17. Het Offer
De Rebecq, die eerder Faelan van antwoord diende, wisselt enkele woorden met de wachters. Met een donkere blik halen ze hun gekruiste wapens van voor zijn neus weg en hij neemt zijn tijd om de toegang te openen. Soepel draait de dubbele deur naar binnen. Een por tussen onze schouders herinnert ons eraan om door te lopen.
Ik voel me klein en nietig in de imposante troonzaal🐲 die me doet denken aan het middenschip van een kathedraal. Rijen roestbruine zuilen lopen uit in hoge spitsbogen die op hun beurt samen, één na één, het ontzaglijke plafond van de ruimte vormen. Tussen elke zuil hangt een donkerblauwe banner, met aan de buitenranden enkele witte, kruisende ellipsen en in het midden dezelfde gestileerde draak als boven de toegangspoort van de groeve.
Aan weerszijden staat zowat om de zes meter een krijger, tot de tanden bewapend met een rond schild en vlijmscherp zwaard, en gehuld in een soepel, lederen harnas met zwarte helm. De ruimte wordt verlicht door grote zoutlampen maar niets van dat licht wordt op hun uitrusting weerkaatst. Allemaal kijken ze ons met grimmige ogen aan, vanuit de schaduwen van hun helm. Ik voel me hier gigantisch misplaatst.
Het middendeel is iets lager gelegen, onze voetstappen worden gedempt door de kleurrijke tapijten die van rand tot rand liggen uitgespreid. Het blijft maar duren eer we bijna aan de trapvormige verhoging aan het einde van de zaal zijn gekomen. Nu begrijp ik hoe Nils Holgersson🐲 zich moet hebben gevoeld.
Hoe dichter we komen, hoe duidelijker de figuur wordt, gezeten op een grote, roodfluwelen troon die is afgewerkt met een goudrand en twee aanzienlijke, tot in het detail uitgewerkte, gitzwarte drakenvleugels die elkaar vlak boven zijn hoofd raken. Twee heldere ogen kijken ons van onder borstelige wenkbrauwen uitzonderlijk scherp aan.
Vlak voor de trappen worden we op onze knieën gedwongen. Mijn vingers zijn koud en gevoelloos door het strakke touw. Onopvallend probeer ik beurtelings een vuist te maken en ze daarna weer te strekken, in de hoop er wat leven in te krijgen. Niet dat het veel helpt, het enige wat ik ermee bekom is dat het knellende touw nog prominenter aanwezig is en ik heel wat moeite moet doen om het naar de achtergrond te schuiven.
De koning van de Rebecqs.
Ik had er meer van verwacht.
Het enige dat hem onderscheidt van onze bewakers en de aanwezige krijgers, is zijn wit-grijze baard en wat hij draagt. Zijn kuras🐲 bestaat uit over elkaar heen gelegde platinumplaatjes. Het licht wordt dof weerkaatst in de cirkelvormig ingelegde edelstenen van een goudkleurige helm, zelfs in zijn baard zitten kleine edelstenen gevlochten.
Z'n ogen geven me een gevoel van onbehagen dat ik wegzet als niet-erger-dan-de-blikken-van-de-krijgers. Voor mijn part zit dat kereltje gewoon op de troon omdat hij gewoon de sterkste en de sluwste is van dit zooitje opdondertjes.
Van zodra hij spreekt, weet ik hoe fout mijn veronderstelling precies is.
"Indringers," zegt hij met een verbaasde en tegelijk nieuwsgierige ondertoon.
Slechts één woord en toch spoelen voelbare golven van macht over ons heen. Een onzichtbare kracht duwt tegen onze achterhoofden, ik kán niet anders dan het hoofd buigen voor deze Koning. Faelan blijft echter fier rechtop staan, de benen wat gespreid. Het doet me hoogst ongemakkelijk voelen, weet hij dan niet dat we hiermee nog meer in de problemen komen?!
"Hoogheid, met permissie," begint de drakenmeester met krachtige stem.
Wat?! Hoe is Faelan er in vredesnaam opnieuw in geslaagd om zich van z'n knevel te ontdoen?! Vanuit mijn ooghoek zie ik de krijgers bevriezen. Meteen steekt de Koning een hand op om hen tegen te houden.
"Dit..." Faelan wijst met zijn kin naar de touwen rond zijn torso, "...is geen manier om een lid van de Ouderenraad te behandelen."
Met een ruk kijk ik op.
Wat? Nog meer verrassingen! Hoe dan? Faelan, is hij een lid van de Ouderenraad?
Besef daalt in me neer. Ik had het moeten weten. Als Drakenmeester van Qoppa, die toch als Opperdraak wordt beschouwd, is Faelan gegarandeerd één van de belangrijkere mensen in deze wereld. Nieuwsgierig vraag ik me ineens af hoe oud Faelan dan wel is. Mijn gedachten worden onderbroken door de Koning.
"Na galùn, mijn excuses." Hij wenkt enkele van zijn mannen dichterbij. "Maak ze los." In een mum van tijd zijn we allebei van onze touwen en knevels verlost. Het duurt veel langer eer het onaangename getintel uit mijn handen verdwenen is. Mijn gedachten werken ondertussen op volle toeren. Als Faelan een belangrijke pief is, en die Koning duidelijk ook, dan kennen ze elkaar toch? Hoezo dat hij me dan niets kon vertellen over de Rebecqs?
De woorden van de Koning nemen mijn twijfels meteen weg.
"Wat een eer om een lid van de Ouderenraad op bezoek te krijgen. Faelan was het geloof ik?" Hij kijkt de drakenmeester schuin aan. "Het spijt me dat ik jullie niet met alle toeters en bellen heb ontvangen, ik was namelijk niet op de hoogte van jullie komst. We krijgen ook maar weinig bezoek hier."
Het klinkt heel erg zeemzoet allemaal, waar zit het addertje onder het gras? Ik vertrouw die vent niet.
"En aangezien ik zelf geen deel uitmaak van de Ouderenraad, had ik je niet meteen herkend." De Koning knikt naar Faelan, die kort terug knikt.
"Het feit blijft echter dat jullie indringers zijn op mijn grondgebied."
De toon is meteen heel wat scherper, ik recht mijn schouders en zet me schrap. Faelan verstrakt zichtbaar.
"Daar ben ik me van bewust," antwoordt de drakenmeester op zijn hoede. "Al bent u ongetwijfeld op de hoogte van het verdwijnen van Qoppa en gezien de vliegende draak het symbool van uw volk is, had ik gehoopt op uw spontane medewerking. Het was quasi onmogelijk u van onze doortocht te verwittigen, gezien u nogal... moeilijk te vinden bent," voegt Faelan er fijntjes aan toe.
Ik zie bijna hoe de radertjes in het hoofd van de Koning aan het draaien gaan. Het is op eieren lopen om geen diplomatieke rel te veroorzaken terwijl ze eigenlijk beiden zowel deels gelijk als ongelijk hebben. Ik vraag me af hoe ze zich hieruit gaan lullen.
"Goed." De Koning maakt een wegwerpgebaar. "Je hebt vrije doorgang. Maar alléén door je status in de Ouderenraad." Hij kijkt Faelan vuil aan. "Ieder ander zou zich moeten schikken naar onze wetten. Dat brengt me bij je metgezel..." Met een besmuikte grijns richt hij zich tot mij. Het besef daalt: hij zal niet aarzelen om Faelan via mij een hak te zetten. Met knikkende knieën kijk ik hem aan, vastbesloten om mijn hoofd niet te laten hangen. Wat er ook gebeurt. In de stilte die volgt, bekijkt hij me van kop tot teen. Een ontevreden trek verschijnt aan z'n mondhoek.
"Is dit nu die Noa?" Het misprijzen druipt ervan. "Ook niet veel speciaals, me dunkt." Ik voel dat mijn wangen rood worden en klem mijn kaken op elkaar.
'Zwijgen Noa, zwijgen.' Dit mantra herhaal ik telkens in mijn hoofd. Hij wil me toch alleen maar uit m'n tent lokken en precies dát genoegen wil ik dit akelige ventje niet geven.
De koning laat de stilte nog wat verder duren en richt zich uiteindelijk weer tot Faelan.
"Hoe het ook zij, wie voorbij het Rijk van de Rebecqs wil, moet een offer brengen. En niet zomaar een offer, nee." Met sluwe ogen en een priemende vinger gaat zijn volle aandacht naar mij. "Jij. Jij geeft me je allergrootste bezit en dan garandeer ik jullie vrije doorgang." Een vergenoegd lachje speelt om zijn lippen.
Mijn lichaam vertrekt geen spier. Mijn gedachten daarentegen, buitelen over elkaar in een poging de belangrijkste te zijn. Mijn allergrootste bezit? Dat zal het boek zijn... Ik knipper een paar keer met mijn ogen en slik. Hoewel ik het niet altijd besefte, is het boek wel altijd mijn grootste houvast geweest in deze hele rollercoaster.
Snel reken ik uit hoe ver we nog moeten. De top van de Eothaoir is vlakbij en over de geografie daar heeft Faelan onderweg al een en ander verteld. Ergens heb ik er wel vertrouwen in dat we er onze weg wel zullen vinden, ook zonder boek.
"Goed." Ik zucht licht en ga extra recht staan. "Dan schenk ik u het magische boek dat ons de weg wijst." Mijn stem klinkt vlak. Ik maak een hoofdbeweging naar mijn tas die in een hoopje naast de troon ligt. "Het zit in mijn tas."
Met een opgetrokken wenkbrauw kijkt de koning naar de slordige stapel met onze spullen en daarna weer naar mij. Zijn ogen fonkelen vervaarlijk, hij grijnst scheef.
"Ik geloof dat ik mezelf niet goed heb uitgedrukt," zegt hij zacht. Je kan een speld horen vallen. "Je allergrootste bezit is niets materieels... Het is datgene wat je het allerliefste wil."
Met grote ogen kijk ik hem aan. Het allerliefst zou ik terug naar huis gaan. Hij kan toch niet serieus bedoelen dat ik dit moet opgeven?!
"Een Noa van de Andere Zijde... Heerser van de Geest. Stel je voor wat voor grootse dingen wij samen kunnen doen!" Zijn ogen fonkelen en voor het eerst hoor ik wat verlangen doorsijpelen in zijn stem. Afkeer borrelt in me op en ik weet zeker dat de afschuw duidelijk op mijn gezicht staat te lezen. Faelan verplaatst ongemakkelijk zijn gewicht op z'n andere been.
"Het enige wat ik wil..." De woorden krijg ik er met moeite uitgeperst. "Is Qoppa terug thuis krijgen. Zodat we allemaal weer verder kunnen gaan met ons eigen leven."
"Je moet weten dat wij niet zomaar doorgang verlenen aan iedereen. Voor wat hoort wat. In alle voorbije eeuwen is dit nog maar één keer eerder gebeurd." De koning spreekt zacht, maar de dreiging in zijn stem is onmiskenbaar.
"Dus, mijn beste Noa, de keuze is simpel. Óf je verbindt jezelf aan mij en blijft in dienst van de Rebecqs net zolang tot ik vind dat je schuld is ingelost, óf jij en je maatje worden netjes terug geëscorteerd naar waar jullie vandaan zijn gekomen. Dat jullie daarbij dan niet gestraft worden voor jullie flagrante inbreuk op onze grenzen heb je alleen maar te danken aan het feit dat het stukje drakenmeester daar..." De koning wijst met zijn kin naar Faelan. "...lid is van de Ouderenraad en ik mijn mannen wel beter kan gebruiken dan voor het uitvechten van een rel." Hij haalt zijn schouders op. "Als jullie onverrichter zake moeten terugkeren zónder Qoppa, dan zal de Ouderenraad er zelf wel voor zorgen dat ze zich van Faelan kunnen ontdoen."
"Nee!" roept Faelan luid. Bij elk woord van de koning was hij steeds bleker geworden, de koortsachtige blosjes op zijn wangen waren al een voorteken dat de drakenmeester het er hoegenaamd niet eens mee is. "Niet doen Noa! Het is het niet waard! Neem mij," richt hij zich tot de koning. "Verbind míj aan het Rijk van de Rebecqs, ik zal alles doen wat je van me verlangt!"
De koning schudt langzaam zijn hoofd.
"Nee. Não san dona. Dat kan ik niet doen. Hoe verleidelijk het aanbod ook is om een Oudere, eentje met een draak dan nog wel, aan onze kant te hebben."
Ik moet onderhand al alle kleuren hebben uitgeslagen door alle emoties die door me heen razen. Ik slik moeizaam als de aandacht van iedereen zich weer op mij richt en voel me even helemaal alleen, gevangen in een omhulsel van een lijf dat verlamd alles probeert te vatten.
"Nee, het is echt wel Noa die hier de beslissing in handen heeft. En misschien, wie weet... misschien zal dan wel blijken dat zij beter gebruik maakt van haar offer dan de vorige die hier zijn toegang heeft verworven." Verwachtingsvol kijkt de koning me aan.
'Hij laat me kiezen. Keuze, welke keuze?' denk ik bitter. 'Als ik voor mezelf kies, dan neemt de duisternis het over in dit hele land. Als ik voor Qoppa kies, dan kan ik niet meer terug naar huis.' Het is alsof ik voor een gapende kloof sta die ik met geen mogelijkheid heelhuids kan oversteken.
Ik zucht en recht mijn schouders. Mijn blik boort zich in de ogen van de koning, het doet hem wat ongemakkelijk op zijn troon schuiven. Mooi zo, dan weet hij tenminste dat ik not amused ben met zijn spelletjes.
"Ik doe het."
"Nee!", schreeuwt Faelan. Hij wil op me aflopen maar wordt aan zijn armen tegengehouden door de wachters die de grootste moeite hebben om hem onder controle te krijgen. De drakenmeester probeert zich los te worstelen terwijl de koning me dichter bij zich sommeert.
De wereld rondom me wordt een waas, het is alsof ik me onder een glazen stolp bevind. Mijn gedachten zijn compleet leeg.
Als van een afstandje zie ik hoe de koning met een zelfgenoegzame grijns mijn handen vastpakt en de polsen naar boven draait. Het plotse, hevige verlangen om die scheve lach van zijn smoel te vegen overvalt me, maar het enige waar ik toe in staat ben, is lethargisch naar mijn handen staren.
Zijn duimen duwen stevig in mijn huid. Ik voel alleen druk, geen pijn. Van daaruit ontspruit een heel fijne, zilverblauwe lijn die zich in een mum van tijd in een spiraal rond mijn onderarmen wikkelt. 'Luxehandboeien,' schiet door mijn hoofd heen.
Elke lijn eindigt aan beide kanten met een driebenige Keltische knoop. Zodra de koning mijn handen loslaat, gloeit de lijn enkele seconden fel op voor het licht met een misselijkmakende pijn in mijn onderarmen verdwijnt. Hijgend en zwetend val ik op mijn knieën, de troonzaal galmt nog na van mijn geschreeuw. Dus zo voelt het om een brandmerk te krijgen.
"Jij, jij... Jij verdorven... " Faelan komt haast niet uit zijn woorden van woede.
"Genoeg," kap ik hem af, met een schokkerige stem. De drakenmeester klapt zijn mond dicht en kijkt me geshockeerd aan. Onvast sta ik recht. "We zijn al genoeg tijd kwijt. Laat ons gaan, voor we te laat zijn en alles verloren is."
👑👑👑
Ik kijk naar boven. De duisternis overheerst alles.
De top van de Eothaoir steekt massief en donker af tegen de mistroostige lucht en ligt binnen handbereik. Mijn vingers glijden over de kaft van het boek, voor ik het open sla. De lijnen op mijn polsen tintelen bij de tekening van de troonzaal en de koning. Ik vind het ondraaglijk om er lang naar te blijven staren en kijk op.
Ik zie hoe Faelan vol droefenis mijn armen bestudeert. Hij doet zijn mond open om iets te zeggen maar ik schud het hoofd.
Voor nu wil ik heel even met rust gelaten worden.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro