Storm
Ik zie Winter Melanie verschrikt aan kijken en een minieme glimlach verschijnt op mijn gezicht.
Zachtjes duw ik haar zodat ze Melanie volgt en tot mijn verbazing en vreugde, begint ze te lopen.
Ik hoor een druppel vallen en bezorgd kijk ik naar de grond achter ons, een paar bloedrode druppels die een beetje naar wolfsbane ruiken verschijnen en laten mij weer boos worden.
Ik ga Mecardy echt vermoorden!
Dit is laag, zelfs voor hem.
Een meisje dat aan een béd is vástgebonden proberen neer te steken.
Blijkbaar moet ik hem maar weer eens duidelijk maken, wie ik nou ook alweer precies ben...
We lopen een kamer in, waar dokter Mesais al op ons wacht.
'Als u hier even wilt gaan liggen, dan kan ik de wond onderzoeken. En het spijt me om dit te zeggen Alpha, maar u zult moeten gaan.'
Boos kijk ik hem aan.
'Waarom? Ze is mijn mate! Ik heb het récht om bij haar te zijn, plús ik ben je Alpha. Ik blijf, punt.'
'En ik.... ben ook een Alpha.... en ik... zeg... dat je weg... moet gaan.... Storm....' brengt Winter duidelijk met moeite uit.
Verbouwereerd kijk ik haar aan.
'Wat?'
'Ga... weg...'
'Maar ik ben je mate!'
'Ja... en daardoor.... ben ik door.... een jaloers kreng.... neergestoken....'
'Ze... ze ijlt?'
'Nee, Alpha. Ze ijlt niet. De enige reden waarom u weg moet is omdat we haar shirt uit moeten trekken.'
Oh.
Dan is het logisch.
Ja...
'Eh, ik ga al. Ik wacht wel in de kamer hiernaast.' Mompel ik vluchtig.
Ik hoor Winter een beetje schor lachen en een glimlach kruipt op mijn gezicht.
'Tot straks, sneeuwvlokje.' Zeg ik met een snelle knipoog tegen Winter voor ik de kamer uitloop.
Rusteloos zit ik in de kamer naast die van Winter.
Hoe lang zijn ze nu al bezig met haar? Een uur ofzo?
Plots vult een ijskoud gevoel mijn buik en direct spring ik op en ren naar de kamer waar ze Winter behandelen.
Met een klap knalt de deur tegen de muur aan als ik binnenstorm.
'WINTER!' roep ik verschrikt als ik zie dat er een jongen Winters nek aan het kussen is terwijl zij hem probeert weg te duwen.
Haar blik glijdt naar mij en laat mijn hart stilstaan.
Haar ogen zitten vol smeulend vuur terwijl er tranen over haar wangen lopen.
'GA VAN HAAR AF!' brul ik kwaad.
Verschrikt kijkt de jongen op en direct word ik nog bozer.
Rond zijn mond zijn bloedsporen te zien en aan de zoete ijzerachtige geur die nu vrijkomt, weet ik dat het van Winter is.
Winter probeert echter de jongen weer naar haar nek te trekken.
De endorfine, natuurlijk.
'GA WEG VAN HAAR!' schreeuw ik terwijl ik naar hun toe ren.
De jongen werpt nog een blik op Winter die hem met halfslachtige pogingen weer naar zich toe probeert te trekken.
Woest trek ik de jongen van Winter af.
Direct begint ze te jammeren, wat ik zorgvuldig probeer te negeren.
Net zoals het feit dat ze nu jammert om een andere jongen.
Een vampier, verdomme!
'Hoe kom jij hier? Waarom drink je haar bloed? Waar zijn haar verzorgers gebleven?' Vraag ik hem chagrijnig.
Direct groeit er een grijns op het gezicht van de vampier, waardoor zijn afzichtelijke hoektanden zichtbaar worden.
'ZEG OP!' brul ik hard.
De jongen grinnikt en blijft me grijnzend aankijken.
'VERTEL!' schreeuw ik terwijl ik de jongen door elkaar rammel.
'Weet je... Het is zo mooi dat Winter nu denkt dat ze jou nu haar zus zo ziet behandelen.' Zegt hij nog steeds grinnikend.
Sissend en geschrokken laat ik hem los waarna ik naar Winter kijk, die mij met grote ogen aankijkt.
'W... Winter...' zeg, nee, stamel ik terwijl ik met uitgestoken hand op haar af kom lopen.
Wild begint ze haar hoofd te schudden en achteruit te kruipen tot ze helemaal tegen de bedrand aan zit.
'Winter, luister alsjeblieft. Het is of was maar een hallucinatie. Zo heb ik je zus niet behandeld. Je va-'
'JE LIEGT! JE LIEGT!' krijst ze hard voor ze van het bed aftuimeld en met een harde bonk op de grond terecht komt.
Woedend kijk ik de jongen aan die het schouwspel geamuseerd bekijkt.
'Winter, toe nou. Luister naar me. Het ging net zo goed tussen ons!'
'NEE! HET IS NOOIT GOED GEGAAN TUSSEN ONS, JIJ MOORDENAAR! LEUGENAAR! KLOOTZAK! IK HÁÁT JE! Ik haat je...'
Huilend zakt ze weer terug op de grond.
'Winter, het was een hallucinatie. Het was niet echt, okay? Toe, luister naar me. Ik wil je niet kwijt, niet alweer.'
'IS DAT SERIEUS HET ENIGE WAAR JE OMGEEFT?! OM MIJ NIET KWIJT TE RAKEN?! EN DAAROM VERMOORD JE MAAR IEDEREEN DIE IK LIEFHAD EN PAK JE ALLES VAN ME AF! JE HEBT MIJN LEVEN VERPEST! VERPEST, HOOR JE ME! Ik haat je zo erg!' Schreeuwt ze huilend voor ze met horten en stoten nu echt helemaal instort.
Verbouwereerd kijk ik naar het zielige hoopje voor me.
Waar is mijn sterke mate gebleven?
Waar is mijn Winter die altijd koppig van me wegrende?
Heb ik haar echt zo.... gebroken?
Was al die sterkte gespeeld?
Ik zink door mijn knieën en neem haar in mijn armen, ondanks haar zwakke protest.
'Het spijt me. Het spijt me zo erg...' fluister ik in haar haar terwijl ik haar zachtjes heen en weer wieg.
Ik wil veranderen.
Ik wil veranderen, voor haar.
Zodat ik haar kan laten zien dat er meer is dan de 'harteloze' Storm.
Ik wil haar pleister zijn, haar geneesmiddel ook al was ik de doorn die haar hart doorboorde en de schaar die haar hart verknipte tot er niks van over was.
Ik wil er voor haar zijn.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro