dat die enorme stank verklaart die om je heen hangt.'
'Wel...' Ik krab achter mijn oor. 'Ik was verdwaald en toen rook ik een enorme stank. Ik werd achtervolgd door iets, dus ik...' Ik pauzeer, want ik kan Mae door mijn kleurenblindheid met weinig licht dan niet scherp zien, ik voel gewoon haar cynisme. 'Je vindt dit maar vaag klinken, hè?'
'Jep. Ga verder.'
'Oké, weet je hoe ik me op de markt voelde? Toen die Zwarte gast kwam en een Rode brand liet stoken? Dat beklemmende gevoel dat duisternis om de hoek loerde? Zo voelde ik me toen. Ik kon niet meer helder nadenken en mijn spieren verslapten, dus ik wilde vluchten en toen rende ik weg, maar ik gleed uit en viel in een plas dik bloed.'
'Bloed?'
'Bloed.'
'Juist. Weet je zeker dat het geen modder was?'
'Ik weet best wat bloed is, Mae.'
'Vast, maar je zei ook dat je niet helder na kon denken.'
'Mijn instinct zei gewoon dat ik zo snel mogelijk weg moest komen, en wie weet waar ik nu zonder mijn instinct zou zijn.'
'Hm.' Mae krabt, ik kan niet zien waaraan. 'Hoe heb je de weg dan weer terug gevonden?'
'Ik moest naar het oosten.'
'En moet ik je nu begrijpen?'
'Kijk, het is heel logisch. Ik was naar het westen gegaan, want daar was het slecht, daar werd ik aangevallen. Dus dan moet ik weer terug naar het oosten om te ontsnappen van die lange duisternis.'
Het duurt even voor Mae zegt: 'Ik ben in ieder geval blij dat je veilig bent aangekomen.'
Een rits wordt opengetrokken en Maria kruipt naar binnen, samen met Roula en Xene. 'Echt, waarom worden die tenten niet groter gemaakt?' moppert ze.
'Hallo Maria,' zegt Mae. 'Hoe gaat het met je nagel? Ga je het overleven, denk je?'
'Ik weet het niet,' antwoordt Maria met een nadenkende frons. 'Ik moet echt mijn nagels laten doen, als ik thuis ben van dit domme kamp.'
'Ja, nee, dat snap ik. Wat vréselijk voor je, Maria. Echt afschuwelijk!'
'Weet je wat ik nou echt irritant vind?' gaat Maria verder. 'Die rotjochies die het leuk vinden om door de tenten heen te gluren.'
'Doen ze vast omdat je zo knap bent,' zegt Mae emotieloos.
'Dat weet ik ook wel, maar ik bedoel, ik kan echt een stuk beter krijgen, hoor.'
'Jazeker.'
'Ugh, Mae,' snauwt Maria. 'Doe niet zo irritant. Ik word echt moe van dit rotkamp.'
'Oké, oké.' Mae steekt haar handen in de lucht. 'Rustig aan. Ik probeer ook alleen maar te helpen.'
'Dat doe je niet.' Maria smijt haar kleren op de grond en strijkt haar nachtjapon glad. 'Ik ga slapen, dus wees stil.'
Ik draai me om op mijn slaapplaats en trek het kleed over me heen om me warm te houden, maar ik heb het vreselijk koud. Ik duw mijn benen op tegen mijn lichaam en maak me zo klein mogelijk.
Mijn voeten zijn koud.
Ik duw met mijn linkervoet tegen mijn rechtervoet om het warm te krijgen en zo wissel ik dat een paar keer af. Ondertussen is iedereen op haar slaapplaats gaan liggen.
Ik moet plassen.
Dat is precies wat ik zeg als ik onder mijn deken vandaan kom en opsta – waardoor ik mijn hoofd tegen het tentdoek stoot.
'Dat meen je niet,' zegt Maria.
Ik stap over Roula heen, die de pech heeft bij de opening te liggen. Met mijn ene been al aan de andere kant buk ik en rits de opening open. Dan stap ik geheel over haar heen en loop gebukt de tent uit, waarna ik die weer dicht doe.
Ik sta nu op springen. Nog een paar jongens zijn buiten, dus ik glip snel achter de tent zodat ze mij niet zien.
Ik moet naar het bos om onopgemerkt te plassen, dus ik glip de rand van het woud in.
Eenmaal klaar, hoor ik een geraas in de verte. Ik verstijf, en daarmee bedoel ik dat ik letterlijk als verlamd sta.
Een raspend geluid klinkt en ik word slap van angst, bang dat hetzelfde gaat gebeuren als eerder deze avond, en dat ik er deze keer niet zo gelukkig van af kom.
Een ezel stoot zich over het algemeen, niet twee keer aan dezelfde steen. Lucia echter...
Ik houd mijn adem in. Het raspende geluid stopt.
Ik ben zojuist bang geworden van mijn eigen ademhaling. Het gevoel in mijn lichaam komt weer terug en geeft me de gelegenheid terug te lopen naar de tent. Na nog zo'n ongemakkelijke oefening tent-openmaken, laat ik me neervallen op mijn slaapplaats, zachtjes natuurlijk, want Maria lijkt al te slapen en Roula maakt een gefrustreerd snurkgeluid als ik over haar heen stap.
Oké, ik ben kapot en bang. Ik heb het gevoel dat ik elk moment in slaap kan vallen. Ik doe mijn ogen dicht, in de verwachting dat ik weggevoerd zal worden naar een utopisch dromenland.
Ava's lijkbleke gezicht doemt op voor mijn geestesoog. Ik bijt op mijn lip om niet te schreeuwen. Ik draai me om.
Ik zie voor me hoe Ava wordt achtervolgd door een schim, omringd door duistere wolken die Ava mentaal vergiftigen. Hoe Ava op de grond valt en probeert overeind te komen, maar faalt. 'Help,' roept ze zwak, maar haar stem is schor en niemand kan haar horen. 'Iemand?'
Haar stem is zacht en wordt weggeblazen door de wind.
De schim buigt zich over haar heen met in zijn hand een mes.
Ava gilt. Precies de gil die we eerder hoorde.
Ik hap naar adem, maar als ik mijn ogen open, ben ik nog gewoon in de tent, met vier andere meiden. Toch? Ik knipper met mijn ogen. Ja, het zijn er vier.
Ik draai me weer om, doe weer mijn ogen dicht, en dit keer zie ik de schim voor me, en zijn mes en vanbinnen schreeuw ik want ik wil slapen, laat me alsjeblieft gewoon slapen!
Jij leeft tenminste nog, zeurt een stemmetje in mijn hoofd. Wees niet zo egoïstisch.
Ik kan een zucht niet onderdrukken.
'Kan jij ook niet slapen?'
Ik verstijf, maar het is slechts Xene.
'Nee.' Ik lach. 'Dom hè?'
'Ik zie haar steeds maar weer voor me. Haar gezicht, bleek en vertrokken in angst. En ik ben bang, want wie weet ben ik de volgende. Of jij, of Roula, wie dan ook. De moordenaar loopt nog steeds rond. Hoe kan iemand dat doen?'
'Ik weet het niet,' mompel ik. 'Ik weet het echt niet.'
'Maar ik ben gewoon zo bang. Waarom kan ik zelfs niet slapen? Gunnen ze me dan zelfs niet een beetje rust? Voor ik het weet, verkeer ik in eeuwige rust.' Haar stem trilt en ik hoor haar heen en weer woelen.
'En wat als ik nou zeg dat ik wacht kan houden?' zeg ik voorzichtig.
'Hoe bedoel je?'
'Haar moordenaar heeft duistere magie gebruikt. Daar moet ik tegenop kunnen. En ik bedoel, ik kan toch niet slapen. Misschien stelt het je gerust? Dat ik wakker blijf en de wacht hou?'
'Zou je dat willen doen? Wauw, dank je. Ja, dat zou ik fijn vinden.'
'Dan doe ik dat,' antwoord ik.
Hierna duurt het niet lang meer voor ik Xenes lichte gesnurk hoor. Ik kan niet ontkennen dat ik niet moe ben. Maar ik heb het beloofd, dus dan houd ik me eraan niet te slapen.
Nope. Dat ga ik niet doen. Dat zou flauw zijn, en zwak.
Een uur gaat voorbij. Nog een. En ik zit hier, me afvragend wat ik aan het doen ben. Mijn ogen vallen dicht. Ik schrik wakker, mezelf bestraffend. Ik gaap. Ik draai me om. Mijn ogen vallen dicht. Dat is het laatste wat tot me doordringt.
~O~O~O~
Uh, ja, ik sterf hier echt aan huiswerk, dus mijn updates zijn misschien een beetje langzaam.
Rosa
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro