Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

23. Angszweet

Ik was te laat gekomen voor mijn test. Het ging niet eens over een paar minuten; uiteindelijk was ik drie kwartier later dan gepland aangehold voor de ingang van zaal vijf, waar de robotachtige vrouw aan het portaal stond te wachten. Ik bemerkte zowaar enige vorm van menselijkheid in haar gelaat, aangezien haar mondhoeken eens niet in een hoek van negentig graden omhoog stonden. Desondanks bleef ze vriendelijk. Menselijk zou ze wel nooit worden.

Ze vroeg niet eens naar een verklaring. Vooraf had ik al die tijd zitten broeden op de best mogelijke excuses, maar dan kon ik ze niet eens gebruiken! Natuurlijk zou ik niet vertellen wat er met Rachel was gebeurd. Na ons afscheid was ik nog steeds een beetje verdwaasd; ik besefte nauwelijks wat ik had gedaan en waaraan we misschien wel ontsnapt waren.

Dat was echter niet de enige reden dat ik de laat was. Ik had eventjes onderschat wat voor een doolhof dit gebouw was. Ik had zeker een halfuur gewoon door allerlei gangen, trappen en hallen gezworven zonder enig idee te hebben van waar ik was en waar ik naartoe moest. Uiteindelijk liep ik per toeval een man in maatpak tegen het lijf en die had me brommend de juiste richting aangewezen, al was het zo tegen zijn zin dat ik hem nauwelijks had verstaan. Gelukkig vond ik als bij wonder toch de juiste zaal, in een of ander schimmig gangetje waar ik nog nooit eerder geweest was - al kon je dat hier nooit met zekerheid weten.

Ondertussen zat ik al enkele minuten te wachten in een klein kamertje. Ze hadden in mijn afwezigheid iemand voor laten gaan, dus in principe nam ik gewoon zijn plaats in en leverde dat niet al te grote problemen op met de planning. Toch moest ik vast geen goede indruk hebben achtergelaten. Van een goede maanbewoner verwachtte men vast ook dat hij stipt is. Zouden er nu misschien punten worden afgetrokken bij het eindoordeel?

'Het is jouw beurt,' zei de vrouw, nadat ze op een knopje had gedrukt dat de deur automatisch had doen openzwaaien. Ze perste er nog een extra glimlach bij en wees naar de opening in de deur. 'Veel succes.'

Ik slikte.

Daar ging ik weer. Door de deur. Opnieuw geen idee wat me te wachten stond. Ik zou er gauw genoeg achter komen.

Nadat ik volledig door de opening was gestapt, klapte de deur weer achter me toe met meer lawaai dan nodig was. Het gekende scenario speelde zich af: het was pikkedonker, doodstil en ik voelde mijn eigen aanwezigheid prikken in mijn bewustzijn. Nu was het wachten op het moment dat een elektronische stem me zou toespreken en enkele vage instructies zou geven waar ik uiteindelijk geen fluit aan zou hebben.

Dus ik wachtte. Ik bleef wachten. Mijn keel was opnieuw woestijndroog - door de paradoxale combinatie van drukte en verveling op dit kamp vergat ik vaak te drinken. Ik hoorde enkel mijn hartslag en al even onregelmatige ademhaling, suisend in mijn oren. Ook aan de trillende, klamme handen viel niet te ontsnappen. Dit was alleszins geen goed begin voor een test waarin mijn moedigheid op de proef gesteld zou worden. Telkens weer verviel de anders altijd zo rustige Femke in koortsachtige symptomen van stress.

De donkerte verdween niet. Integendeel: ik had het gevoel dat de duisternis alleen maar indringender werd. Het duurde intussen al minuten. Er kwam geen einde aan. Geen stem. Geen enkele zintuiglijke prikkel. Niets.

Ik ging er alleen maar harder door beven. Was dit de bedoeling? Misschien was er wel een technische fout en konden ze het licht niet aankrijgen. Straks kon ik hier misschien zelfs niet meer uit! Ik was helemaal alleen, gedesoriënteerd. Niemand die me kon helpen. Ik wilde zo snel mogelijk weg.

Natuurlijk. Domoor.

Dit moest wel onderdeel van de test zijn! Op de maan is het vast altijd donker. Je hebt er geen blauwe hemelkoepel en het zonnige weer dat we hier op aarde gewend waren; je keek telkens uit op de zwarte ruimte. Dit was iets waaraan ik stilaan gewend moest raken. Ze wilden natuurlijk geen mensen op de maan die al rillen van de angst als ze een keer zonder nachtlampje moeten slapen.

Ik was overigens nooit bang geweest voor de donker. Het had me zelfs altijd op de een of andere manier gerustgesteld. Dan kon je even ontsnappen aan iedere blik. Alsof je voor een tijdje niet bestaat.

Ik blies mijn adem langzaam uit en zette me toen neer op de harde grond, waarna ik probeerde mijn overige symptomen van stress zo goed mogelijk de baas te blijven. Ik probeerde me te focussen op het niets. Ik leek wel een mediterende goeroe in een of andere tempel.

Dichtgeknepen ogen. Donkerte. Kalmte. Niets.

Misschien kwam het door mijn dichtgeknepen ogen dat ik niet doorhad dat het licht intussen was aangesprongen. Door mijn gesloten oogleden heen bemerkte ik na een tijd echter een gele gloed, die de duisternis voor mijn ogen minder duister maakte.

Ik opende mijn ogen en zag waarin ik de hele tijd had gezeten. Het was een kubusvormige kamer met een volume van slechts een paar kubieke meter, volledig omgeven door vlekkeloos witte wanden. De grond waarop ik zat was even wit als de de muren; eigenlijk leek er geen boven of onder te zijn. De muren leken wel te bewegen, kwamen op me af als zware vrachtwagens. Ik werd er lichtelijk draaierig van. Zo draaierig, dat ik er bijna mijn bewustzijn door verloor.

Ik moest hier weg.

Ik stond op van de grond en keek jachtig om me heen, op zoek naar een doorgang. Ik liep iedere hoek op en af, tastte iedere centimeter van de kamer af. Niets. Er was geen uitgang.

Net nu ik dacht dat het niet erger kon worden, begon de ruimte te krimpen. Iedere seconde schoven de muren langs alle kanten dichter naar me toe en zakte het plafond telkens een centimeter naar beneden.

Ik hapte naar adem, steeds vluchtiger en steeds minder zuurstof inhalerend. Ik hield mijn handen en benen opzij, alsof dat de muren zou tegenhouden op te schuiven. Mijn hoofd klopte. Ik kon niet nadenken. Het enige wat ik wilde was weggaan. Ik wilde er weg. De muren bleven echter maar komen. Ze zouden me pletten. Ik wilde dit niet. Het moest stoppen. Lucht.

Ik had van mezelf een zo klein mogelijk bolletje gemaakt, mezelf beschermend met mijn armen. Ik wachtte af met dichtgeknepen ogen tot ik vermorzeld werd. Dat was het enige wat ik kon doen.

Op dat moment stopte het kamertje met krimpen. De muren waren tot stilstand gekomen. Het volume van de kamer was intussen echter gereduceerd tot een karige twee kubieke meter - schatte ik. Ik had niet eens genoeg plaats om mijn armen te strekken, laat staan om rechtop te staan.

Zo zat ik daar, in de meest oncomfortabele houding die je je maar kon wensen. Hoofd in kas, knieën opgetrokken, armen als het ware tegen mijn lichaam geplakt. Ik kon mezelf niet verplaatsen. Er was bovendien nauwelijks lucht; ik stikte bijna in mijn eigen ademhaling. Ik zweette verschrikkelijk. Dan zwijg ik nog over die afgrijselijke jeuk aan mijn rug.

Er kwam echter geen einde aan. De minuten tikten voort, al had ik amper tijdsbesef. Iedere seconde was er een te veel. Iedere seconde kon ik alleen maar denken aan mijn ademnood, aan mijn plakkerige huid, aan het zweet dat door mijn poriën gutste, aan de krampen in alle spieren van mijn lijf.

Rustig blijven, Femke.

Het lukte niet. Ik wilde verdomme weg. Klotekamp! Wie dachten ze wel niet dat ze waren? Ons opsluiten in deze onmenselijke toestanden. Zou ik te zien zijn op een of andere monitor en zouden ze vol leedvermaak toekijken, zonder enig schuldgevoel of iets wat lijkt op empathie? Diegene achter de monitor had op dat moment in ieder geval gezien dat ik een ijzingwekkende schreeuw had geslaakt en woedend tegen de wanden van het kubusje stompte, net zoals een ontevreden baby die vastzat achter de tralies van een box.

Die schreeuw had me klaarblijkelijk wel goed gedaan. Misschien had ik het nodig gehad om even al mijn frustraties te laten wegebben, want ik hervond mijn kalmte. Dat was natuurlijk wat ze wilden, dat ik me zou opwinden. Ik wilde hen dat geluk niet gunnen. Ik zou laten zien dat ik me erover kon zetten.

Dus begon ik te neuriën. Ik neuriede een liedje dat ik soms zong als Mona en Nel niet konden slapen. Dan ging ik net zo lang aan hun bed zitten tot ik hun borstjes gestaag op en neer zag gaan en hun ogen gesloten bleven. Gek genoeg maakte het mezelf ook altijd heel rustig.

Langzaam werd mijn ademhaling weer regelmatig, droogde het zweet op en voelde mijn hoofd minder zwaar - de jeuk bleef, maar ik had de mentale sterkte gevonden om het te negeren.

De kamer begon terug uit te zetten.

De muren schoven terug naar achter, evenals het plafond dat naar omhoog opschoof. Ik had terug zowel adem- als bewegingsruimte. Ik stond op en strekte vol jolijt mijn ledematen uit, alsof ik zonet uit een lange winterslaap was ontwaakt. Het bloed kon weer naar alle plekken in mijn lichaam stromen.

Dat bloed zou echter weer snel uit mij gezogen worden - geluk was hier altijd slechts van korte duur, had ik al ondervonden. De daders waren dikke bloedzuigers. Het begon bij eentje, die ik opmerkte op mijn bovenarm. Toen werden het er twee. Toen stond mijn hele lichaam er vol mee. Ze kleefden vast aan mijn huid en zogen zich vol met mijn verarmd bloed. Ik probeerde ze nog van me weg te rukken, maar die beesten waren te bloeddorstig.

Mijn schamele lessen biologie leerden me dat bloedzuigers vooral voorkomen bij water. Het kwaad was echter al geschied: ik voelde hoe mijn voeten en de onderkant van mijn benen inmiddels doorweekt waren door een plas van een halve meter hoog.

Het water bleef stijgen. Het ging van mijn knieën naar mijn middel tot mijn schouders. Vroeg of laat zou de hele kamer onder komen te staan.

Ik wist echter wat me te doen stond. Deze keer zou ik niet in paniek raken. Het was telkens een kwestie van rustig blijven en hoe onmogelijk dat ook leek met een nakende verdrinkingsdood, was dat het enige wat ik kon doen. Hoe rustiger ik bleef, hoe minder lang dit zou duren. Bovendien was ik er vrijwel zeker van dat ze me hier niet zouden laten sterven. Dat durfden ze zeker niet. Of wel? Waren ze dan toch niet zo voorspelbaar als ik dacht - hoopte?

Tijd om na te denken had ik hoe dan ook niet. Het water raakte al mijn kin. Voor een laatste keer probeerde ik zo goed mogelijk in te ademen, waarna ik tot over mijn kruin werd ondergedompeld in het zoete water.

De bloedzuigers op mijn armen werden steeds talrijker; ze leken niet genoeg te krijgen van mijn bloed. Ik hield mijn mond stijf dicht en voelde de druk van het water op mijn lijf. Voor de zoveelste keer sloot ik mijn ogen. Het werd steeds moeilijker om mijn adem in te houden.

Houd vol, Femke.

Net wanneer ik op het punt stond mijn bewustzijn te verliezen - alweer - voelde ik hoe ik door een soort ponton onder mijn voeten naar boven werd gehesen. Het leidde me door een plotse opening door het plafond, waarna uiteindelijk de tip van mijn teen voor het laatst het water raakte. De bloedzuigers hadden zich losgetrokken van mijn huid en waren in het water verdwenen.

Ik proestte het uit. Eindelijk lucht. Ik nam de tijd om terug op adem te komen. Dit was ook weer achter de rug.

Natuurlijk was het nog niet afgelopen. Daarvoor was het tot nu toe te gemakkelijk gegaan. Toch had ik vertrouwen getankt. Tot nu toe had ik al mijn testen eigenlijk best goed doorstaan, tot mijn verbazing.

Er was echter geen tijd voor euforie. Toen ik namelijk was uitgehijgd en besloot om te kijken waar ik was terechtgekomen, stond mijn hart voor minstens een paar seconden stil.

Ik stond nog steeds op het ponton. Dat was evenwel het enige wat ik kon zeggen. Rond mij was geen grond. Behalve dan een afgrond. Een afgrond van ongeveer een paar honderd meters diep nog wel. Dat terwijl het ponton onder mij net groot genoeg was om twee voeten op te plaatsen.

Spontaan begon ik me nogal waggel te voelen. Eén verkeerde stap en ik viel. Eén moment evenwichtsverlies en ik lag in een afgrond.

Ik had altijd al hoogtevrees gehad. Misschien een beetje gek voor iemand die op de zoveelste verdieping van een appartementsgebouw woonde, maar ik heb dan ook nooit beweerd dat het er aangenaam vertoeven was.

Het was nog maar de vraag of ik mijn koelbloedigheid net zo goed zou kunnen bewaren als voorheen.

Niet naar beneden kijken. Ik moest gewoon niet naar beneden kijken. Er was gewoon een afgrond van een paar honderd meters diep, meer niet. Niets om bang voor te zijn.

God, haal me hier weg.

Op dat eigenste moment kon ik wel in huilen uitbarsten. Eigenlijk wilde ik niets liever. Ik wilde niets liever dan de tranen doen zegevieren; ik wilde ze loslaten uit mijn prikkende ooghoeken, ze over mijn wangen laten stromen en me niet schuldig hoeven te voelen omwille van zwakte. Sinds ik op dit kamp was gearriveerd, had ik het verrassend droog weten te houden. Ik had me altijd op de een of andere manier sterk gehouden. Misschien was het nu wel het moment om eerlijk te zijn tegenover mezelf: ik was breekbaar, zwak, labiel. Een wrak.

Ik wist niet eens zeker of het nu met de hoogte te maken had. Natuurlijk, ik was bang. Ik stond daar op het ponton met knikkende knieën, mijn ademhaling huiverig als een dovend vuurtje. Ik was geen held. Nooit geweest. Toch was dit waarschijnlijk niet de enige reden van mijn plotse uitbarsting van emotionaliteit, die ik nog steeds in bedwang probeerde te houden. Het was de samenloop van omstandigheden; alsof alles nu pas tot me doordrong. Alleen jammer dat dit juist nu moest gebeuren, op een ponton honderden meters boven de grond.

Mijn gedachten gingen weer uit naar Rachel. Hoe moest zij zich wel niet voelen als ze in dit stadium van de test was geraakt? Ze was al zo labiel; ik maakte me nog steeds zorgen om haar, ondanks de goede afloop van die namiddag. Je kan onmogelijk van het ene op het andere moment overgaan van een zelfmoordpoging tot een gevecht voor het leven. Alhoewel, misschien wist zij maar al te goed wat dat was, vechten voor het leven. Ze had het diezelfde dag nog gedaan. Ze had het haar hele leven lang gedaan. Wij doen het allemaal ons hele leven lang.

Toen nam ik mezelf voor één traan de vrije loop te laten en me meteen daarna te herpakken. Eén traan, een enkel moment van toegeving. Een enkel moment alles loslaten. Pas nadien zou ik me weer focussen.

De traan viel.

Ze stroomde naar beneden en loste op ergens tussen mijn huid en mijn ziel. Ik sloot mijn ogen, slikte de laatste onverteerde brok weg. Het was misschien overdreven om te stellen dat ik me als herboren voelde, maar opgelucht was ik in ieder geval wel. Misschien moet je wel zwakte toelaten om sterk te zijn.

Dat nam niet weg dat ik nog steeds op een platform stond met een dreigende afgrond als enige landschapselement. Nog steedse voelde ik me zo waggel als een pasgeboren kuiken. De hoogte maakte me duizelig, ontnam me de adem en sloot alle zin voor rationaliteit af. Toch zat er niets anders op dan rustig blijven. Ik moest me niet zomaar overgeven aan mijn angsten. Ik moest ze erkennen, maar ik mocht ze geen vrij spel geven.

Dus toen stond ik daar. Zeven minuten en vijfenveertig seconden lang. Dat wist ik, omdat ik de seconden had geteld. Het gaf me de mogelijkheid om me slechts op één ding te concentreren en al de rest te vergeten. In het begin was ik de tel wel een paar keer bijna kwijtgeraakt, maar gaandeweg slaagde ik erin mijn kalmte te hervinden; enkel ik en de seconden bleven over.

Het was in het begin niet zo goed merkbaar, maar de grond onder het platform begon te stijgen. Met licht lawaai kwam hij omhoog, tot hij op gelijk niveau met het platform kwam. Van een afgrond was geen sprake meer.

De opluchting in mijn lijf kon bijna niet groter zijn. Ik had het overleefd! Ik had het overwonnen! Hoewel mijn hoogtevrees zelf er waarschijnlijk niet mee opgelost was, voelde het net alsof ik een belangrijke veldslag had gewonnen. Een veldslag waarin ik zowel de generaal, de soldaat als de vijand was geweest.

Als ik iets had geleerd, dan was het echter het volgende: dat je een veldslag hebt gewonnen, betekent nog niet dat de oorlog voorbij is.

Dat was maar al te duidelijk toen de volgende beproeving zich voordeed. Ik stond opnieuw in een open ruimte, alleen had deze nu de vorm van een cirkel in de plaats van een kubus. Het had iets weg van een arena, met dat verschil dat er geen tribunes met publiek waren; het keek waarschijnlijk toe achter een schermpje.

Tegen de wanden van de kamer was een metaaldraad gespannen, die de hele omtrek van de cirkel doorliep. Aan een bepaald punt hing een stok, waarvan het uiteinde gebogen was in een soort dichtgemaakte krul. De metaaldraad ging dwars door de opening.

Op dat moment werd ik verstoord door een intussen welbekende stem.

Binnen exact vijf minuten zal een meteoriet neerstorten in deze ruimte. Ik herhaal: binnen exact vijf minuten zal een meteoriet neerstorten in deze ruimte. Wij raden ten stelligste aan de kamer zo spoedig mogelijk te verlaten. De enige uitgang zal zich ontwaren wanneer je de gehele omtrek van de cirkel hebt doorlopen met de staaf die je aan je linkerzijde ziet hangen. Pas echter op: de metaaldraad mag niet aangeraakt worden! Indien dat wel het geval is, zal je opnieuw vanaf het startpunt moeten beginnen. De klok tikt.

Lekker dan.

Een oeroud concentratiespelletje waar iedereen met de ziekte van Parkinson van zou gruwelen. Eén verkeerde beweging en alles kon weer opnieuw beginnen. Iedere beving, iedere trilling, ieder spasme werd afgestraft. Enige stressbestendigheid kwam dus goed van pas.

Zouden ze echt een - kunstmatige- meteoriet laten neerstorten in deze ruimte? Ze hadden blijkbaar wel veel over voor een domme test als deze. Eigenlijk kon ik deze dreiging nauwelijks serieus nemen. Ze wilden ons toch niet werkelijk dood hebben, of wel? Even overwoog ik helemaal niets te doen, gewoon uit nieuwsgierigheid over wat er dan met me zou gebeuren. Uiteindelijk besloot ik hierin toch maar mee te gaan. De dreiging mocht dan misschien wel niet reëel zijn, maar de test was dat overduidelijk wel.

Om alvast in de sfeer te komen, klonken er plots overal om me heen doffe knallen als kanonschoten. Mijn trommelvliezen werden bijna verpletterd door al dat helse kabaal. Een rookgeur drong mijn neusgaten binnen. Het was net een onzichtbare apocalyps.

Het was in ieder geval niet bevorderlijk voor mijn concentratie. Intussen had ik het handvat al vastgenomen en wilde ik me er zo rap mogelijk van af maken, maar dat bleek niet de juiste tactiek; welgeteld vier en een halve seconde later ontstond er een piep - hoe dit geluid er toch in slaagde het kabaal om me heen te overstemmen, was me een raadsel - en kon ik weer van meet af aan beginnen.

Als dat geluid van inslaande kraters en de verstikkende rookgeur nog niet genoeg waren, bemerkte ik op dat moment dat er er een kakkerlak over mijn schouder liep. Een rilling ging dwars door mijn ruggengraat. Het bleef echter niet bij die ene kakkerlak. Plots was de hele ruimte bezaaid met kriebelige beestjes: vogelspinnen, kevers, duizendpoten, termieten en andere insecten waarvan ik de naam waarschijnlijk niet eens wilde weten. Ze kropen over mijn tenen, langs de muren vlak voor mijn ogen en sommigen hadden het - net zoals de kakkerlak - leuk gevonden mijn lichaam te verkennen.

Ik kreeg er de kriebels van.

Voor ik opnieuw een poging wilde wagen, pitste ik enkele beesten met vetrokken gezicht van me af. Het bleek echter een maat voor niets; in een mum van tijd kroop er alweer een nieuwe ongewervelde over mij.

Mijn volgende poging de staaf de gehele omtrek van de cirkel te laten doorlopen zonder de metaaldraad te raken, strandde na een goede vijf meter. Dat was in ieder geval verder dan mijn vorige poging, maar ik kwam er nog niet eens mee tot de helft.

Ondertussen waren er al minstens twee minuten voorbij. Nog drie minuten en er zou een meteoriet instorten in deze kamer. Hoe vreemd die gedachte ook leek, het zorgde wel voor een zekere tijdsdruk. Bovendien waren meteorieten vast wél een ernstige bedreiging op de maan, dus ik kon dit best toch maar serieus nemen.

Het lukte me echter niet om me te concentreren. Mijn volgende poging was namelijk nog miserabeler dan de vorige; na nauwelijks twee seconden was het gepiep al afgegaan. Het lawaai, de indringende geur, de kriebelige beestjes... Ze hadden me allemaal te zeer afgeleid.

Concentreer je, Femke.

Ik ademde diep in en uit en probeerde mijn hartslag onder controle te houden. Ik nam de staaf pas terug vast als ik zeker was dat mijn hand niet meer trilde. Ik probeerde me helemaal af te sluiten van alles om me heen. Er waren geen tientallen insecten om me heen. Geen geluid. Geen brandgeur. Geen mogelijke meteorietinslag. Alleen ik en de staaf.

Zo doorliep ik, langzaam maar zeker, de hele omtrek van de ruimte. Al die tijd probeerde ik mijn spasmen verwoed onder controle te houden. Ik keek niet naar de afstand die ik onderwijl had afgelegd. Ik keek enkel priemend naar de staaf, als een wetenschapper die zijn scherpe oog op zijn studieobject gericht hield.

Toen schoof plots de zijkant van de wand open.

Je kan nu deze kamer verlaten. Je test is voltooid.

_____ 

Volgens mij scoort dit hoofdstuk vrij hoog op de schaal van randomness. Ik had het in de tussentijd kunnen aanpassen, maar ik heb uiteindelijk toch besloten dit vreemde gedoe te publiceren. Ach, ik heb nooit beweerd dat ik dit verhaal serieus neem. Ik hoop dat het in ieder geval toch een beetje vermakelijk was. Het is wel een contrast met het vorige hoofdstuk, denk ik zo.

Eigenlijk had ik al veel langer willen publiceren, maar er kwam telkens iets tussen. Ofwel had ik het te druk met school, ofwel had ik sociale verplichtingen, ofwel lag ik plots in het ziekenhuis met een alvleesklierontsteking. Dat laatste is trouwens nog maar van gisteren geleden: enfin, ik ben gisteren pas ontslagen uit het ziekenhuis en moet nog steeds herstellen.

Van schrijven komt sowieso weinig in huis de laatste tijd en ik betwijfel of er snel beterschap komt. Ik ben sowieso vrij inactief op Wattpad de laatste tijd. Ik ga in ieder geval proberen toch nog mijn hoofdstukken die ik op voorraad heb op min of meer regelmatige basis te publiceren.

Man, ik moet echt stoppen met dit eindeloze gezever achter elk hoofdstuk. Jullie kennen me ondertussen wel.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro