VII. Dag 79
Zaterdag 8 december 2018
'Tia, houd het roer goed vast!' had Noud geroepen.
Natuurlijk deed ik dat. Ik deed mijn best. Noud rende over het schip. Ik had gezien hoe hij aan touwen trok en verschillende spullen van boord gooide. Zware spullen. Vanaf de zijkant kwam er een nieuwe splash water in mijn gezicht. Het zout proefde ik tot diep in mijn mond. Mijn kleren waren dan ook meer nat van het zoute water dan van de stortbui. Met alle kracht die ik had, probeerde ik het schip door het water te sturen. Water dat niet langer uit kleine, normale golfjes bestond, maar uit grote golven. Golven van wel vier tot vijf meter hoog. Misschien zelfs hoger.
Het water onder het schip voelde ik onheilspellend tekeer gaan. Noud was er zeker van dat we een storm zoals deze zouden doorstaan, maar ik had mijn twijfels. Ik hield het stuurwiel vast alsof mijn leven er vanaf hing. Dat deed het ook. Beide onze levens. Ik wilde niet sterven. Zeker niet hier. Hier op zee. Dat zou een zeemansgraf zijn. Nee, dat had mij vreselijk geleken. Alle naasten die in Nederland zaten te wachten op een bericht over hun aankomst in Nieuw-Zeeland, zouden dan nooit iets ontvangen. Gruwelijk. We moesten dit overleven. Het maakte niet uit hoe.
Er was nog een grote golf geweest die mij bijna van het schip af had gebonjourd. Net op tijd wist ik met een hand het stuurwiel vast te grijpen. Noud had naar mij geschreeuwd. Dat hoorde ik door de vlagen van de wind. Het suisde flink in mijn oren. Zo hard ging het tekeer. Ik heb nooit gehoord wat hij had geroepen. Aan het stuurwiel trok ik mij omhoog. Het was mij gelukt om weer te gaan zitten en mij vast te klampen aan het stuur. Pas toen bleek duidelijk wat Noud had staan schreeuwen. Aan mijn linkerkant zag ik het. Nog nooit was ik zo opgelucht geweest als toen. Licht. Het was licht. Het licht. Althans, het licht van dageraad. Niet ''het licht'', hemel zij dank! Dat zou niet goed zijn. Nee, dit was het licht dat betekende dat het einde in zicht was. De storm liep ten einde. Allebei hielden we ons goed vast aan het schip. Net zo lang toen we eindelijk door het oog van de storm waren.
Het water kalmeerde. De zon scheen. De duistere, zorgwekkende wolken waren nu achter ons. Noud en ik keken elkaar aan. Ik stond op van de grond. Hij liet de rand los en wreef over zijn verkrampte armen. We liepen naar elkaar toe. Een stevige knuffel was wat volgde. We waren oké. We hadden dit overleefd. Ik gaf hem een kus op zijn lippen en glimlachte breed. Een kriebelig gevoel bekroop mij toen hij enkel zwakjes glimlachte. Was er iets? Ik durfde het niet te vragen. De diepgaande gespreksstof ging ik nog altijd liever uit de weg. Hij ook, weet ik, anders zou hij mijn vragende blik nooit onbeantwoord hebben gelaten. We stapten van elkaar weg. Een ogenblik keek ik om ons heen. Mijn blik met gefronste wenkbrauwen vond die van Noud weer terug. Hij had dezelfde blik als ik op zijn knappe gezicht. Het viel mij nu pas op dat zijn donkerblonde lokken zo lang waren dat ze over zijn ogen hingen. Een knipbeurt is zeker niet overbodig. Nu vroeg ik mezelf af of mijn zwarte haar ook zo lang geworden was in de laatste weken. Iets om later aandacht aan te besteden, bedacht ik mij.
Terug met mijn gedachten bij Noud zijn blik, was één ding mij wel duidelijk. We vroegen ons allebei één ding af: waar zijn we? Geen van ons beiden wist het antwoord. Waren we afgedwaald van de uitgestippelde tocht? En hoe ver dan? Nergens zagen we een teken van land. Doordat we er geen antwoord op hadden, trokken we allebei al snel dezelfde, zorgwekkende en vooral angstwekkende conclusie: we zijn verdwaald.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro