9. De eerste indruk
'Dit moet het zijn.'
Masani en ik stonden voor de deur met het nummer 46P op. We waren er een paar minuten eerder toevallig achtergekomen dat we naar dezelfde kamer op zoek waren, waaruit we dus konden besluiten dat we elkaar logischerwijs dan ook kamergenoten mochten noemen.
'Doe jij de deur maar open,' mompelde ik aarzelend, terwijl ik hem met een afwachtende blik aankeek. Ik begreep niet waarom ik nu net zo angstig was. Misschien door het feit dat ik totaal geen idee had waaraan ik me achter die gesloten deur kon verwachten; ik had nooit van verrassingen gehouden.
'Volgens mij moet je met je ogen in dit zwarte vierkantje kijken.' Hij wees met zijn vinger naar de scanner die tegen de deur bevestigd was. 'Ik zie geen andere manier om de deur open te krijgen. Laten we maar even proberen, zo moeilijk kan het wel niet zijn.'
Masani ging recht voor het zwarte ding staan en richtte zijn donkerbruine kijkers indringend op het plaatje. Een elektronisch geluid deed me vermoeden dat zijn ogen geanalyseerd werden, waarna de deur nog geen vijf seconden later openzwaaide.
'Kijk, zo simpel is dat!'
Met een enthousiaste lach –die jongen leek wel voortdurend vrolijk te zijn- stapte hij de kamer binnen. Ik voelde mijn hart een ritme sneller pompen en bleef verdwaasd in de opening staan, terwijl ik mezelf verbood naar binnen te kijken. Ik was wel nieuwsgierig, maar anderzijds wilde ik op dat moment gewoon zo hard mogelijk wegrennen en nooit meer terugkomen.
'Kom op, Femke. Waar wacht je op?'
Komaan, Fem, verman jezelf toch eens. Zo moeilijk is dit niet. Met een diepe zucht trok ik mezelf over de streep -zowel letterlijk als figuurlijk- en betrad kamer 46P.
Schuchter zette ik enkele kleine pasjes meer naar binnen en al snel voelde ik dat ik niet de enige met menselijk bloed in de kamer was –buiten Masani dan. Zes nieuwsgierige ogen brandden op mijn lichaam, maar ik durfde hen niet aan te kijken. Ik wist echt niet wat ik had. Ik leek wel een kneusje dat niets durfde; daar ging mijn eerste indruk.
Ik sprak mezelf echter moed toe en probeerde me een zelfverzekerde glimlach aan te meten. 'Hallo, ik ben Femke.' Wanneer je goed luisterde, hoorde je de kleine hapering in mijn stem en ik hoopte maar dat het niemand was opgevallen.
Niemand in de kamer vond het blijkbaar nodig om een antwoord te geven of zelfs een beleefde begroeting terug te mompelen, want het bleef zo stil dat zelfs een fluistering nog als geroep zou geklonken hebben. Was er toevallig iets raars op mijn gezicht? Of had ik zonder het te weten iets vreemds gezegd?
Net wanneer ik de moed op een reactie had opgegeven, antwoordde een stem die opvallend hoog was voor een jongeman: 'Goedendag, ik heet Huan.'
De woorden kwamen uit de mond van een gozer met een Aziatisch uiterlijk en zijn donkere, bijna zwarte ogen keken me vriendelijk aan vanonder een roodgestreept brilmontuur.
Ik schonk hem een attent glimlachje terug. Ik was dankbaar dat er toch nog iemand was die me niet als een hoopje lucht zag. Natuurlijk was er ook nog altijd Masani, die nog steeds de vrolijkheid zelve was.
'Ik ben trouwens Masani,' zei hij dan ook, waarna hij zijn arm als een vriendschappelijk gebaar uitstak om Huan de hand te schudden.
Tot mijn verbazing pakte Huan zijn hand echter niet aan en keek hij er slechts met een afwachtende blik naar, alsof hij hem niet durfde aan te raken. Het leek niet alsof hij het niet wilde, maar de verkrampte spieren in zijn gezicht verrieden zijn angstige ongemak.
'H-het spijt me, maar ik raak liever geen handen aan. Handen behoren tot de grootste overdragers van bacteriën. Wist je trouwens dat vrouwenhanden over het algemeen meer bacteriën bezitten dan haar mannelijke tegenhangers?' hakkelde hij, terwijl hij zijn bril even wat rechter op zijn neus zette.
Masani was duidelijk ietwat verrast door zijn antwoord, maar bleef zijn vriendelijkheid behouden. 'Nee, dat wist ik niet. Wel, dat hebben we dan ook weer eens bijgeleerd vandaag!'
Huan had er hierdoor wel voor gezorgd dat de anderen hem met een vreemde blik aankeken en het imago van een rare kerel was voor hem al verzegeld. Die gast leek zich echter van geen kwaad bewust en misschien was dat maar beter ook. Tenslotte, zijn we niet allemaal een beetje raar?
Ondertussen gleden mijn ogen vluchtig over de kamer. Ik had verwacht –of toch minstens gehoopt- dat de persoonlijke kamers even weelderig zouden zijn als de imposante inkomhal, maar ons schuitje was een stuk soberder ingericht en slechts van het hoogstnoodzakelijke voorzien. Er waren zes slaapplaatsen, die elk afgescheiden waren door een half, onafgewerkt muurtje dat ons een minimale hoeveelheid privacy moest verlenen. Een groot, boogvormig raam centraal in de kamer zorgde voor een geringe lichtinval en de muren waren kleurloos.
Ik besloot mijn koffertje neer te zetten op een bed in de rechterhoek van de kamer. Het bed er vlak naast werd ingepalmd door een ravissante jongedame die met haar schoonheid alle aandacht naar zich toe zoog, zelfs al was dat helemaal niet haar bedoeling. Haar roestbruine haren staken af tegen haar bleke huid en haar volle, rode lippen, die permanent in een verleidelijke glimlach gekruld waren. Grote, volle wimpers accentueerden haar amberkleurige ogen. Tegenover haar voelde ik me een vlek aan de muur: lelijk en overbodig.
'Hoe heet jij?' vroeg ik stamelend.
'Fransesca,' was haar korte antwoord. Haar stem klonk apathisch en ze nam niet de moeite om me aan te kijken. Waarom zou ze ook? Zij leek op een Griekse godin en ik was een grijze muis.
Ik slikte wat ongemakkelijk. Het had duidelijk geen zin om een gesprek met haar aan te knopen, want daar had ze zo te zien geen behoefte aan. Ze ging onverstoorbaar verder met waar ze ook mee bezig was, waarna ik besloot mijn koffer al wat uit te laden. Niet dat er veel inzat, maar ik moest toch iets om handen hebben.
In mijn koffer zaten enkel wat kleren, een paar Alimenticums, een haarborstel, een tube tandreiniger en alle andere dingen voor mijn dagelijkse behoeften. Er was echter één ding dat wel enige waarde had en wat ik met veel zorg uit mijn koffertje op het nachtkastje naast mijn bed uitstalde: de foto van mijn familie.
Toen ik even opkeek, bemerkte ik hoe ik werd aangekeken door de helderblauwe ogen van een jongen met een warrige, bruine krullenbos. De knopen van zijn geruite hemd stonden nonchalant open. Ik probeerde zijn blik te vangen en vormde mijn lippen tot een verlegen glimlachje, maar toen wendde hij zijn hoofd betrapt van me af.
Ik nam de familiefoto dan maar weer in mijn hand en aaide teder met mijn vingers over de beeltenissen van Mona, Nel en mijn moeder en weer moest ik moeite doen om een prikkende traan in mijn ooghoek tegen te houden. Een eenzaam gevoel overviel me. Misschien zou ik hen wel nooit meer terugzien...
Ik had evenwel niet veel tijd om stil te staan bij mijn eenzame en troosteloze gevoelens, want de stilte in de kamer werd aan flarden gescheurd door een doffe klap. Iemand had de deur onzacht dichtgegooid en mijn adem stokte voor een seconde toen ik ontdekte dat die persoon niet helemaal onbekend voor me was. Ik kon niet meteen plaatsen waar ik haar dan precies van herkende, maar toen ik haar nog wat beter in me opnam, kwam daar plots de ingeving: het was het zwartharige meisje dat me eerder die dag had afgesnauwd in de rij voor de toegangspoort.
'Wat staan jullie nu zo te staren?' gromde ze chagrijnig, al dacht ik niet dat ze mij al meteen herkend had.
Masani stond natuurlijk alweer klaar om haar opgewekt te begroeten, alsof hij niet had gehoord dat ze zonet tegen iedereen was uitgevlogen.
'Hallo, Masani hier. Jij moet onze laatste kamergenoot zijn. Mag ik misschien ook je naam weten?'
'Maakt dat wat uit?'
'Het zou wel handig zijn, want dat maakt de communicatie een stuk makkelijker, toch?'
'Wie zegt dat ik met jullie wil communiceren?'
Het was al lang duidelijk dat dit geen katje was om zonder handschoenen aan te pakken. En met hààr moest ik deze kamer delen? Het zou nog een lange week worden...
'Oké, het is jouw keuze.' Het verwonderde me dat Masani zijn geduld nog altijd niet was verloren. 'Ik kan je wel al voorstellen aan Femke, Huan, Fransesca en Elias.' Hij wees ons om de beurt aan. Elias, zo heette de jongen met de warrige krullenbos dus...
'Fijn dat jullie een naam hebben,' spotte het meisje met het ruige uiterlijk. Haar zwarte haren werden afgewisseld door enkele paarse lokken en vormden een groot contrast met haar lijkbleke huid. Die meid leek al voor een eeuwigheid niet meer buiten geweest te zijn, wat me eigenlijk niet echt zo onwaarschijnlijk leek.
"Attentie, attentie! Alle Tribuni worden onmiddellijk op het binnenplein verwacht. Ik herhaal: alle Tribuni worden onmiddellijk op het binnenplein verwacht."
Schichtige blikken schoten rond in de kamer. Niemand verroerde een vin. Het leek alsof we allemaal aan het afwachten waren tot de eerste persoon besloot actie te ondernemen, zodat de rest zou volgen.
'Wel... dan gaan we naar het binnenplein zeker?' doorbrak Masani -wie anders- de stilte. Hij maakte al aanstalten om te vertrekken en vormde een wuivend gebaar als teken dat we hem moesten volgen.
Ik was de eerste die achter hem aanliep. Daarna volgden Fransesca, Elias, Huan en uiteindelijk ook het norse meisje waarvan ik de naam nog niet wist.
We stonden met z'n zessen in de gang en niemand wist eigenlijk waar we precies naar toe gingen.
'Waar is het binnenplein eigenlijk?' vroeg ik dan maar, tegen niemand in het bijzonder. Ik krabde wat ongemakkelijk in mijn nek.
Fransesca haalde haar schouders op. 'Geen idee, dit is voor ons allemaal nieuw. Misschien moeten we gewoon alle andere Tribuni om ons heen volgen?'
Ze zei het op een neutrale manier, maar ergens bespeurde ik een greintje misprijzing in haar stem. Het was dan ook een vrij logisch antwoord waar ik zelf ook nog wel op had kunnen komen, wat me het gevoel gaf een domme vraag gesteld te hebben. Ik knikte enkel als antwoord.
We volgden de zwermende menigte en na een vijftal trappen en een heleboel gangen –na een tijdje was ik de tel kwijt geraakt- voelden we uiteindelijk de buitenlucht en een fris briesje. Een gigantisch cirkelvormig plein dat krioelde van nieuwsgierige leeftijdsgenoten doemde op voor onze ogen en ik kon niet verhinderen dat mijn mond lichtjes openviel bij het aanschouwen van heel het gebeuren.
Plots hoorde ik een rasperige stem door het plein galmen, waardoor het geroezemoes abrupt stilviel en ieders aandacht naar het grote scherm voor hen gedwongen werd.
Daarop was te zien hoe een vrouw van middelbare leeftijd even over haar roodgestifte lippen likte en haar keel onsubtiel schraapte om aan te tonen dat ze weldra het woord zou nemen.
De stilte op het binnenplein was oorverdovend. Iedereen keek met grote ogen en kloppende keel naar de witharige vrouw met de fijne neus, smalle kin en verwaande blik in haar ogen.
'Beste Tribuni, ik ben verheugd te zien dat jullie allemaal veilig en wel zijn aangekomen op Trainingskamp G. Ik ben mevrouw Volt en ik zal jullie begeleiden doorheen deze spannende reis vol uitdagingen en nieuwe inzichten. Allereerst wil ik jullie al feliciteren om het feit dat jullie al hier zijn geraakt, iets wat maar weinigen kunnen zeggen. Dus wees trots op jezelf en besef dat dit een waardevolle kans is. Maar weet ook: dit is jullie enige kans. Benut deze, voor het te laat is.
Er staan jullie zes proeven te wachten, die elk een belangrijke capaciteit testen: intelligentie en kennis, moed en vastberadenheid, kracht en fysieke conditie, gezondheid, sociale vaardigheden en overige talenten. Elke capaciteit is belangrijk voor de nieuwe inwoners van de maan, dus alleen zij die uitblinken in alle categorieën maken kans deel uit te maken van de nieuwe gemeenschap.
De testen beginnen morgen, maar eerst staat er nog een belangrijke opdracht voor jullie op de planning : vanavond vindt de kennismakingsronde plaats. Jullie verschijnen allemaal voor de Jury van de Hoge Raad. Het zijn zij die uiteindelijk zullen beslissen over jullie lot. Het is dus zeer belangrijk dat jullie vanavond een goede indruk maken. Je eerste indruk bepaalt immers het verdere verloop van dit kamp.
Veel succes.'
De laatste woorden waren nog niet tot me doorgedrongen, of de vrouw verscheen alweer uit beeld en liet een verontwaardigde massa achter. Het was nog steeds doodstil op het binnenplein. Sommigen keken verdwaasd voor zich uit, anderen lieten hun blik over alle omringende gezichten glijden.
Vermoeid wreef ik met mijn hand over mijn voorhoofd en kreunde inwendig. Het zou nog een lange week worden.
Ondertussen was het geroezemoes zachtjes teruggekeerd en ontstond er weer wat meer leven in de brouwerij. Ik was mijn kamergenoten kwijt geraakt tussen de massa. Ik hield mijn rechterhand als een beschermend schild boven mijn ogen om mijn blik door de zonnestralen te kunnen verruimen en speurde aandachtig tussen de menigte. Ik kon hen echter nergens bekennen. Ik ging verder met mijn poging om een glimp van hen op te vangen, tot mijn blik plots op iemand viel.
Ik verstarde. Een rilling ging dwars door mijn ruggengraat, mijn pupillen verwijdden zich en mijn keel voelde woestijndroog aan.
Niet hij.
~~~~~~
TAM TAM TAAAAM. Enig idee wie die hij kan zijn? Ik hoor graag speculaties ;)
En ja, jullie zien het goed: de deze hier heeft dit boek zowaar nog eens geüpdatet! De reden dat het zolang geduurd heeft, is omdat ik helemaal vastloop met dit verhaal. Ik heb al drie maanden geen enkele zinnige halve pagina meer kunnen schrijven... Geen extra hoofdstuk erbij voor mijn voorraad dus, maar toch heb ik besloten om mijn voorradige hoofdstukken al online te gooien. Het is toch niet dat ik iets doe met die voorraad. Dus voilà!
Wat vonden jullie van dit hoofdstuk? Hierin leren we alle belangrijke personages van het verhaal kennen. Het is met hen dat jullie het zullen moeten doen, dus ik hoop dat ze jullie een beetje bevallen. Zoals jullie weten, reacties zijn altijd welkom! Misschien krijg ik er zelfs inspiratie door, haha.
Opgedragen aan Aerod12, omdat ze een hele lieve, slimme meid is en haar verbeteringen altijd handig zijn! Dus Dorea, dankjewel! ^^
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro