Storm
Nu:
'Je bent harteloos Storm, een harteloos monster.' Zegt ze terwijl ze me met tranen in haar ogen aankijkt.
Het laat haar ogen mooier uitkomen en ik moet mijn best doen om haar nu niet te gaan zoenen.
Ik strek mijn armen uit en trek haar tegen me aan.
Ze stribbelt zachtjes tegen maar uiteindelijk geeft ze het op en drukt haar gezicht tegen mijn ontblootte borstkas.
Met hevige schokken huilt ze al haar verdriet uit haar terwijl ze af en toe een verwensing naar me mompelt maar het doet me niks.
'Storm... het doet pijn.'
'Verdriet doet altijd pijn.'
'Nee, ik bedoel dat deze omhelsing pijn doet.'
Huh?
'Hoezo?'
'De knuppel prikt pijnlijk in mijn buik.'
'Oh, maar daar kan ik wel wat aan doen.' Zeg ik grijnzend waarna ik haar misschien iets te ruw op mijn schoot trek.
Direct probeert ze me in mijn gezicht te slaan maar zuchtend hou ik haar vuisten tegen.
'Klaar?'
Ik krijg een elleboog pijnlijk tegen mijn kaak aan.
'Ben je nu klaar?' Vraag ik zuchtend terwijl ik mijn kaak warm voel worden.
Misschien word het een blauwe plek van maximaal een minuut, misschien.
Plots schiet er een felle pijn tussen mijn benen en vloekend grijp ik ernaar terwijl ik Winter ongelovig aankijk.
Met een triomfantelijke blik kijkt ze me aan en stapt daarna uit de auto, de deken met zich meenemend.
Snel veranderd ze in haar witte wolf met licht grijze poten, oren en het puntje van haar staart en rent weg, de deken achterlatend.
Mijn mensen hebben haar niet gezien omdat ik duidelijk het bevel had gegeven dat wat er ook gebeurd ze niet naar mij en mijn auto toe mochten komen of er zelfs naar kijken voor het geval ze misschien Winter naakt zouden zien.
Die gedachte alleen al maakt me woedend.
Ik strompel de auto uit en verander in mijn wolf waarbij ik met mijn staart mijn auto raak die daardoor even heen en weer schud.
Ik sprint haar achterna maar ik ben haar al kwijt.
Ze is erg snel voor een meisje en al helemaal van haar lengte.
Maar vergeleken met mij is iedereen klein.
Behalve mijn Bèta, Voldemort oftewel Dave.
Hij is ongeveer drie centimeter kleiner dan ik.
Ik kan haar geur nu wel gaan volgen maar waarschijnlijk is ze wel zo slim om even door het water te zwemmen en er dan ergens anders uit te komen.
Chagrijnig loop ik terug naar de roedel waar iedereen, afgezien Zoltan, al weg is.
'Wat doe jij hier nog? Moest jij niet mee met de rest?'
'Waarom zou ik? En bovenal wil ik wat dingen weten.'
'Wat wil je weten dan?'
'Waarom heb je haar familie vermoord?'
Ik zucht, Zoltan is pas twee jaar in de roedel en hij is goed, daar niet van, maar daardoor weet hij veel dingen niet die ik heb eigenlijk wel even had moeten vertellen...
'Ik heb haar vader en zus vermoord uit een soort van zelfverdediging. Haar moeder heb ik niet vermoord maar één van mijn mensen en alles was zodat ik haar aan mijn zijde kon hebben. Wat, zoals je ziet, nog niet gelukt is.'
'Uit een soort van zelfverdediging? Hoe bedoel je?'
'Nou, die wachters vielen dus eerst mij aan maar die had ik eigenlijk echt al heel snel vermoord. Daarna kwamen haar vader en haar zus, Summer, tegelijk op mij af. Eigenlijk was het niet eens mijn bedoeling om hen te vermoorden, het gebeurde gewoon en... en...'
Ik merk dat ik lichtjes in paniek begin te raken.
Direct schraap ik mijn keel en stop ik met praten.
'Vergeet het. Het is gebeurd en daar kunnen we niks meer aan veranderen. Waarom vertel ik jou dit eigenlijk? Waarom wil jij het weten? Normaal wil je nooit iets weten, waarom nu wel?'
'Omdat ik degene was die door een meisje tegen de grond werd gedrukt dat eigenlijk helemaal gebroken is. Ze is een Alpha en ze heeft een roedel, dat kon zelfs ik zien. Ze wil van je weg omdat ze bang is dat ze nog meer gebroken zal worden Storm.'
'MAAR IK ZOU HAAR NOOIT PIJN DOEN!'
'Dat denk jij. Vrouwenemoties zijn iets heel anders dan die van mannen. En bovenal is ze al gebroken. Als ik je een tip mag geven: laat haar even met rust. En probeer haar zonder al deze ophef te vangen. Ze is een goede Alpha en ze zal sowieso een goede Luna zijn maar laat haar langzaam helen. Neem haar mee wanneer ze een beetje geheeld is. Door deze klopjacht op haar heeft ze nooit kunnen helen omdat ze de hele tijd onderdruk staat. En mensen die onderdruk staan gaan rare dingen doen en kunnen nooit belangrijk werk afmaken zoals het helen van een geestelijke wond.'
'Waarom zou ik in vredesnaam naar jou luisteren? Ik ben jouw'n Alpha!'
'Nee, dat ben je niet.' zegt Zoltan rustig.
'Wat?'
'Ik heet ook geen Zoltan, mijn naam is Ares en Winter is mijn Alpha.'
'Wat? Winter kan geen roedel hebben! Daarvoor is ze te vaak weg!'
'Nog nooit gehoord van een goede Bèta?'
'Maar je hebt haar in haar schouder gebeten! Waarom heeft ze jou ook niet herkent?'
'Omdat ik een gave heb en ik heb haar in haar schouder gebeten om geen argwaan te wekken en dat is gelukt zoals je ziet.'
Zoltan of beter gezegd Ares klinkt trots.
Het volgende moment is hij weg en is er niks meer van te zien dat hij daar heeft gestaan.
Nog overdonderd ga ik terug naar mijn roedel waar iedereen me met een hoopvol gezicht opstaat te wachten.
Een grimas trekt over mijn gezicht.
Met een neutraal gezicht stap ik de auto uit en loop dwars door de menigte heen die uit zichzelf uit elkaar wijkt.
Ik voel de hoopvolle stemming stukje bij beetje verdwijnen en er vormt zich een brok in mijn keel terwijl er een enorm schuldgevoel zich in mijn buik plaatst.
Dan klinkt er een hoop gevloek en getier vanuit het bos en direct herken ik Winters stem.
Vliegensvlug draai ik me om en ren terug.
Zoals altijd wijkt iedereen uiteen om me door te laten en al snel sta ik helemaal vooraan.
Drie gedaantes komen uit het bos.
Dave en Deef komen uit het bos gelopen terwijl ze duidelijk met moeite Winters benen en armen vasthouden.
Direct snel ik naar hun toe en neem haar van hen over.
'Welkom.'
'Van jou hoef ik geen welkom, klootzak!'
Een paar roedelleden beginnen te grommen maar ik gebaar hen tot stilte waardoor ik bijna de macht over Winter verlies.
'Dan heb je pech want voorlopig blijf je hier.'
En met die woorden loop ik met een tegenstribbelende Winter in mijn armen naar mijn huis.
Iedereen kijkt ons na maar al snel gaan ze weer aan het werk.
Ik loop regelrecht door naar de enige slaapkamer met een slot dat gemaakt is van Wolfsbane zodat Winter het niet stuk kan maken.
De deur is ook ingesmeerd met Wolfsbane en er zijn geen ramen dus ze kan niet ontsnappen.
Ik ben immuun voor Wolfsbane geworden.
Kleine beetjes dan.
Als The Hunters me zouden aanvallen met Wolfsbane zou de kans groot zijn dat ik het niet zou overleven al zou ik een grotere overlevingskans hebben dan bijvoorbeeld, Winter.
Zodra ze Luna is zal ik haar wel helpen met immuun worden voor Wolfsbane maar nu nog niet, niet nu ze nog niet geaccepteerd heeft dat ze van mij is.
Snel open ik de deur en loop naar binnen.
Ik laat haar op het bed vallen en ga boven haar hangen.
Haar ogen zijn nog een beetje rood van het huilen maar ze fonkelen woedend.
'Kan je dan ook nooit stoppen met boos naar mij kijken?' Vraag ik haar dan ook plagend.
Haar antwoord valt me best wel behoorlijk tegen.
'Ja hoor. Als ik jou vermoord heb!'
En dan probeert ze haar handen om mijn nek te leggen maar zuchtend pin ik ze boven haar hoofd.
Soms is ze zo voorspelbaar, net zoals iedereen die gebroken is.
Maar gebroken mensen zijn wel de mensen die je het meest kan vertrouwen.
Zou ik haar kunnen vertrouwen?
Over...
Nee, dat kan ik niet.
Waarschijnlijk gaat ze me nog meer haten of ze gaat het tegen me gebruiken.
Het laatste waarschijnlijk.
Ze haat me toch al elke seconde meer die ze bij me is.
Ze moest eens weten wat voor leuk gezelschap ik kan zijn.
Woedend en afwachtend kijkt ze me aan, alsof ze probeert mijn volgende stap te bepalen.
In mezelf grinnik ik.
Dat is nog nooit iemand gelukt.
Ik ben volgens velen onvoorspelbaar omdat ik altijd mijn aanvallen anders doe en op een andere datum dan zij verwachten.
Hoe zou ik anders mijn territorium zo groot kunnen maken?
Niet als zij weten wanneer ik ga aanvallen.
Ik let er zorgvuldig op dat ik mijn edele delen niet in bereik van haar knieën breng want anders hebben we dat gedoe weer en dan zal ik niet zo vriendelijk tegen haar zijn.
Winter merkt het duidelijk en een grijns verschijnt op haar gezicht.
'Bang dat ik je weer in je klokkenspel trap, Storm?'
'Hoe raad je het? Alleen mijn eigen mate zou dat kunnen raden.'
'Dan is het maar goed dat ik je mate niet ben.'
Verkeerde woordkeuze, schatje, verkeerde woordkeuze...
'Je bent mijn mate Winter, niemand kan daar iets aan veranderen. Je bent van mij, alleen van mij en ook daar kan niemand iets aan veranderen! Zet je erover heen! Je komt hier niet meer weg, niet zolang ik hier de leiding heb. Je bent van mij Winter, alleen van mij.'
Mijn stem klinkt koud en word bij elk woord harder en killer.
Winter kijkt totaal niet verbaasd, ze kijkt alsof ze dit verwacht had.
Ik zucht en ga naast haar zitten terwijl ik haar aan haar armen omhoog trek en haar via haar middel naar me toe trek.
'Waarom snap je het gewoon niet Winter? Wat is er zo verkeerd aan wat ik doe? Ik wil je gewoon naast me hebben. Als mijn Luna, mijn kleine sneeuwvlokje. Ik ben sinds mijn tiende opzoek gegaan naar jou en toen ik je eindelijk had gevonden, vijf, zes jaar later, rende je weer weg! Alles wat ik heb gedaan, deed ik voor jou Winter. Begrijp dat dan! Waarom ben je zo onbereikbaar? Waarom ben je in godsnaam zo koppig? Waarom Winter? Waarom...'
Wanhopig kijk ik haar aan.
Waarom begrijpt ze het gewoon niet?
Is het echt zo moeilijk te begrijpen dat ik eigenlijk geen monster ben?
Is dat echt zo moeilijk....?
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro