Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

9. Eothaoir

De gelaatsuitdrukking van Faelan toont een scala aan emoties tijdens mijn geestdriftige verduidelijking, het gaat van verwonderde verbazing naar sceptisch tot uiteindelijk voorzichtig enthousiast.
"Denk je echt dat dát," hij wijst naar het boek op mijn schoot, "alle antwoorden heeft?"

"Ja! Ik bedoel, misschien niet alle maar wel nuttige," zwak ik mijn vers bekomen inzicht wat af. "Zolang we maar de goeie vragen stellen. Denk ik." Faelan haalt zijn schouders op.
"Het valt te proberen."

Faelan staart naar het bijna lege blad en schraapt zijn keel.
"Is alles goed met Qoppa?" vraagt hij met een benepen stem. Vol spanning turen we naar het boek. Het blad blijft leeg.

"Ik denk dat de vraag niet helemaal goed is," geef ik aan. Faelan knikt en probeert het opnieuw.
"Leeft Qoppa nog?" Na weer enkele spannende momenten blijft ook nu het antwoord uit. Frustratie en ongeloof vechten om voorrang op Faelans gezicht. Hij klemt zijn kaken op elkaar, zijn ogen schieten vuur.

"Misschien werkt het alleen als ik het probeer," suggereer ik stilletjes. Met een bruusk handgebaar geeft Faelan me te kennen dat ik moet voortmaken. Na een diepe ademteug probeer ik me af te sluiten van de omgeving en concentreer me op een vraag waarvan we hopelijk wel een antwoord gaan krijgen.

"Hoe is Qoppa er op dit moment aan toe?" prevel ik.

Langzaam zien we voorzichtige lijnen op het blad verschijnen, alsof het boek zelf niet zeker is welk antwoord nu het goeie is. Uiteindelijk openbaart zich een tekening van een liggende, dofzwarte draak die met gesloten ogen languit op zijn buik ligt, z'n vleugels plat op de rug gevouwen. Faelan ademt scherp in. Het is ons niet meteen duidelijk of Qoppa slaapt, dan wel levenloos is.

De omgeving is amper te onderscheiden. Ik zie enkele rotsblokken en iets waarvan ik denk dat het steenstof is, rond Qoppa liggen. Op enkele grijze vegen na, is er verder niets te zien.

"Mist," merk ik op. "En steenstof. Dat zou kunnen verklaren waarom zijn glans weg is." Het klinkt meer alsof ik mezelf ervan moet overtuigen dat we niet te laat zijn.
Ik kijk Faelan aan.

"Is er op de Eothaoir een steengroeve? Ergens waar mijnen zijn? Of geweest zijn?"
Faelan kijkt me met grote ogen aan. Ik zie hem aarzelen en zet me schrap.

"De Quenastgroeve 🐲, dat ik daar niet eerder aan heb gedacht..." Hij fronst zijn wenkbrauwen. "Alleen... de Rebecqs laten daar nooit iemand toe zonder strikte voorwaarden. Gewoonlijk zijn ze erg beschermend en op zichzelf. Tenzij... tenzij Scanlan ze heeft weten te overhalen met hem mee te werken! Ja, dat moet het zijn!"

Ik kijk van het boek naar de Trí Sigh en vraag me voor de zoveelste keer weer af waar ik in vredesnaam in verzeild ben geraakt. In gedachten stel ik het boek een nieuwe vraag, terwijl ik het zo hard vastklem dat mijn knokkels er wit van worden. Laat het antwoord alsjeblieft positief zijn.

Eerst zie ik het niet.

Dan pas merk ik de subtiele verschillen met hoe de tekening er eerst uitzag: de kop van Qoppa is wat gedraaid, zijn staart ligt een beetje anders en er kringelt een haarfijn rookwolkje uit z'n neusgaten.

"Hij leeft! Hij leeft!"
Van pure opluchting klinkt mijn stem alsof er een krakende kikker in woont. Bij Faelan zie je dat er echt letterlijk een onzichtbare last van zijn schouders valt. Hij straalt en is ineens vol energie. De drakenmeester springt recht.
"Waar wachten we nog op?! Laten we gaan!"

In een mum van tijd hebben we alles opgeruimd. Even twijfel ik bij mijn nog-net-niet-helemaal-droge spullen die ik tenslotte toch maar weer in m'n tas prop.
Faelan staat ongeduldig te trappelen als ik het boek weer open sla op een leeg blad. Hij mag hier dan al tig keer zijn geweest, toch wil ik zeker zijn van onze route.

"Toon ons de weg," fluister ik.
Een gedetailleerde kaart verschijnt, het duurt even voor ik me goed kan oriënteren.
"Daarheen," wijs ik. Faelan hoort me amper, hij is al een andere kant uit. Ongelovig blijft hij staan en keert dan op zijn stappen terug.

"Weet je het zeker? Daarlangs is een makkelijker pad met meer beschutting, die ik al zowat vanbuiten ken en..." Ik onderbreek hem met een handgebaar.

"En waarbij je nog nooit verder bent gekomen dan de Bokgordel. Het boek vertelt me daarheen te gaan en dat is precies wat we gaan doen." Ik vertrek en laat Faelan verbouwereerd achter. Het duurt niet lang voor hij naast me gaat lopen.

Af en toe check ik de kaart. Een herhaaldelijk heen en weer slingerend kronkelpad leidt ons steeds hoger, soms langs behoorlijk steile stukjes waarbij we bijna letterlijk op handen en voeten verder moeten. De keren dat ik het boek weer in mijn tas moet proppen om mijn handen vrij te hebben, zijn al snel ontelbaar.

Het wordt alsmaar donkerder, stiller en bedrukter. Bomen en planten zijn dof, elke stap klinkt gedempt, de kleuren zijn eentonig. Geleidelijk gaat de begroeiing over in taai, knoestig struikgewas. Hier is de helling minder steil, ik maak er dankbaar gebruik van om wat op adem te komen. We sjokken in stilte verder, af en toe onderbroken door een nieuwe aanwijzing die ik uit het boek haal. Als ook de struiken langzaam verdwijnen en enkel nog stug, kniehoog gras overblijft, houdt Faelan me staande.

"Opgepast, vanaf hier begint de Bokgordel. Neem je Pulta, kijk goed waar je je voeten zet. Het wemelt hier van de Serpentarius."🐲 Hij fluistert.

"Ser... O ja."

Ik weet het weer: volgens Faelan zijn het kleine, slangachtige wezens. Ze zouden hennakleurig zijn, met een zilveren glans. Lijkend op een omgekeerde 'S' en balancerend op twee dunne pootjes. Onhandig pruts ik het kleine, katapultachtige kruisboogje van mijn riem. De buidel met kleine, ronde steentjes maak ik wat losser. Zo zijn ze makkelijker te grijpen als het ineens snel moet gaan. Die steentjes doen me denken aan de knalerwten die Jos en ik elke keer meebrengen vanuit het schietkraam op de kermis.

We schieten allebei niet onverdienstelijk, als we tenminste niet weer de slappe lach krijgen. Ik grimlach als ik aan ons laatste kermisbezoek denk. Nu valt er niets te lachen en hoop ik uit de grond van mijn hart dat mijn schietkunsten me straks niet in de steek laten. Gelukkig heb ik die Pulta al eens uitgeprobeerd toen we bij het rotsblok zaten te drogen.

"Ik check nog even het boek," fluister ik terug.

Het duurt even voor ik de rotsformatie terugvind die in het boek staat getekend. Van hieruit gezien lijkt die behoorlijk ondoordringbaar te zijn maar schijn bedriegt, dat weet ik uit de verhalen van mijn oom die elke vakantie de bergen in trekt. De bijbehorende verplichte diareeksen bij elk bezoek bij hem thuis, vergeet ik voor het gemak even. Mocht hij weten dat ik toch een en ander heb opgestoken van zijn ellenlange verhalen over alweer een volgende berghut, hij zou me waarschijnlijk bombarderen met nog meer weetjes en tips.

Van zodra ik een voet op de grasvlakte heb gezet, rukt een strakke, koude wind aan mijn kleren. Ik slik, de rillingen probeer ik te negeren. Zowel Faelan als ik houden onze Pulta in aanslag. Nog geen tien stappen verder voel ik hoe iets aan mijn laarzen zit te frutselen.

Een Serpentarius op wiebelende pootjes hapt met scherpe tanden naar mijn enkels. Ik slaak een gilletje en vuur meteen de Pulta af. Het wezen ontploft in een wolkje van lichtblauw stof.

"Hou het stil!" sist Faelan. "Zo trek je ze aan! Ze zijn giftig, dus blijf uitkijken."
Ik piep, van de schrik laat ik bijna de Pulta uit mijn handen vallen.
"Giftig?!" fluister ik met schrille stem. "Dat had je wel eens eerder mogen zeggen hoor!"

"Stel je niet zo aan," fluistert de drakenmeester terug. "Ze reageren een beetje op beweging maar vooral op geluid. Als je stil bent en voort maakt, dan kan er je niets gebeuren zolang je de Pulta bij je hebt. Ze zijn te dom om zelf hun soortgenoten op de hoogte te brengen."

Bij elke twee stappen die ik zet, moet ik minstens drie Serpentarius elimineren. Van lederen broeken en dito laarzen ben ik nooit fan geweest, maar nu vind ik ze een geschenk uit de hemel! Het verhindert de wezens echter niet om hun scherpe tanden in de stof te laten haken, happend achter het vlees dat er onder zit. Míjn vlees, meer bepaald. Een paar keer meen ik te voelen hoe de vlijmscherpe puntige tandjes over mijn huid schrapen.

De niet aflatende aanvallen laten kleine scheurtjes en gaatjes achter, mijn laarzen staan vol krassen.

Een lichte paniek overvalt me wanneer mijn vingertoppen over de bodem van de buidel schrapen. De bolletjes raken op en het einde van het grasland is volgens mij nog lang niet in zicht.

"Faelan!" fluister ik dringend. "Faelan!"

Hij draait zijn hoofd naar me toe, als teken dat ik zijn aandacht heb. Ondertussen blijft hij de Serpentarius van zich af schieten, we zijn niet ver uit elkaars buurt.

"Moeten we nog ver? Ik heb bijna geen munitie meer!" De verwarring op zijn gezicht is overduidelijk. "Munitie!" sis ik. "De bolletjes. Bijna op!" Ik rol met mijn ogen, het is nu echt niet het moment om met een spraakverwarring af te komen.

"We zijn er bijna," sist hij terug. "Nog even volhouden!"
"Hoever is 'bijna'? Ik zit echt bijna zonder!" De paniek is nu hoorbaar in mijn stem en ongemerkt ga ik wat luider praten.

Dat is genoeg voor de Serpentarius om er meteen op te reageren, steeds meer komen er onze richting uit. Ze drommen rond ons en dwingen de drakenmeester en mezelf rug tegen rug. Omhoogkruipende angst doet mijn handen bibberen.

"Kalm blijven, Noa." Faelan heeft mijn gebibber ook gevoeld. "Zie je die rotsblokken daar?"

Hij drukt met zijn linkerschouder tegen mijn rechter, ik kijk die richting uit en knik kort. Ze zien er relatief dichtbij uit.

"Daar moeten we zijn. Desnoods gaan we sprinten. Oké?"

Ik knik halfslachtig. Volgens mij zijn er teveel van die wezens rondom ons, hier raken we nooit ongeschonden voorbij. Aan onze andere kant ligt ook een grote steen, iets dichterbij.

"Oké?!" Faelan dringt aan.
"Kunnen die dingen klimmen?" vraag ik hem. Hij schudt het hoofd.
"Als een berggeit. Ergens op gaan staan gaat ons niet helpen." Het is alsof bij mijn gedachten leest.

"Sprinten gaat ons ook niet helpen, ze zijn met teveel!"
Vol afgrijzen kijk ik naar de wezens die rijen dik rond ons staan te drommen, alsof ze op een onzichtbaar iets aan het wachten zijn om ons daarna allemaal tegelijk te willen aanvallen.

Ik grabbel de laatste vijf bolletjes uit mijn buidel. Mijn keel is gortdroog.

"Het zijn de laatste," fluister ik, terwijl ik mijn Pulta schietklaar maak. Ik voel Faelans schouders verstrakken en de hoofdknik die hij maakt. Mijn ogen dwalen weer naar de dichtstbijzijnde grote steen en dan is het alsof er radertjes in mijn hoofd samenklikken.

Die Serpentarius reageren vooral op geluid... als ik nu eens zou... ?

"Ik ga wat proberen," fluister ik Faelan toe.

Met de geladen Pulta in mijn ene hand doorzoek ik met de andere mijn tas. Opluchting maakt zich van me meester als mijn vingers zich rond een stevige rand klemmen. Als ik de handspiegel die ik ooit in de Hema kocht uit m'n tas trek, strijken mijn vingers langs iets anders. Nog een ander radertje klikt erbij.

Eerst steek ik de spiegel even tussen mijn riem, terwijl ik én een Serpentarius wegschiet én een zilverkleurige ballon uit m'n tas peuter. Die blaas ik op tot hij net niet knapt.

"Wat doe je toch?!" fluistert de drakenmeester.
"Vertrouw me. Ik heb tien seconden m'n twee handen nodig. Nog vier bolletjes in m'n Pulta... kan je me even coveren?"

Zodra ik de Pulta doorgeef aan Faelan, gebeurt vanalles tegelijk.

Het lijkt eerst en vooral al het sein te zijn voor de Serpentarius om en masse aan te vallen. Ik probeer zo snel mogelijk de ballon aan de steel van de handspiegel te knopen, wat niet meevalt met knagende wezens aan je laarzen en benen. Sommige van die dingen gebruiken elkaar als laddertje, ze klimmen op elkaar en raken zo hoger.

Zo hard ik kan keil ik de spiegel naar de dichtstbijzijnde grote steen. Mijn constructie mindert snel vaart door de tegenwerking van de ballon en de spiegel komt niet helemaal neer waar ik had gehoopt dat die zou neerkomen, maar het effect is er wel.

Met een schel gerinkel breekt het glas in wel duizend stukjes. De klap zorgt ervoor dat de ballon hetzelfde moment naar beneden slaat en met een knal uiteen spat.

Nog geen seconde later haasten alle Serpentarius zich naar de bron van het geluid, buitelend over elkaar om toch maar de eerste te kunnen zijn.

Ik trek Faelan mee aan zijn arm en we rennen naar de andere kant, naar de open vlakte, met als enige gezelschap de snijdende wind die tussen grote rotsblokken door huilt.

Met mijn handen op m'n benen sta ik uit te hijgen. Mijn onderbenen en laarzen zijn bedekt met een fijne, lichtblauwe waas. Ter hoogte van mijn knie zit een donkere vlek die net zo snel groter wordt als het misselijkmakende, brandende gevoel dat zich gelijktijdig van daaruit door mijn lijf verspreidt.

"Faelan? Ik denk dat ik geraakt ben," lispel ik nog net, voor ik door mijn benen zak.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro