26. Wanneer een bom wordt gedropt
Waarom moest het leven altijd zo ingewikkeld zijn? Het was bijna te belachelijk voor woorden. De mensheid moest noodgedwongen naar de maan verhuizen wegens een naderende apocalyps op aarde en waar maakte ik me zorgen over? Jawel, over verliefdheid.
Ik moest mezelf vermanen. Ik mocht me niet zo laten meeslepen door mijn gevoelens. Toch is dat exact wat ik had gedaan, nadat ik mijn eigen gezicht had ontdekt op het schildersdoek van Elias. Ik was gewoon weggelopen. Wat dat betreft was ik nog geen haar veranderd sinds ik was aangekomen op het maankamp: nog steeds vluchtte ik voor alle ongemakken in het leven.
Op dat moment wist ik gewoon echt niet hoe ik me moest gedragen. Moest ik me gevleid voelen omdat iemand me interessant genoeg vond om een portret van mij te maken? Daarvoor had hij me echter al de hele tijd zitten observeren, wat me een gevoel gaf waarvan ik niet kon uitmaken of ik het aangenaam of net onaangenaam vond. Laten we zeggen dat ik met erg tegenstrijdige gevoelens kampte. Alsof dit kamp al niet genoeg verwarring met zich meebracht.
Misschien had ik gewoon moeten blijven staan. Misschien had ik niet zo overdreven moeten reageren. Zo vreemd is het nu ook weer niet dat iemand een portret van je maakt. Hij moest toch ergens zijn inspiratie halen. Hij had het me echter ook gewoon kunnen vragen; dan had ik nog voor hem kunnen poseren. De plotse ontdekking van mijn geschilderde hoofd had me nogal overvallen.
Of misschien was ik gewoon zo van streek omdat het om Elias ging. Ik moest eerlijk zijn tegenover mezelf: het was niet normaal hoe ik me voelde in zijn bijzijn. Eigenlijk denk ik dat ik gewoon bang was. Ik was bang voor mijn gevoelens, bang voor de mogelijke tekenen die hij me gaf. Ik was bang dat het uit de hand zou lopen en dat ik alle controle op de situatie zou verliezen. Alhoewel, eigenlijk had ik die al verloren.
Verdomme Femke, waarom nú?
Het is moeilijk te verklaren waarom je je net aangetrokken voelt tot een persoon, of waar die aantrekking vandaan komt. Elias was absoluut niet het type adonis, maar zijn azuurblauwe ogen waren zo intens en fascinerend; hij had een erg diepgravende blik. Ik vond het fijn hoe zijn bruine krullen zo nonchalant over zijn voorhoofd vielen en hoe de sproeten op zijn neus zo willekeurig bezaaid waren. Hij had iets rustig, bijna poëtisch over zich hangen. Hij liet zich nooit opfokken, veroordeelde niet en wist altijd het juiste te zeggen.
Uiteindelijk had ik voor mezelf besloten dat ik die avond nog met hem zou praten. Ik zou open kaart spelen. Op dat moment had ik nood aan duidelijkheid. Eén ding stond echter vast: een relatie zag ik niet zitten.
Ik had me ondertussen neergezet op een bankje in een kleine hal waar verder niemand te bespeuren was. Ik was blij dat ik alleen was. Op een grootschalig kamp als deze, leek het soms onmogelijk om voor slechts een paar minuten alleen te zijn. Overal kwam je altijd wel iemand tegen. Ik miste het solitaire bestaan van thuis eigenlijk wel. Toen realiseerde ik me dat dit ook de normale gang van zaken zou zijn op de maan: ik zou in één grote gemeenschap leven onder één kap. Ik was er vrijwel zeker van dat ik op de maan niet zomaar eventjes een luchtje kon gaan scheppen zonder mensen om me heen. Niet dat er überhaupt lucht is, maar je begrijpt me wel.
Was dat wel wat ik wilde?
Daarvoor moest ik me natuurlijk eerst bewijzen. Eigenlijk had ik nooit echt nagedacht over mijn slaagkansen. Ik had niet de indruk dat ik het fantastisch had gedaan, maar al bij al had ik bij elke proef de uitgang gehaald en had ik mezelf al meerdere keren kunnen verbazen met mijn plotse ingevingen.
Vanavond zou mijn creativiteit getest worden. Wat was dat eigenlijk, creativiteit? Ik vond het moeilijk om daar een exacte definitie op te plakken. Ik dacht wel aan die typische kunstenaars, met hun hangsnorren en verfspetters op hun kleren. Ik dacht aan vreemde beeldhouwwerken en muzikale optredens met een boodschap die me doorgaans ontging. In alle gevallen werd uit niets iets geschapen. Wat dat betreft zou je een kunstenaar God kunnen noemen.
De laatste jaren was er echter maar weinig aandacht voor kunst. Toch niet in mijn kringen. Misschien was de rijke elite er wel nog mee bezig. De meeste mensen hadden alleszins andere dingen aan hun hoofd; met een hongersnood en een woeste natuur als belangrijkste onderwerpen in het dagelijkse leven, is esthetisch genot niet het eerste waar je aan denkt.
Creativiteit had echter met meer te maken dan enkel kunst, dacht ik. Het was originele oplossingen zoeken voor problemen. Ik vroeg me af hoe je zoiets deed. Was het een hogere graad van denken, of was het net je denkvermogen afsluiten en je overgeven aan het spontane in jezelf?
Eigenlijk is het best vreemd om je te bedenken hoeveel dingen wij als mens hebben gecreëerd. Als ik om me heen keek, was praktisch niets in deze ruimte natuurlijk: de bank, mijn kleren, de lampen, het hele gebouw... Allemaal kwamen ze voort uit het brein van de mens. We hadden heel de wereld naar onze hand gezet.
Best ironisch dat net dàt onze ondergang zou betekenen.
Mijn overpeinzingen kwamen bruusk tot halt toen ik in de verte een steeds luider wordend kabaal hoorde. In eerste instantie trok ik me er niet al te veel van aan; waarschijnlijk ging het weer om een klein opstootje tussen twee driftkikkers, zoals dat al wel vaker het geval was geweest in de korte periode waarin ik op het kamp vertoefde. Mijn eigen aanvaringen met Oscar waren niets vergeleken met de dingen die ik hier al gezien had.
Deze keer was het echter anders. Het ging niet om een uit de hand gelopen ruzie tussen twee personen. Ik hoorde wel tientallen stemmen, zowel van jongens als meisjes, allemaal luid door elkaar roepend. Het klonk als een soort georganiseerde chaos.
Nieuwsgierig naar de bron van dit alles, stond ik op van het bankje en liep de hal uit. In de gang was het gegalm van de stemmen nog eens tien keer helderder. Met gespitste oren liep ik verder in de richting van het geluid.
Tot ik de plek uiteindelijk gevonden had.
Het gebeuren speelde zich af in een andere hal, iets groter dan het halletje waar ik een paar minuten eerder eenzaam op een bankje had gezeten. Al was het moeilijk om de ware grootte van de plek in te schatten, aangezien de hele ruimte was gevuld met een opeengepakte horde Tribuni. Allen stonden ze te schreeuwen, gooiden ze hun armen in de lucht, duwden elkaar bijna op de grond. Het was één zootje ongeregeld.
Wat was er in hemelsnaam aan de hand?
Op dat moment werd ik tegen mijn schouder geduwd, waarna een geïrriteerde, hoge stem me aansprak. 'Ga toch eens even aan de kant. Ik zie niks zo!'
De stem was afkomstig van een meisje met wilde, blonde krullen wier linker wenkbrauw voor de helft ontbrak. Het gebrek aan wenkbrauwhaar belette echter niet dat de frons op haar gezicht dieper was dan de gemiddelde steengroeve. Ze leek me niet het type voor gezellige theekransjes.
'Wat valt er dan te zien?' vroeg ik licht geïntimideerd. Ik snapte nog steeds geen snars van wat er gebeurde.
'Larsson gaat weldra het woord nemen,' antwoordde het meisje, terwijl ze wees naar de asblonde jongen die op een snel in elkaar geknutseld – creativiteit ten top – podium het publiek aankeek. 'Naar het schijnt zou hij iets schokkends ontdekt hebben!'
'Wat dan?'
'Als ik dat wist, zou ik hier dan staan?'
Daar had ze een punt. Ik was in ieder geval benieuwd geworden naar wat voor bijzonders die Larsson dan te vertellen had. Zou het werkelijk zo schokkend zijn? Dat moest wel, als hij erin slaagde zo'n grote massa bij elkaar te krijgen die ook daadwerkelijk naar hem wilde luisteren. Ik keek even in het rond of ik iemand herkende, maar ik zag niemand. Mijn kamergenoten waren waarschijnlijk allemaal nog bezig in de creativiteitskamer. Verder was ik het hele kamp te sociaal incapabel geweest om andere contacten te leggen.
Toen Larsson overdreven luid zijn keel schraapte en een van zijn hulpjes tegelijk iedereen tot bedaren riep, ging het lawaai langzaam maar zeker over in zacht geroezemoes en ten slotte stilte. De asblonde jongen nam het woord.
'Beste mede Tribuni, vandaag heb ik iets ontdekt dat jullie misschien niet graag zullen horen. Het is iets waar ik al langer mijn vermoedens over had, dus ben ik op onderzoek uitgegaan en sinds enkele uren geleden kan ik met recht en rede zeggen dat mijn theorie bevestigd is.'
'Zeg gewoon wat je te zeggen hebt,' mompelde het meisje met de halve wenkbrauw.
'Het gaat om iets wat jullie allemaal de eerste dag hebben gekregen. Iets dat op het eerste gezicht misschien niet zo veel lijkt voor te stellen. Ondertussen zit het echter al meer dan vier dagen in jullie hals ingeplant, dat onschuldige stukje elektronica waarover we nooit een goede uitleg hebben gekregen. Ik heb het natuurlijk over de chip.'
Instinctief ging mijn hand weer naar de plek in mijn hals en ik was niet de enige bij wie deze reflex opkwam. Ik denk dat we op dat moment allemaal al bijna wisten hoe laat het was.
'Ja, beste mensen, de chip is niet zo onschuldig als de leiders van dit kamp ons zo graag doen geloven. Sterker nog: het is verwerpelijk! Met deze chip houden ze ons ieder uur, iedere seconde van de dag in de gaten. Zij weten op ieder moment waar je bent, met wie je bent, wat je doet en zegt, zelfs wat je denkt. Als je dacht dat je privacy nog iets voorstelde op dit kamp: welkom in de realiteit. De organisatoren schrikken werkelijk nergens voor terug. Ze houden ons al de hele tijd voor de gek, die rotzakken!'
Bijna onmiddellijk brak er opnieuw herrie uit.
Gek genoeg voelde ikzelf niet de minste verbazing nadat ik deze woorden had gehoord, in tegenstelling tot de meeste anderen in de kamer. Eigenlijk was het niet meer dan een bevestiging voor wat ik diep vanbinnen eigenlijk al dacht, maar niet wilde geloven. Dit verklaarde een heleboel: de regelmatige pijnscheuten in mijn nek, het geniepige gedoe, de vrouw die ons angstvallig wilde weghouden uit een kamer met allerlei schermen...
Tussen alle commotie door – ik leek wel in een hoenderhok terechtgekomen te zijn – was Larsson er opnieuw in geslaagd om de aandacht op zijn persoon te richten. De asblonde jongen moest weliswaar zijn stem kapot schreeuwen om boven de lawaaierige menigte uit te komen. Al bij al leek hij echter wel te genieten van wat hij ontketend had: de adrenaline zweepte hem duidelijk op. Het was waarschijnlijk zijn manier om zich belangrijk te voelen.
'Laten we ons verenigen en in actie komen! Wij laten niet zomaar met ons sollen!' sprak hij op bombastische wijze, zijn borstkas hevig opzwellend. 'Voor die ouwehoeren met hun chique maatpakken zijn wij dan wel machteloos gepeupel, jonge en naïeve snotneuzen er bovenop, maar wij hebben de macht om onze stem te laten horen. Wij aanvaarden niet zomaar dat onze belangrijkste rechten worden aangevallen!'
Er brak applaus uit in de kamer, vermengd met instemmend geroep. Ik stond er een beetje wezenloos tussen. Ik vond vooral dat die Larsson wat hoog van de toren blies. Hij zou niet de eerste geweest zijn die een revolutie wilde forceren, maar vervolgens enkel zichzelf en zijn medestanders de dieperik in zou sleuren.
Het klinkt allemaal wel goed natuurlijk: opkomen voor je vrijheid en dat soort idealistisch gedoe. In de praktijk zat het echter toch wat anders. Ik vroeg me af hoe het plan eruitzag en of dat er überhaupt wel was. Als het waar was, als we werkelijk allemaal werden begluurd en afgeluisterd, dan was de kampleiding daar inmiddels al lang achtergekomen en kon ieder plan om in opstand te komen meteen weer in de kiem gesmoord worden. Hoe wil je mensen verrassen die op ieder moment weten wat je doet en zegt, misschien zelfs wat je denkt? Mensen die misschien wel de controle hadden over alles wat je deed, die met een algoritme elke zenuw in je lijf konden besturen? Voor de leiders was het simpel: het volstond en lijst op te maken van de amokmakers en hen vervolgens doodgewoon weg te sturen. Een plaatsje op de maan konden zij dan wel vergeten. Ze zouden de rest van hun leven doorbrengen op aarde en mijmerend terugdenken aan de tijd dat ze zich nog jong en ongenaakbaar genoeg voelden om een opstand te starten die uiteindelijk nergens toe zou leiden.
Man, wat waren we machteloos.
Gelukkig waren er, tussen al het weerklinkende geschreeuw, nog enkele kritische geesten. Zo brulde iemand over alle stemmen heen: 'Waar zijn in de eerste plaats de bewijzen, Larsson? Waarom ben je zo zeker van je zaak?'
Deze opmerking verhitte de boel zo mogelijk nog meer. Velen konden niet begrijpen hoe die persoon dat kon zeggen; alsof hij vóór die misdadige hoge piefen zou zijn! Hoewel ik er niet aan twijfelde dat de overheid tot dit soort dingen in staat kon zijn, wilde ik echter net als die persoon graag weten waarom Larsson plots zo zeker was van de feiten. Hij had slechts in heel vage termen uitgelegd dat hij zijn theorie bevestigd had gezien een aantal uren eerder. We konden toch niet in opstand komen op grond van de vermoedens, misschien wel de leugens, van één enkel persoon? Hij kon ons net zo goed blaasjes wijsmaken. De grote menigte zat daar klaarblijkelijk echter niet mee in.
Diplomatisch als hij was, als was hij een echte leider, riep Larsson op tot kalmte, waarna hij opnieuw het woord nam. 'Ik heb het met mijn eigen ogen gezien. Deze ochtend liep ik door de gang, terwijl ik al de hele tijd die scherpe pijn in mijn nek voelde. Ik kreeg een van die neppe vrouwen in het oog – je weet wel, van degenen die ons altijd begeleiden bij de testen – en zag haar plots vreemde, onnatuurlijke bewegingen maken. Het leek alsof ze kortsluiting had. Ze viel bewusteloos op de grond. Ik boog me over haar heen om haar te helpen en toen zag ik het. Op haar kleren zat een kleine chip, nauwelijks zichtbaar met het blote oog – bovendien een andere soort dan wat er onder ons nekvel zit. Ik trok het van haar kleren en hield het voor een grote deur aan het einde van de gang, die ik altijd al verdacht had gevonden. De deur schoof voor me open. Het was niet lang, nauwelijks een paar seconden, maar in die korte tijd ben ik honderd procent zeker van wat ik gezien heb: overal schermen, overal knopjes. Ik zag mezelf op één van de monitorschermen. Meteen daarna kreeg ik een shock in mijn nek en ging het licht uit. Ik werd terug wakker op mijn bed, geen idee wat er in de tussentijd was gebeurd. Mijn geheugen hadden ze echter niet kunnen ontnemen. Ik weet alles nog.'
'Hoe weet je zo zeker of je herinneringen wel echt zijn? Je zegt zelf dat je die shock door je nek voelde. Genoeg redenen om aan te nemen dat je wel eens gehallucineerd was of iets van die aard!' riep dezelfde kritische geest van eerder.
Daarop volgde onmiddellijk terug boegeroep in de zaal; een kritische geest werd klaarblijkelijk niet geapprecieerd in tijden als deze. De grote massa had geen behoefte aan bewijzen, zolang ze maar deel konden uitmaken van een groot blok tegen een gemeenschappelijke vijand.
Het boegeroep gaf Larsson wel enige tijd om over een antwoord na te denken, want gezien zijn aarzelende uitdrukking had hij daar niet meteen iets op gevonden. Hij ging even met een vinger door het dunne haartapijt tussen zijn neus en bovenlip – ik gokte dat hij maar al te graag de aandacht vestigde op dit asblonde plukje mannelijkheid – en haalde uiteindelijk, tegen het beeld van de zelfzekere leider in, zijn schouders op.
'Tja, daar kunnen we natuurlijk nooit honderd procent zeker over zijn,' verklaarde hij, zijn stem al iets minder opgezwollen dan een paar minuten eerder. 'Ik kan jullie alleen maar vragen om te vertrouwen op mij. Ik sta hier ter goeder trouw en zou dit niet vertellen als ik niet had geloofd wat ik gezien had.'
Ik moet zeggen dat ik toch iets beter van hem had verwacht.
Hij vervolgde meteen, opnieuw met dezelfde opzwependheid als een fascist uit de jaren dertig van de twintigste eeuw: 'Het is tijd om in actie te komen. Laten we allemaal samenwerken! Wie doet er met mij mee?'
Vervolgens gingen tientallen vuisten in de lucht, samen met een instemmend geroep. Larsson had duidelijk gewonnen. Al denk ik dat hij daarvoor niet veel nodig had gehad: de minste drogreden was wellicht voldoende geweest om deze groep mensen te doen samenwerken. Er heerste al veel langer onvrede over de gang van zaken. Zelfs nog voor er sprake was geweest van dit kamp. Waarschijnlijk had niemand hier nog iets wezenlijks te verliezen.
Het was me ondertussen iets te druk geworden. Ik wurmde me een weg door de massa, die alleen maar was aangegroeid sinds ik hier was toegekomen. Uiteindelijk slaagde ik erin om de uitgang van het zaaltje te vinden. Ik hapte opgelucht naar adem; de lucht van een opgefokte menigte smaakt niet fris.
Op de muur tegenover het zaaltje stond het uur afgebeeld: het was ondertussen al ruim drie uur in de namiddag. Ik besloot dat het tijd was om mijn kamergenoten terug op te zoeken. Ik moest hun vertellen wat ik zojuist gehoord had!
Eerst was ik terug naar de creativiteitskamer gegaan, maar daar kon ik hen niet meer vinden. Waarschijnlijk waren ze inmiddels weer weggegaan. Aangezien het kamp te groot was om hen elders te vinden – tenzij door een toevalligheid – besloot ik dan maar terug te keren naar onze kamer. Als ik hen daar niet kon vinden, dan had ik tenminste nog even tijd om te rusten en eventueel wat slaap in te halen.
Toen ik door gang P liep, de gang waar onze kamer zich bevond, overviel me plots weer een vlaag van lichte paniek; ik moest Elias weldra weer onder ogen komen. Door alle heisa was ik bijna vergeten in wat voor staat ik hem had achtergelaten. Wat moest ik tegen hem zeggen?
Komaan, Femke, gedraag je toch eens één keer als een volwassene.
Ik haalde nog eens diep adem alvorens ik mijn irissen liet scannen door het plaatje van kamer 64P. Nog geen seconde later zwenkte de deur voor mijn ogen open. Ik stapte naar binnen en merkte inderdaad de aanwezigheid van mijn kamergenoten op. Ik besloot meteen met de deur in huis te vallen.
'Jongens, ik moet jullie iets belangrijks vertel –'
Mijn spraak werd bruusk afgeblokt door wat mijn ogen op dat moment te zien kregen. Het ging om Elias en Francesca.
Ze kusten.
-----
Oh jee, wat een drama weer.
Dat met die chip was geen verrassing, toch?
Ik schreef dit hoofdstuk trouwens nadat ik net had geleerd voor een toets van geschiedenis over fascistische regimes in de jaren dertig en zo - met tofferds zoals Mussolini, je weet wel. Zo weten jullie in ieder geval waar ik mijn inspiratie vandaan haalde.
Om jullie op de hoogte te houden van mijn schrijfproces: ik heb hoofdstuk 27 - het hoofdstuk dat hierna komt - even overgeslagen en ben direct naar hoofdstuk 28 overgegaan. Voor hoofdstuk 27 ben ik namelijk verschrikkelijk inspiratieloos, dus ik ben eigenlijk met volle macht aan het proberen om het uit te stellen. Bijgevolg weet ik niet wanneer de volgende update zal plaatsvinden... Maar hé, jullie kennen me ondertussen wel.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro