Hoofdstuk 20
Ik wordt langzaam steeds meer wakker als ik voetstappen hoor achter mijn deur.
Ik open mijn ogen en zie de deurklink naar beneden gaan.
James komt naar binnen gestapt.
Goedemorgen. Zegt hij.
Goedemorgen. Zeg ik slaperig.
Hij loopt naar me toe en geeft me een zoen.
Ik ga zitten en rek me uit.
Ik vroeg me af. Ga je de bemanning nog vertellen over onze plannen? Vraagt hij.
Wil jij dat doen? Ik wil liever niet weer geslagen worden. Zeg ik.
Hij knikt en helpt me uit bed.
Kleed je aan en loop naar het roer. Zegt hij.
Ik knik en loop naar de kledingkast.
Ik pak mijn standaard kleren en doe ze aan.
Ik zet mijn hoed op en doe mijn zwaard in mijn band.
Ik loop naar de deur en doe hem open.
Ik doe hem voorzichtig dicht en loop naar het roer.
Ik ga erachter staan en ga wachten totdat James komt.
Net voordat hij is aangekomen bedenk ik me dat ik de tekening ben vergeten.
Ik loop nog snel terug en gris hem van mijn bureau.
Ik loop weer terug en zie dat James op me aan het wachten is.
Ik ga naast hem staan.
Hij schraapt zijn keel en begint:
Mannen!
Wij hebben een plan bedacht!
Avery en ik willen een jaartje op het land gaan wonen!
Ik hoor wat gebrom en gefluister.
We gaan nog heel even varen om een geschikt eiland te kunnen vinden, om op te wonen!
Jullie zijn hard nodig!
Ik zie hoe de mannen luisteren naar ons plan.
Jullie gaan een huis voor ons bouwen!
Sommige mannen beginnen te bewegen en andere beginnen te protesteren:
Wij hoeven geen huis te bouwen!
Jullie doen dat maar lekker zelf! Schreeuwt er eentje.
Wij zijn geen slaven van jullie!
Ik ben het zat en laad mijn pistool.
De mannen zijn gelijk stil.
Een: jullie moeten wel een huis bouwen!
Twee: jullie zijn wel slaven, want jullie luisteren naar ons! Zo niet....
Zeg ik.
Ik haal de trekker over en schiet in een been van de man die schreeuwde.
Hij geeft een enorme kreet van pijn en valt op de grond.
Volgende keer is het je hart. Zeg ik.
James lacht en gaat verder:
Zo komt het eruit te zien.
Hij pakt de tekening uit mijn handen en doet het in de lucht.
Ik zie hoe sommige mannen knikken.
Jullie zullen zodra we....
Land in zicht!
James wordt onderbroken door de man die boven ons de zee in de gaten houdt.
Ik ren gelijk naar de reling en hang erover heen.
Ik zie dat we heel erg dicht bij een heel klein eiland zijn.
Vaar maar door! Roep ik.
Hier kunnen we niet wonen. Zeg ik.
James knikt en geeft een seintje aan de bemanning.
Ze gaan naar de touwen en trekken eraan.
Het zeil veranderd van richting en we krijgen gelijk de volle wind.
We varen met volle vaart om het eiland en draaien de zeilen weer terug.
We krijgen gelijk een zacht briesje en we varen weer op ons normale tempo.
Ik loop weer terug naar James.
Hij schudt zijn hoofd en geeft mijn tekening aan de bemanning.
Bewaar hem goed! Zegt hij.
Ze knikken allemaal.
Ik loop naar mijn hut toe en zie dan opeens een doek hangen.
Het is me tot ,mijn verbazing, nog nooit opgevallen.
Het zit vastgespijkerd aan de muur.
Ik geef een ruk aan het kleed en een stof wolk schiet in mijn gezicht.
Ik begin te hoesten.
Gaat het? Hoor ik vanachter de deur.
Ja ik hoestte gewoon. Zeg ik.
Net voordat hij de deur binnen wilt komen draai ik de sleutel in het slot.
Wat doe je? Vraagt James.
Ik heb ook mijn privacy nodig. Zeg ik.
Ok. Veel plezier met je privacy momentje. Zegt hij.
Ik rol met mijn ogen en hoor de voetstappen weggaan.
Ik loop weer terug naar het doek en zie een deur.
Ik haal de hendel naar beneden, maar hij zit op slot.
Ik begin te rammelen en geef uiteindelijk een schop tegen de deur.
Hij schiet open en blijft net in de scharnieren staan.
Dan zie ik iets glimmen.
Het ligt op het doek.
Een sleutel....
Ik zucht.
Ik kan mezelf wel voor de kop slaan.
Ik pak hem op en stop hem in mijn broekzak.
Dan loop ik naar de deur toe en zie een trap die naar beneden leidt.
Ik zie geen steek dus ik besluit om een lantaarn uit James zijn hut te 'lenen'.
Ik doe de deur open en draai hem weer in het slot, als ik op het dek sta.
Ik doe de deur open van de hut van James en kijk of hij binnen zit.
Ik zie dat hij slaapt.
Slaapt? Midden op de dag?
Ik haal mijn schouders op en loop langzaam en zachtjes naar zijn bureau.
In gris zijn lantaarn eraf en pak wat lucifers.
Ik loop terug naar de deur en ga snel mijn hut weer in.
Ik doe de deur weer op slot en loop weer naar de deur.
Ik steek de lantaarn aan en hou hem naar voren.
Het is een trap die erg diep naar beneden leidt.
Ik stap op de eerste trede en hoor gelijk een hard gekraak.
Zo te horen is het al lang niet meer ontdekt.
Ik loop verder en bij elke trede is het gekraak erg hard.
Dan zie ik een vlakke grond en zet mijn voet erop.
Ik zie heel toevallig een grote stok liggen en pak hem op.
Ik steek hem aan met mijn lantaarn en hang hem aan de muur.
Gelijk wordt de boel verlicht.
Ik kijk rond en zie een skelet aan de muur hangen.
Ik geef een kort gilletje.
Avery? Hoor ik van ver.
Ja?
Wat gebeurd er? Vraagt (waarschijnlijk) James.
Niks hoor. Ik was gewoon aan het fantaseren en ik maakte het te spannend voor mezelf. Zeg ik.
Waarom klink je zo ver weg? Vraagt hij.
Ik lig onder mijn dekens. Zeg ik.
En waarom zegt mijn gevoel dan dat ik je niet kan geloven? Zegt hij.
Misschien is je gevoel kapot! Schreeuw ik geïrriteerd.
Ik hoor een zucht.
Hij loopt weer weg.
Hoe kan ik ooit dat skelet dumpen?
Vraag ik mezelf.
Dan begint er een lampje te branden.
Ik ga snel naar boven en begin aan mijn plan.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro