Weerzien na de dood
Rakker schrok plotseling wakker. Ik werd er ook wakker van. Hij stond op en sprong van het bed, liep richting de gang. Hij hoorde zeker Annabel aankomen in de verte, dacht ik. En ja, een moment later hoorde ik stemmen en haar fiets op de oprit, en uiteindelijk ging de zijdeur open en werd weer dicht gedaan. Vervolgens het gerinkel van een sleutelbos op het aanrecht.
Ik moest naar de wc, maar ik had geen zin; ik was nog slaapdronken. Ik hoorde Annabel beneden rommelen, waarschijnlijk haar tanden poetsen. Na een tijdje hoorde ik de gangdeur en het op slot klikken van de wc-deur.
Toen ik de doortrekker hoorde, kroop ik uit bed en liep Annabel tegemoet, de trap af. Zij liep de trap op.
'Ha, slaapkop,' groette ze me.
Ik dacht een ogenblik na. 'Ha, wakkere.'
Ze lachte. 'Welterusten!'
'Jij ook,' wees ik.
Ik sliep weer in. Ik droomde dat ik in een omgeving was die op Sonsbeek leek. Ik zag een steile stenen trap een beboste heuvel opgaan. Ik wist niet dat de trappen hier zó steil en lang waren, dacht ik. Ik keek omhoog en zag de trap alsmaar steiler omhoog gaan. Dit zou een mooie omgeving zijn om aan Dena te laten zien, maar toen merkte ik dat het herfst was en alle bomen bijna kaal waren. Beter als het lente is en de loofbomen mooi vol groen zijn.
Het daglicht was schemerachtig. In de verte zag je door de bomen het felle rood en groen van stoplichten. Op de weg in het dal voor me kwam een bus voorbij, gevuld met scholieren en ouden van dagen. Het was een doordeweekse dag.
Roelfina en ik fietsten naar een collega van haar, naar haar huis, waar we afspraken met haar en haar man, die ik nog niet kende. We arriveerden bij het huis, dat in een bocht stond in de stad. Het was een oud huis met veel glas. Ik bedacht me waar ik mijn fiets kon neerzetten. Roelfina zette de hare tegen het huis, en deed hem op slot. De man van de collega kwam aanlopen en nodigde ons uit om binnen te komen. Ik tilde mijn fiets de trap op en zette hem in de kamer neer. Ik wist niet of dit nou wel een geschikte plek was.
'Zet 'm hier maar neer, hoor,' gebaarde hij, een plaats voor het bankstel aanwijzend. Ik twijfelde, maar zette de fiets uiteindelijk neer, maar dan iets buiten het looppad geplaatst. Ik wilde hem op slot doen, toen ik me bedacht dat dat binnen niet nodig was. Wat een automatisme.
Ze hadden vijf kinderen, wisten we; drie oudere zonen, zo tegen de twintig of iets daar overheen, vervolgens een dochter, en tenslotte nog een jongste zoon. Ik zag een aantal jongeren op de bank zitten en meende de drie oudere zonen te herkennen, aan similar features; donkere bossen haar en donkere ogen. Naast een van hen zat een mooie vriendin; ze had kort geblondeerd haar, ze leek wel een fotomodel. Ze zagen er allemaal erg cool uit en ik verwachtte dat ze weinig boodschap aan mij zouden hebben.
Ze keken in elk geval niet op of om.
In de hoekbank zaten een aantal jongere tieners, waarvan een paar meisjes. Zij keken wel op en glimlachten hartelijk naar ons. Ik lachte terug, ging naar hen toe en stak mijn band uit naar de eerste om me voor te stellen. Een zeer vriendelijk en hartelijk meisje. Daarna nog een meisje.
De volgende moest de jongste zoon zijn. Hij schoof iets naar me toe om me een hand te kunnen geven. Hij was een jaar of veertien, niet meer helemaal kind, met een lichte vlassnor en ietwat vettige puberhuid. Hij glimlachte vriendelijk.
Ik ging zitten.
Een meisje aan de andere kant naast me op de bank stak haar hand uit. 'Weet je nog hoe ik heet?' vroeg ze. Ze lachte ook weer heel vriendelijk.
Ik groef in mijn geheugen. 'Mara?' probeerde ik.
Ze schudde haar hoofd.
'Eva?' wist ik bijna zeker.
'Nee, Glad...,' gaf ze me de eerste lettergreep.
'Gladys?' Ik verwachtte die naam niet in dit gezin.
'Ja! Helemaal goed!' reageerde ze opgetogen.
Er liepen een stel kittens rond, prachtige Perzische katten. Ik begreep dat ze twee nesten kittens tegelijkertijd hadden.
Ik tilde een van de schitterende, donzige dieren op en aaide het. Het begon hard te spinnen. Een ander kwam naar me toegelopen en gaf me kopjes, ook spinnend. Op een andere hoekbank lagen er meer, bij een van de moederpoezen te slapen. Ik knielde voor de bank en knuffelde de dieren.
Een van de meisjes zat ook bij het nest. 'Leuk he?' zei ze.
'Ja ontzettend, ik ben dol op katten!'
'Ja, ik ook!'
Ik legde mijn arm om het nest en keek onwillekeurig de kamer in. En wie zag ik daar, totaal onverwacht, op een eenzits zitten? Jan Lukkien! Hij was dus niet dood! Ik stond perplex en staarde hem aan.
Hij lag languit onderuit op de eenzits, was ook op bezoek, en was geen spat veranderd – hij zag er nog net zo jong uit als dertig jaar geleden. Hij lachte. Hij droeg een paars pak; het stond hem goed. Zijn ogen hadden ook een paarse gloed, dat vond ik wel merkwaardig.
Ik stond op en liep op hem toe. Ik reikte mijn hand en schudde de zijne. 'Jeetje, dus je bent niet dood!'
'Nou nou,' reageerde hij enigszins onthutst, 'dat is wel een heel apart welkom! Hoezo zou ik dood zijn?'
Ik snapte dat het wat ongepast was wat ik zei, maar ik was ook zo blij. 'Nou, ik googelde een keer op jouw naam – ik dacht, het is leuk om weer eens bij te kletsen –, en toen ontdekte ik dat je dood was.' Ik bleef zijn hand vasthouden en legde mijn andere hand over onze gevouwen handen, als om hem te koesteren, en ook dit unieke moment te koesteren. 'Het was jouw naam,' vervolgde ik, 'geboortejaar 1970, een maand ouder dan ik, dat was je toch?'
'Ja, ik dacht het wel,' antwoordde hij.
'En woonplaats Huissen. Je woonde toch in Huissen, dacht ik? Ja, ik weet het niet zeker.'
Ik had er genoeg van en ging weer zitten bij de bank, bij de prachtige kittens. Ze hadden zachte vachten en lagen heerlijk te slapen, bij hun moeder, over elkaar heen. Ik streelde ze.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro