Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

Schrijfwedstrijd Babetko

Voor de eerste opdracht babetko
Te laat, sorry, ik had de tijd niet gezien ik dacht gewoon 5 sep, sorry
Hoop dat ik er geen puntenaftrek voor krijg en dat je het een goed verhaal vindt. Het is 2394 woorden. Ik had eerst nog een heel idee met de grafsteen enzo maar ik had al 2000 woorden en geen tijd meer Dusja

Genre: actie
Onderwerpen (moet): oorlog, leger, slagveld, veel in gedachten
Onderwerpen (niet): raakt bijvoorbeeld een been kwijt, iemand redden

Terneergeslagen staar ik naar het grote veld. De nacht is al gevallen en de sterren sprankelen aan de hemel. Het zwakke licht van de maan weerkaatst in de bevroren waterdruppeltjes op het graslandschap. Diep adem ik in en uit terwijl de ijskoude lucht mijn ademhaling moeilijk maakt. Zelfs de drie lagen kleren die ik aanheb zijn niet genoeg om ervoor te zorgen dat de kou zich geen bezit van me maakt. Diep in me voel ik hoe de temperatuur mijn spieren verlamt en mijn organen verzwakt.

Morgen is het zover. Morgen komt de grote dag. Morgen zal dood en verderf zich meester maken van de gehele plek. Ik zie mijn ademhaling letterlijk bevriezen wanneer ik sneller ga ademen en de zenuwen opspelen. Morgen ga ik dood of zal ik leven. Morgen winnen we of verliezen we. Morgen wordt de strijd besloten.

Ik hoor het gras achter me kraken en vanuit mijn ooghoek zie ik hoe mijn beste vriend Odis naast me komt staan. Hij kijkt me niet aan en kijkt net als ik naar het immense veld. "Voel je ze al, de zenuwen?" zegt hij.

Ik knik kort. "Ze zijn het enige wat ik voel. Mijn handen zijn verdoofd, mijn voeten zijn verdoofd, mijn hele lichaam is verdoofd. Maar vooral mijn hoofd. God, wat is mijn hoofd verdoofd."

Een humorloze grinnik verlaat Odis' mond. "Wat een mooie rijm."

"Ik weet het, lang over nagedacht." Odis huivert en klemt zijn dikke jas dichter.

Lange tijd is het stil. Enkele vleermuizen vliegen over en  in de verte horen we een uil. De stilte is prettig. Ik denk aan mijn vrouw, aan mijn kinderen. Ik doe dit voor hen. Ik bescherm ons land en de burgers voor hen. En als het moet, ga ik dood, voor hen. Zo intens graag zou ik terugkeren naar hen, maar wat moet, dat moet. Ik mis ze. Ik ben pas twee maanden van huis, maar ik mis ze. Ik zie ze voor me. Kleine Soy, met zijn vrolijke bruine krulletjes en zijn zorgeloze lach. Kleine Sia, met haar blonde haartjes en ondeugende gegrinnik. Mijn vrouw, Rosmin, en hoe ze haar hoofd altijd op mijn schouder legde terwijl ze met een gelukzalige glimlach naar de twee ravottende kinderen keek. Die tijden gaan er weer komen. Ik doe dit voor hen en ik zal hieruit komen voor hen.

"Kan je ook niet slapen?" doorbreek ik uiteindelijk de stilte.

"Nee. Ik blijf maar denken aan Miana en Ranis. Ik wil naar ze terug. Ranis... ze heeft het al niet makkelijk op school. Ze heeft moeite met overgaan en ik wil er gewoon voor haar zijn. Kinderen hebben hun vaders nodig en pubers net zo goed. En Miana... ze kan niet werken én er voor Ranis zijn. Ze moet beide doen als ik er niet meer ben, en ik ben bang dat het niet gaat lukken. Ik ben er bang voor."

"Ik weet het." Ik begrijp precies wat hij bedoelt. Ik ben niet expliciet bang voor de dood, maar ik ben wel bang voor wat er met hen gebeurt als ik dood ga. Hun zorgeloze gezichtjes blijven maar door mijn hoofd razen, gevolgd door de uitdrukkingen bestaande uit een mengeling van angst, trots en verdriet, de traantjes die over hun wangen liepen toen ik ze vertelde dat ik in deze oorlog ging vechten.

Op een gegeven moment hoor ik Odis naast me diep ademhalen. "We moeten maar gaan slapen. Morgen wordt een lange dag waarbij we alle energie nodig hebben, willen we dit tot een goed einde kunnen brengen." Beiden voelen we de zin 'Willen we dit overleven,' zwaar in de lucht hangen maar geen van beiden spreekt het uit.

"Je hebt gelijk, we moeten maar gaan slapen." Ik loop naar mijn tent en Odis naar de zijne. Snel kruip ik onder de dekens, die gelukkig iets van warmte terug mijn lichaam in vervoeren.

De hele nacht lig ik te draaien, maar wat ik ook probeer, slapen lukt niet. Mijn ogen blijven wijd opengesperd en ik staar naar het zwarte tentzeil. Het doet me zoveel verdriet, deze hele oorlog. Waar is een oorlog überhaupt voor nodig? Al die doden al die gewonden. En waarom? Wat is de reden dat zoveel mensen sterven? Purehebzucht. Hebzucht van de leiders van de landen, degenen die vrolijk in hunkamertje zitten terwijl alle mensen afgeslacht worden, als overbodigongedierte. Omdat ze macht willen. Overal huist altijd de dreiging van een oorlog. Al deze haat, al deze ellende, al deze dood en verderf. We zouden er iets aan moeten doen, samen, met zijn allen. Het kan zo niet langer! Welke leider, welke persoon met macht dit dan ook veroorzaakt, het moet voorkomen worden. Want zoveel onschuldige mensen sterven bij iedere oorlog, welke dan ook. Zoveel onschuldige mensen zullen morgen sterven, zoveel mensen zullen bij de volgende oorlog over een jaar of wanneer deze dan ook komen mag sterven. Zoveel mensen weggetrokken bij hun familie, zoveel echtgenotes en kinderen in de rouw.

Wanneer de zon langzaam opkomt ben ik nog steeds klaarwakker. De hele nacht heb ik lopen dubben over deze en andere oorlogen. Het moment dat ik opsta ben ik moe. Vreselijk moe. Ik zou intens graag terug naar bed gaan en mijn roes uitslapen, maar er staat een gevecht te wachten. Mijn ledematen zijn verstijft door de kou, maar ik negeer het en kleed me aan in mijn gevechtsuitrusting. Echt beseffen wat ik doe, zit er niet in. Alsmaar dwalen mijn gedachten af naar het leven dat ik thuis had. Zelfs het normale werk mis ik.

Het onderwijs zat ik in, voor ik de keus maakte dit te gaan doen, mijn land te gaan beschermen tegen alle komende oorlogen. Ergens begrijp ik mezelf niet. Het eerste wat in me opkwam was 'vreselijke keus'. Terwijl ik hier vrijwillig voor gekozen heb. Het is niet vreselijk, het is goed. Misschien is het trouwens wel allebei. Ik dacht dat ik dit wilde. Nu weet ik het ineens niet meer zeker. Zeker, je vaderland en je volk beschermen is iets goeds, maar tegelijkertijd is het vreselijk. Ik wil niet dood, ik wil mijn familie niet verlaten. Ik wil het niet. Het zorgt ervoor dat er een zeurend gevoel van egocentrisme in me opborrelt, maar ik kan er niets aan doen. Er zijn maar enkele dingen in mijn leven die ik zeker weet, en dat ik niet dood wil is er één van. Het leven heeft nog teveel voor me in petto, dat weet ik zeker.

Een luid trompetgeschal toont aan dat het gevecht gaat beginnen. Ik gris mijn zwaard van de tafel, gesp hem snel vast aan mijn taille en haast me de tent uit, waar ik Odis meteen al zie. "Het gaat beginnen, Rhamil," zegt deze.

Raspend haal ik adem. "Ja. Het gaat beginnen."

In het gelid marcheren we naar de plaats waar we tegenover de andere partij zullen staan: het grote open veld. De tegenstanders staan er al, strak voor zich uit starend. Met een enkele blik weet ik al dat dit een verloren strijd is. Ze hebben dubbel zoveel man en wij zijn goed getrainde soldaten, maar zij zien eruit alsof ze dit al doen sinds ze konden lopen, zo niet eerder.

"Mannen," buldert de luide stem van onze leider, commandant Dafnonn. "Het moment is hier! We gaan ze verpletteren!" Een kort gejuich stijgt op, een gejuich van mannen die zichzelf dwingen Dafnonns woorden voor waar aan te nemen, nochtans hun gezond verstand hen vertelt dat er geen enkele kans is dat we winnen. "De kou is ijzersterk, doordringt onze mantels. Zij hebben daar echter ook last van! Meer dan wij, want wij vechten vóór iets! Iets wat onze gedachtes verblijdt en zo ons lichaam vult met warmte van geluk! Thuis zitten je jullie vrouwen en kinderen voor het haardvuur, met smacht wachtend op jullie thuiskomst!" Ergens vraag ik me af of dit waar is. Het klopt dat thuis onze vrouwen en kinderen zitten en ze zullen ongetwijfeld uitkijken naar ons, maar we hebben geen enkele reden om te geloven dat onze opponenten dat niet hebben. Al helemaal niet meer wanneer ik vaagjes de woorden van de andere leider hoor, die ook zijn soldaten moed inspreekt met soortgelijke woorden, maar dan in het Engels. Toch begrijp ik wel waarom commandant Dafnonn het zegt. Het kan de mannen en met name de naïevere, daadwerkelijk helpen moed te krijgen en harder en beter te vechten. Dat is altijd iets dat fijn is, moed hebben, maar het is zeker nu essentieel, nu de voortekenen zo in ons nadeel spreken.

Eigenlijk is het ironisch, hoe we allemaal zo hetzelfde zijn, alle soldaten, maar toch elkaar direct af gaan slachten. Puur omdat we in een ander land geboren zijn en de hogere machten ons gebruiken.

"Voor Vrouw, Volk en Vaderland! Ten aanval!" buldert de luide stem van de commandant.

"Charge!" hoor ik ook de commandant van de Engelsen bulderen.

Die woorden bevriezen mijn hersenen. Ik weet niet meer wat er gebeurt. Wat ik doe, wat anderen doen. De alarmen in mijn hoofd zijn roodgloeiend en alles wat ik hoor is een keihard onophoudelijk geluid in mijn hoofd. Alles wat ik voor me zie is een zwart bord, omlijnd met een felle, lichtgevende rode rand en in diezelfde lichtgevende letters maar in het oranje staat er "Overleven" op het bord.

Als vanzelf bewegen mijn spieren hoe ze horen te bewegen. Ik loop mee met de rest en beuk in op de tegenpartij. Ik maai mijn zwaard in het wilde weg rond, hier en daar mensen rakend. Ik hoor ergens het geluid van metaal op metaal, maar het komt niet binnen. De alarmbellen drukken al het andere geluid naar de achtergrond.

Urenlang vechten we. De kou heeft mijn ledenmaten bevroren maar energie blijft erdoorheen stromen. De adrenaline is tot hoog boven in mijn lichaam gestegen en op een wat rustigere plek sta ik nu te vechten, niet meer in het centrum van het strijdgewoel. Voor zover er nog een centrum is, dan. De meesten zijn al dood, zeker van onze partij. Het geheel is uit elkaar gevallen. Dafnonn is dood. Odis weet ik niet, ik hoop dat hij nog leeft. Kort neem ik een moment van rust om even uit te hijgen. Het voelt alsof mijn gezond verstand ineens weer mijn lijf in stroomt. De alarmbellen en het bord zijn kapotgeslagen door de vele mensen die ik genadeloos hun dood in heb geholpen.

Ineens zie ik vanuit mijn ooghoek een vijand op me afkomen. Mijn zwaard klieft door de lucht, maar wordt gepareerd. De man haalt uit, maar ook ik blokkeer. Enkele minuten zijn we verwikkeld in een complex gevecht. Ik haal uit, pareer, val aan, ontwijk, blokkeer, duik en raak hem. Een diepe, gapende wond siert zijn schouder. Ik grijns. Sadist dat ik ben, grijns ik. Begrijpen waarom doe ik niet eens. Ik geniet niet van zijn leed. Allesbehalve. Ik wil dat hij na deze oorlog nog leeft, net zoals iedereen. God, wat wil ik graag dat hij overleeft en veilig naar huis gaat. Het enige punt is dat ik net wat liever heb dat ik zélf veilig naar huis ga. Iets wat, als ik uitga van de blik van de man, niet mogelijk is als ik hem niet vermoord.

Dat hij voor hetzelfde geld hetzelfde denkt en ik hem dus gewoon zou kunnen vragen elkaar niet te vermoorden, komt pas bij me op op het moment dat ik mijn zwaard diep in zijn hart steek. Zijn blik breekt, samen met mijn hart. Hoe kan ik zo zijn? Hoe kan ik, onder welke omstandigheden dan ook, mensen vermoorden? Al die tijd heb ik mezelf aangepraat dat ik dit voor mijn volk doe, maar ik weet niet of ik dat wel doe. Om eerlijk te zijn weet ik helemaal niets meer.

Blind van woede komt ineens een andere man op me af stormen. "Dat was mijn broertje!" brult hij, wijzend naar het lijk op de grond. De man ontbloot zijn tanden en kijkt me furieus aan. Vuur spuwt uit zijn ogen en zijn hele gezicht zit onder het bloed. Hij is fors gebouwd, een stuk breder dan zijn eigenlijk maar tengere broertje. Zijn uitstraling alleen al vertelt me dat ik hier een zware dobber aan ga hebben en misschien wel een fatale.

Onmiddellijk schrik ik van mijn eigen gedachten. Nog geen tien seconden geleden besloot ik dat ik niet zomaar mensen kon vermoorden, hoe de situatie ook is, en nu denk ik hier een 'zware dobber' aan te hebben? Ik schaam me voor mezelf.

Zelfs de schaamte kan me echter niet stoppen van het pareren van zijn slag. Hoezeer ik het ook haat, ik wil blijven leven. Ik weiger dood te gaan en voor onderhandelen is toch geen plaats, aangezien ik zojuist zijn broertje van het leven heb beroofd.

Opnieuw pareer ik een slag en val ik zelf aan. Hij blokkeert en weer cirkelen we minuten lang om elkaar heen, maar dit keer is helaas de afloop van het gevecht niet hetzelfde. Met een fikse houw ontstaat er een enorme snee in mijn zwaardarm en mijn wapen valt uit mijn hand.

Ik strompel wat achteruit, weergaloos, tot ik over een steen struikel. Een steen die erop wijst dat we ons aan de rand van het veld bevinden. Ik verlies mijn evenwicht en vang me op met mijn armen, wat achteraf gezien een enorme fout is. Een pijnlijke steek trekt door mijn gewonde arm en ik schreeuw het uit. De man blijft me met een grijns aankijken, de grijns die sinds zijn rake aanval niet meer van zijn gezicht afgegaan is.

Met angstige, opengesperde ogen kijk ik hem aan. Mijn laatste minuut is ingegaan, daar ben ik van overtuigd.

Uit het niets begin ik te praten en ik zie dat de forse kerel ervan schrikt.

"De wind waait, terwijl het ijs voor eeuwig blijft.

Nooit zal het meer weggaan, nooit zal het veranderen.

Een dichte mist hangt deze dag, het einde van mijn tijd.

Mijn ziel overgeleverd, aan de genade van het lot.

Waar de bomen huilen, hun bladeren voor eeuwig weg.

Nooit zal ik de kleur van rood of groen blad weerzien.

Samen met de blauwe lucht wegdrijvend in mijn geest.

Rosmin, Soy, Sia, ik zie jullie later.

Blijf nog lang weg.

Ik hou van jullie."

Het ijskoude lemmet doorklieft mijn hart. Mijn hart dat er eigenlijk niet eens meer zit. Mijn hart dat gekoesterd wordt door mijn gezin. Mijn hart dat voor altijd van hen zal zijn.

En zo drijft mijn geest weg, maar mijn liefde is niet gestorven in dit beleg.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro