6. Cashapona
Voetje voor voetje schuifel ik achter Faelan aan, maar het moet gezegd: het gaat vlotter dan ik had verwacht. De oever ligt al ver achter ons als ik, diep in gedachten verzonken, ineens tegen de drakenmeester opbots.
"Wat..."
"Sssssht!" Zijn scherpe onderbreking doet een golf van irritatie over me heen spoelen. Ik wil net een venijnige opmerking maken, als hij zijn hand op mijn arm legt en naar de bomen wijst.
"Ze bewegen," mompelt hij meer tegen zichzelf dan tegen mij. "Normaal gaan ze nooit zo snel. Er klopt iets niet."
Mijn irritatie slaat om in verwarring, wat bedoelt hij nu? Die bomen zijn toch gewoon hoe ze eruitzien, namelijk bomen? Wacht eens... stomverbaasd knipper ik mijn ogen. Stond die boom nu net geen tien centimeter meer naar links? Faelan merkt mijn verwarring en staat in duidelijke tweestrijd tussen zijn tijd nemen om me één en ander uit te leggen, of haastig verder gaan. Uiteindelijk pakt hij mijn hand en trekt me in een stevig tempo verder.
"Cashapona 🐲, wandelende bomen. We zijn in de mangrove van het Boud, normaal bewegen ze maar een halve meter ofzo, tegen dat ik het zwarte spiegelmeer door ben. Nooit op het pad, nee dat niet, die blijft altijd hetzelfde maar toch verdwaal je hier makkelijk. Het lijkt alsof ze onrustig zijn..." zijn indringende gefluister sterft weg.
Ik voel het ook. De atmosfeer is hier, te midden van deze inktzwarte vlakte, alleen maar te beschrijven als drukkend. Het is alsof ik met een loden gewicht op mijn schouders in een nauwe, zo goed als luchtledige buis sta gepropt. Met elke stap die ik zet kost het me steeds meer moeite om te blijven ademen. Conditie, flitst door mijn hoofd. Nee, niets te conditie, ik zie dat Faelan er ook last van heeft. Abrupt blijft hij staan, laat me los en draait zich naar me toe. Hij staat belachelijk dichtbij.
"Je hebt toch wel alle stukjes Marisa opgegeten?" Zijn ogen priemen in de mijne en ik voel hoe mijn wangen rood kleuren. Onwillekeurig strijk ik over de buidel aan mijn riem.
"Ja natuurlijk!"
Faelan ontspant zichtbaar en knikt, haast opgelucht. Het buideltje weegt ineens als lood.
"Luister, wat er ook gebeurt, we moeten naar de rand van het Boud. Van daaruit zal de Trí Sigh ons leiden."
Hoe het gebeurt weet ik niet, alles gaat razendsnel.
Raakt de drakenmeester per ongeluk het water aan wanneer hij zich weer omdraait, of is het water zelf dichterbij gekomen? Wat als een kleine rimpeling aan de rand van het pad begint, deint snel verder in steeds grotere golven tot het over de wortels van de bomen klotst. Er verschijnen kleine, lichtgevende vlekjes in het oppervlak. Ze knipperen als duizenden oogjes en de stilte wordt opeens verbroken door het gedruppel van stromend water dat fluisterend begint maar al snel ruist en borrelt.
"De Draugen!" 🐲, brult Faelan. "Rennen!"
Voor het eerst zie ik een flits van angst op zijn anders onverstoorbare gezicht. Zonder er verder over te kunnen nadenken sleurt hij me aan mijn mouw mee en rennen we de longen uit ons lijf. De drukkende atmosfeer maakt het erg lastig, het water spat onder onze voeten omhoog en het is alsof ik kleine vingertjes aan mijn schoenen voel klauwen om me toch maar naast de vaste grond en in het volle water te krijgen. Bruisend als een woeste bergstroom kolkt het rondom het pad, maar het is alsof iets het tegenhoudt om erover te gaan, alsof het water wacht op iets veel groters.
Werktuiglijk werp ik een blik over mijn schouder. De gil die instinctief in me naar boven komt blijft halfweg m'n keel steken. Enkel een schril gepiep komt eruit, waarvan ik zeker weet dat niemand het ooit kan horen. Een huizenhoge golf komt razendsnel dichterbij, klaar om ons op te slokken, net als de opengesperde muil van een bloeddorstige haai.
Faelan, op de een of andere manier toch gealarmeerd door mijn gepiep, ziet het ook. Verbeten trekt hij zijn ponjaard. Wat wil hij daarmee in godsnaam gaan uitrichten tegen water?! In plaats van een vechthouding aan te nemen, ploft hij het wapen zo diep mogelijk in het pad, zodat enkel het heft nog is te zien. Daarna grabbelt hij me aan mijn hand, trekt me op de knieën en plooit mijn vingers rondom het heft. Tot mijn verrassing zit het muurvast verankerd.
"Hier! Goed vasthouden!", schreeuwt de drakenmeester boven het gebrul uit.
Ik krijg de kans niet meer om te vragen hoe híj zich dan zal redden.
Met een donderend geraas stort het water zich over me heen. Het trekt en sleurt en zuigt en het doet me afvragen of dit ooit wel gaat ophouden. Ik weet niet hoelang ik al onder water ben, als ik het meer tegen me hoor praten. Nee, niet echt praten... eerder mummelen. Een bubbelig gezang dat eerst bestaat uit klanken, maar waaruit ik na even toch enkele woorden kan halen..
"Kom... Kom. Koooommmm. Van onssss... hier is het beterrrrrrr. Kooooommmmm...."
Hallucinaties, meer niet. Ik probeer me te concentreren, maar het wordt steeds lichter in mijn hoofd. M... misschien is het daar inderdaad wel beter...
Zo plots als het water zich over me stortte, is het ook weer verdwenen. Verdwaasd lig ik languit op het pad, met nog net één vinger en een duim rond het heft. Lang kan ik niet bekomen, als ik hoor hoe Faelan kreunt. De blijdschap die ik voel omdat hij het heeft gered, slaat meteen om in ontzetting.
Hij zit ongeveer twee meter van me op één knie, het hoofd opgeheven en de armen gestrekt met zijn handpalmen naar het water gericht. De zwarte schubben op zijn onderarmen gloeien onaards met goudkleurig licht dat het waterwezen op een afstand lijkt te houden. Het water wervelt heen en weer, nu eens rond Faelan, dan weer rond mij, alsof het wezen maar niet kan beslissen wie het eerst als feestmaal zal dienen. In één oogopslag is te zien dat de strijd totaal niet gelijk opgaat.
De gloed op Faelan's armen wordt alleen maar doffer, het wezen wordt groter en groter en komt steeds dichterbij, zich klaarmakend voor de ultieme aanval. Zonder nadenken wrik ik de ponjaard uit de grond en ga gevechtsklaar naast de drakenmeester staan. Hij glimlacht flauw, maar zijn ogen staan grimmig.
"Ik hou het niet lang meer," fluistert hij hees. "Het eind van het pad is maar een tiental meter verder." Het angstzweet breekt me uit, als hij het niet haalt dan sta ik er straks alleen voor.
"Ga!"
Onwillig zetten mijn voeten zich in beweging, de ponjaard hou ik nog steeds voor me uit. Daar! De rand van het meer! Ik kijk weer naar de drakenmeester, die nu met bibberende armen als een nietig insect voor een muur van verslindend water zit. Zijn lippen, steeds blauwer, vormen een geluidloze 'ga' in mijn richting, voor hij zich opnieuw naar het waterwezen richt. Weifelend kijk ik naar de oever en weer terug.
Diezelfde fractie van een seconde dat ik mijn besluit maak, is de gloed rond Faelan verdwenen en zakt de drakenmeester ineen als een mislukte pudding. Nog voor hij de grond raakt sta ik al wijdbeens naast hem, de ponjaard dreigend in de richting van het schuimende wezen dat zich met zijn duizenden ogen zowat overal lijkt te bevinden.
In de oorverdovende stilte klinkt mijn gegil des te luider.
"Laat ons met rust! We hebben je niets misdaan!"
Het enige antwoord dat ik krijg is aanhoudend borrelend gelach. Dan verandert het ritme en hoor ik woorden. De klemtonen liggen verkeerd en het klinkt niet helemaal zoals het hoort, zoals je een taal spreekt die je al heel lang niet meer hebt geoefend.
"Juj bèntttttt een indriengerrrr. Juj horrrrrt ierrr njet. Qoppa njet ierrr, dtoen wats iek wiellll. Geefffft wats iek nôdiegh hèb!" Verwachtingsvol ruist de Draugen om ons heen. Koortsachtig probeer ik te bedenken waarover het wezen het zou kunnen hebben. Onbewust strijk ik met mijn hand langs het buideltje , de Draugen borrelt luidruchtig. Dan begint het me te dagen, het stukje Marisa? Zou dat het...?
Ik besluit de proef op de som te nemen en maak heel langzaam met één hand de buidel open, terwijl ik de ponjaard nog steeds beschermend voor me hou. Het duurt even voor ik het op de tast kan vinden, de muur van water wiegt ongeduldig heen en weer en komt dreigend dichterbij. Daar! Ik hou het stukje fruit naast het wapen, er trekt een rilling doorheen het wezen.
"Is dit het?"
"Geeeeft... Gééééft!"
"Ho, ho, niet zo snel!" Ik klem het stukje Marisa tegen mijn borst, de Draugen borrelt boos en er klettert wat water over me heen.
"Als ik je het geef, laat je ons dan gaan?"
Het antwoord laat even op zich wachten, té lang om goed te zijn naar mijn idee.
"Dân geeeeft iek juj fijve tèlln veurspronk." Het klinkt niet van harte.
Mijn hersenen slaan in overdrive. Net stond ik halfweg hier en de oever, en was ik in twee tellen weer bij Faelan dus het moet te doen zijn. Maar Faelan is nu bewusteloos, dus heb ik meer tijd nodig... denk, Noa. Dénk!
"Gééééffft!"
Vliegensvlug prik ik de Marisa op de ponjaard en gooi het wapen zo ver mogelijk in de richting waaruit we zijn gekomen. Met een plof blijft het trillend in het pad steken. Een snerpende, woedende gil bezorgt me kippenvel terwijl ik mijn uiterste best doe om de ineen gezakte drakenmeester naar de waterkant te slepen. Een draaikolk van beukend water stort zich op de ponjaard, grote golven trekken aan mijn kleren en proberen ons de diepte in te sleuren.
Na een zoveelste gulp hoor ik Faelan hoesten. Met veel moeite hijs ik hem op zijn benen, half strompelend proberen we de laatste meters te overbruggen.
Van zodra we één voet op de oever zetten, valt het water met een immense plets naar beneden. Zwaar hijgend kijk ik achterom. Vlak naast de waterkant rijst een hoge, bijna lichtgevende golf uit het oppervlak. Honderden ogen als lichtjes knipperen simultaan, hun blik allemaal op mij gericht. Net onder de kop van de golf zie ik een rood stukje vruchtvlees meewiegen op het ritme van het water.
"Soooooolangh Qoppa njet terugh is, bènt juj njet meehr wêlkomn!"
Met een donderend geraas verdwijnt de Draugen in het water, binnen de seconde is het hele oppervlak weer spiegelglad. En dan, met een zachte plop, wordt de ponjaard op de oever uitgespuwd.
Faelan laat ik even achter tegen een boom, gris het wapen weg en hijs de drakenmeester weer overeind. Met zijn andere arm wijst hij recht voor ons.
"Niet ver meer," fluistert hij.
Nat, vuil, hongerig en uitgeput komen we even later aan de rand van het Boud. Een reusachtig, donker bergmassief met drie hoge toppen domineert het hele landschap en beneemt me even de adem. De uitlopers naar de vallei zijn gehuld in een schaduw die zich veel verder uitstrekt dan natuurlijkerwijs mogelijk is.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro