Hoofdstuk 6
Ruby's ogen schieten zenuwachtig heen en weer, alsof ze onderweg is naar een gesprek met de Dood, in plaats van de decaan.
Het is niks voor haar om nerveus te zijn. Ik ken haar als iemand die de koe bij de hoorns vat, recht voor z'n raap is en niet stopt tot het klaar is, maar nu... Het is maar een gesprek, wil ik zeggen, maar ik weet ook wel dat het haar niet gaat helpen. Ik bijt op mijn lip, mezelf tegenhoudend om haar te omhelzen. 'Succes,' zeg ik dan maar. Ik kan mezelf nog net stoppen, voordat ik er een "het komt wel goed" uitflap. Maak nooit beloften die je niet kan waarmaken. 'Ik ben er voor je als je me nodig hebt, oké?' Mijn hand vindt de hare. Ze zijn ijskoud. Ik knijp erin en schenk haar een bemoedigende lach.
Ze glimlacht zwakjes en knikt. Haar mond gaat open, maar er komen geen woorden uit. We weten beiden dat dit gesprek niet soepel gaat lopen. In het ergste geval wordt ze van school gestuurd, al is het niet haar schuld. Ze trekt me naar zich toe en houdt me voor heel even stevig vast. Haar koude lichaam drukt tegen het mijne, voor ze me loslaat.
Zonder nog iets te zeggen, draai ik me om en loop richting de kluisjes. Niet met het echte plan om weg te gaan, maar ik kan niet tegen haar liegen. De waarheid verbergen is het enige wat ik voor mezelf kan goedpraten. Ik doe het om haar te helpen, alleen weet zij dat nog niet. Hopelijk, wanneer dit allemaal voorbij is, zal ze het begrijpen.
Ik open mijn kluisje, haal daar mijn jas uit en loop dan weg. Haar blik brandt in mijn rug. Ruby is niet goed van vertrouwen, maar in haar geval begrijp ik dat. Ze kent me net zo goed als ik haar, al is dat soms makkelijk te vergeten.
Zes trage minuten wacht ik buiten, net uit het zicht van de ramen bij de kluisjes, voor het geval ze me achterna ging. Enkele leerlingen passeren me, maar zij zit er niet tussen. Ik moet mezelf bedwingen om niet terug de school in te rennen om haar te helpen. Zes minuten. Zes minuten blijf ik buiten wachten, op mijn horloge kijkend of de minuten al voorbij zijn.
Een minuut... De geschiedenis docent loopt naar zijn auto en rijdt de parkeerplaats af. De anderen zullen snel volgen.
Twee minuten. In de oude kastanjeboom die over de parkeerplaats hangt land een raaf. Het dier schudt met zijn verenkleed en kraait luidt.
Drie minuten. Het duurt me nu toch echt te lang.
Vier minuten. Het voelt als een eeuwigheid.
Vijf minuten. Wat als het al te laat is? Nee, er zijn pas driehonderd seconden gepasseerd. Een meer of minder gaat niet veel schelen, toch?
Zes minuten. Tijd om te gaan.
Met stevige passen loop ik terug de school in, mijn jas nog over mijn arm gevouwen. Het is akelig stil in het gebouw. De lampen zijn zelfs al uitgegaan. Zijn de docenten vergeten dat de decaan nog een gesprek heeft? Is de decaan vergeten dat ze een gesprek heeft?
Met twee treden tegelijk ren ik de trap op, waar aan de rechterzijde het decaan kantoortje zit met gelukkig de lamellen gesloten. Ze kan me niet zien. Misschien mijn silhouet, maar ik mag hopen dat ze me niet herkent aan slechts een silhouet.
Wist ik maar hoe lang dit ging duren. Het kan toch niet meer dan een kwartier zijn, toch? Ik zou al die tijd kunnen blijven staan, misschien wel goed voor me, maar de dag is lang geweest, dus laat ik me zakken op het oncomfortabele houten bankje dat in de gang staat. Een deur wordt dicht gedaan en een docent die ik niet herken, sloft door de gang. Waarschijnlijk geeft hij biologie of een ander bèta-vak. Hij is oud en stoffig, alsof hij zo uit een tijdmachine is gestapt. Met een oud bruin jasje aan en witte haren die piekerig alle kanten op staan. Misschien is hij heel vriendelijk, maar ik ben blij dat ik geen les van hem heb. Alles aan hem is muf, zelfs de geur van oude parfum en stof die hij met zich mee brengt.
Hij werpt een emotieloze blik mijn richting uit. 'Ga je zo ook naar huis? Het gebouw sluit vroeg op maandagen.' Het is iets wat algemeen bekend is, maar hij zegt het alsof ik nog maar een eerstejaars ben.
Zelfs vanaf die afstand ruik ik nog de koffie in zijn adem. Snel zet ik een glimlach op. 'Ja, ik wacht nog even op mijn vriendin, die komt er zo aan.'
De man knikt. 'Zorg ervoor dat jullie niet binnengesloten worden.' Dan loopt hij verder, richting de uitgang. Het oranje schemerlicht dat door de ramen naar binnen kruipt, schijnt op zijn beige jasje.
Dat ik mijn hoofd schud, ziet hij niet meer. Het is niet dat ik iets kan met zijn opmerking. Ik kan slechts wachten tot Ruby naar buiten komt. De deur gaat vast niet dicht voordat het gesprek afgelopen is. Als hij de trap afgedaald is en de klanken van zijn voetstappen weggestorven zijn, is het weer doodstil. Ik hoor zelfs geen geluiden van achter de deur komen. Een warmtegolf spoelt door me heen. Wat als ze er al niet meer zijn? Wat als het gesprek maar drie minuten was en ik al die tijd gewoon buiten stond te wachten? Moet ik opstaan en gaan luisteren? Ik wil het wel, maar doe het niet. Bang dat ze er nog wel zijn en ik het erger maak door binnen te walsen. Ik zou natuurlijk een smoes kunnen verzinnen, dat mijn band lek is of dat ik iets vergeten ben, maar zo ben ik niet. Niemand zou die leugen geloven, waaronder ikzelf.
Blijf gewoon wachten, vertel ik mezelf.
Alleen is het niet zo makkelijk Mijn benen willen niet langer meer stil blijven en wiebelen nu op en neer. Mijn vingers friemelen met de rits van mijn jas en mijn ogen vliegen de hal door. De oranjetinten worden steeds roder en roder, alsof de hele school in vuur en vlam staat. Het doet me geen goed. Om eerlijk te zijn maakt het me alleen maar nerveuzer. Hoelang zit ik hier al? Mijn horloge vertelt me dat slechts anderhalve minuut is verstreken, maar het voelt als een kwartier. Misschien moet ik gewoon nog twee minuutjes wachten, dan zijn die tien minuten wel voorbij.
Het geluid van een rochel diep in de buik van de school doet me opschrikken. Ik sla mijn hand voor mijn mond op een snak naar adem te onderdrukken. Wat was dat? Ik luister, maar het is doodstil. Geen gerochel, geen gesprek achter de deur, helemaal niks. Waar is iedereen?
Voetstappen vullen de gang, gevolgd door een oorverdovende klap.
Nu weet ik het zeker. Of ik word gek, of er is iets niet in de haak. Ik kan het niet plaatsen, maar een misselijk gevoel verspreidt zich door mijn lichaam. Ruby. Er moet iets aan de hand zijn met haar. Ik wil overeind springen om de deur van het kantoortje achter me open te trekken. Dan valt mijn oog op een silhouet aan het eind van de gang.
Mijn ogen staan gefixeerd op de schaduw. Ik dacht dat meneer Stokoud de laatste was. Is hij wat vergeten? Het gschuifel wordt steeds luider.
Hij komt mijn kant op.
Het silhouet vervormt zich, wordt groter en krijgt vreemde vormen. Het is bijna monsterlijk.
Mijn hartslag gaat omhoog, knijpt mijn keel af. Een kleine hoofdpijn ontstaat. Nog even en ik raak in een paniekaanval. Een nerveus lachje ontsnapt me. Waarom? Monsters bestaan niet. Opeens ben ik er niet meer zo zeker van.
Het figuur buigt zich naar voren. Een uitsteeksel tikt tegen het raam. Dan volgt er weer gerochel en een klap. Een deel van de gang hult zich in schaduw als de lamellen achterin dicht klappen. Pas nu zie ik dat de lichten niet uitstaan. Ze flikkeren.
De slepende voetstappen komen de trap op. Ik houd mijn adem in, ook al weet ik dat het me alleen maar duizeliger zal maken. Een breedgebouwde man in een ruitjesblouse komt de trap op lopen. Ik laat al het zuurstof ontsnappen uit mijn longen en mijn hartslag daalt langzaam. Serieus? Maakte ik me zorgen om de vriendelijke conciërge?
'Sorry,' zegt de man met een vriendelijke lach. 'Maar de lamellen moeten dicht voor de nacht.'
Ik vraag me af waarom hij zichzelf wil verantwoorden naar mij. Hij doet gewoon zijn werk. Toch vind ik het vriendelijk dat hij om me denkt. 'Ik ben zo weg,' zeg ik snel. 'Ruby is nog binnen.' Tenminste... dat hoop ik. Nog steeds weet ik niet of ze er ook echt is.
'Dat zou kunnen.' De man werpt een blik op zijn horloge en kijkt me dan weer aan. 'Ik ben er nog een half uur, maar de hoofdingang gaat zo dicht. Als je eruit wilt, moet je maar naar me toe komen, dan doe ik de deur in de gymzaal voor jullie open.' Vervolgens doet hij de lamellen naast me dicht, waardoor de gang van rood, naar grijs gaat. Hij werpt een blik op de lampen. 'Daar moet ik ook eens naar kijken,' mompelt hij binnensmonds.
Voordat ik kan vragen waar hij dan naartoe gaat, is hij al verdwenen. Mijn blik gaat weer naar de deur, waarachter het nog steeds doodstil is. Dit kan niet goed zijn. Ik bijt hard op mijn lip. Ik kan niet nog langer wachten, we hebben nog maar een halfuurtje en mij kennende, kost het me al een half uur om me zover te krijgen om die deur te openen.
Een klap galmt door de school. Het komt van achter me. Alsof er iets zwaars valt. Met een ruk schiet ik overeind en draai ik me om.
'Ruby, laat dat vallen,' roept de door de muur gedempte, paniekerige stem van mevrouw Withiam, voordat een luide schreeuw uit het kantoor ontsnapt.
Mijn hart maakt een sprong. Dit is foute boel! Op de een of andere manier hoef ik niet te zien wat er achter die deur gaande is. Die blik van vanmorgen, haar vreemde energie en haar woorden die ze in het weekend had gesproken, vertellen me genoeg.
Ik kan nog naar binnen, haar stoppen voordat ze spijt krijgt. Maar mijn ogen gaan ook al naar de trap. Dit is niet voor mij weggelegd. Ik wil hier niet zijn.
Ik klem mijn kaken op elkaar en mijn ogen vliegen door de ruimte, alsof ik zoek naar een antwoord. Iets wat me vertelt wat ik moet doen.
Het kloppen van mijn hart doet pijn, maar ik weet dat ik niet lang kan wachten, voordat het te laat is. Nietsdoen, is geen optie.
A. Blijf buiten en zorg dat je jezelf redt
Ga naar HOOFDSTUK 8
B. Ga naar binnen om Ruby te stoppen
Ga naar HOOFDSTUK 20
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro