Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 8

We liepen naar de schuilkelder, maar de strijd was nog niet afgelopen…

Want niet zo ver weg klonken schoten.

Snel openden we het luik van de schuilkelder.

Hier zaten al de overlevenden. Er waren er ook enkele licht gewonden bij.

En mijn familie was er ook, ze waren gelukkig ongedeerd. Maar tijd om ze te knuffelen was er niet.

‘Blijf allemaal veilig hier. Ik heb twee sterke mannen nodig die goed kunnen schieten.’

‘Hellen verdorie! Je moest in de caravan blijven!’ riep Janine.

‘Dat zei ik ook,  maar ze wilde niet luisteren,’ bemoeide Andric zich ermee.

‘Waar zijn trouwens die twee bewapende wachters?’ vroeg Janine.

‘Die zijn dood,’ zei ik stil.

‘Hoe hebben jullie ... ?’

‘We hebben niet veel tijd, er komen vast nog bandieten, zodra ze merken dat de anderen niet meer antwoorden, dus wie gaat ons helpen die motherfuckers neer te schieten?’ vroeg Andric strijdlustig.

‘Ik.’ Axel, mijn vader, bood zich aan.

‘En jij blijft hier in de schuilkelder,’ vervolgde hij.

‘Geen denken aan! Ik kan al vrij goed schieten. Waar is Bram trouwens?’

‘Bram? Was die ook al uit de caravan gegaan? Stelletje koppige kinderen!’ riep Janine.

‘Oh, shit! Hij is naar de boerderij gegaan. Ik moet hem redden!’

Zonder nog iets te zeggen liep ik de schuilkelder weer uit.

‘Hellen! Kom onmiddellijk terug!’ riepen mijn ouders nog, maar voor deze ene keer luisterde ik niet.

‘Ik ga met je mee,’ zei Andric en liep me achterna.

‘Nee, ze hebben jouw hulp hier nodig.’

‘Weet je het zeker?’

Ik knikte.

Axel kwam ook al de trap op gelopen.

‘Jij blijft hier jongedame!’

Tijdens het rennen keek ik even achterom. ‘Sorry pap.’ Ik begon nog sneller te rennen. Vroeger toen ik 16 was, had ik vaak aan hardlopen gedaan. Ik kon dus heel snel rennen en mijn vader had geen schijn van kans om mij in te halen. In de verte zag ik al wat gedaantes dichterbij komen. Ik liep de andere richting uit en maakte dus een omtrekkende beweging.

Opeens voelde ik een steek in mijn buik. Zo’n erge steek dat ik er bijna van op de grond viel.

Maar die steek was niet van het rennen. Mijn broer was in gevaar.

Ken je dat? Dat een tweeling kon voelen wanneer de ander in gevaar was.

Dat heb je alleen als je een sterke band had, en wij hadden die sterke band.

‘Hellen!’ hoorde ik mijn vader in de verte roepen, maar net zoals ik de pijnsteek negeerde, negeerde ik ook hem en liep stug door.

De boerderij kwam in zicht. Ik kreeg een slecht voorgevoel.

De steek was alleen maar verergerd. Met het wapen voor me uitgericht, sloop ik naar de boerderij. Er stond tot mijn verbazing niemand bij de grote poort van de boerderij. Maar nog steeds voelde ik me ongemakkelijk.

Ik liep door de poort en spitste mijn oren. Van ver hoorde ik geschreeuw. Ik liep zo stil als ik kon op het geluid af. Daar, een bewapende man hield de wacht bij de schuur. Het is dezelfde schuur waar ik Bram nog kussend had betrapt met Cat.

Het geschreeuw kwam daar vandaan. Ik moest die bewaker uitschakelen, zonder mijn geweer te gebruiken, anders verraadde ik mezelf.

Nu stond ik verstopt achter een klein hek. Maar ik stond een twintigtal meters van de bewaker vandaan. Ik moest onopgemerkt dichterbij zien te komen.

Mijn ogen zochten een verstopplaats op. Daar! Achter die balen stro kon ik me wel verstoppen. Ik stopte mijn wapen in mijn achterzak en liet me zakken in het hoge gras. Ik kroop naar de balen stro. Door het lange gras had de bewaker niks in de gaten. Mijn kleren werden modderig, ik kwam allerlei wormen, spinnen, slakken en mieren tegen, maar dat kon me niks schelen. Ik merkte het amper, ik had mijn focus gelegd op de bewaker die ik wou uitschakelen. Alle andere dingen om me heen waren naar de achtergrond verdwenen. Ik was net een roofdier, dat alles op alles zette om zijn prooi uit te schakelen. Net als een roofdier was ik onverschillig moest mijn “prooi” iets zwaars overkomen. De vroegere Hellen had dit nooit gedurfd. De vroegere Hellen zou nooit zo koppig geweest zijn, en zou naar haar vader geluisterd hebben wanneer hij haar terug riep. Ik wist niet waarom ik opeens zo dapper was geworden, misschien was wat ik nu deed heel dom. Maar ik dacht niet meer aan mijn eigen leven, ik dacht niet aan al gevaren die ik nu liep. Het enige waar ik nu aan dacht was het geschreeuw uit de schuur. Mijn broer had NU hulp nodig.

Doordrongen door modder kwam ik aan bij de balen stro. Ik zat op mijn knieën en voorzichtig keek ik over de stro heen. De bewaker ging net zitten op een houten krat. Hij keek nauwlettend om zich heen en hield zijn wapen nog steeds vast. Nu was ik nog maar een zevental meters van hem vandaan. En ik had nog steeds geen idee hoe ik hem moest uitschakelen. Het was een kast van een vent. Vechten was geen optie. Dat zou ook te veel geluid maken, dan zouden ze binnen weten dat er iets gaande was. En ik had geen schijn van kans.

Ik kon niet goed nadenken door het geschreeuw. Bram schreeuwde, dat was al zeker, maar ik herkende ook het geschreeuw van een meisje. Cat! Ik moest snel iets doen! Mijn hersenen wilden niet meewerken, ik begon te panikeren. Mijn ademhaling en hartslag versnelden. Ik bukte mijn hoofd net op tijd toen de bewaker mijn kant op keek. Kom op, Hellen! Concentreer je. Het komt allemaal goed. Je schakelt die bewaker uit. Je red Bram en Cat en alles komt goed, probeerde ik mezelf gerust te stellen. Panikeren had nu echt geen zin, daar hadden Bram en Cat niks aan. Mijn ademhaling begon weer op een normaal tempo te geraken en mijn hersenen begonnen weer te werken. Ik keek in het rond. Opzoek naar iets wat me zou kunnen helpen. Ik zag niks, alleen wat kiezelsteentjes binnen handbereik. Maar dan zag ik iets blinken in de zon. Het lag in het hoge gras. Ik ging weer liggen op de grond en kroop er naar toe. Het lag twee meter van me vandaan. Toen ik dichterbij kroop zag ik wat het was. Een oud hoefijzer met hier en daar al wat roest op. Precies wat ik nodig had! Maar wacht eens. Zeggen ze niet dat hoefijzers geluk brengen? Laten we hopen dat dat waar is. Ik kroop weer naar mijn verstopplaats. Nog steeds had de bewakers niks door. Hij was niet meer zo nauwlettend als daarnet. Hij zat nu rustig een appel te eten. Hij had geen idee dat hij bespied werd.

Oké, ik had één kans. Als ik mijn doel miste, was het voorbij.

Het verroeste hoefijzer voelde warm aan in mijn hand. Als het zijn hoofd hard genoeg raakte, kon ik hem zo bewusteloos krijgen. Ik ademde even diep in. Sloot even mijn ogen en dacht terug aan Henry en mij.

Flashback drie jaar geleden

‘Ik wed dat je die torens niet omver kan gooien,’ beweerde Henry uitdagend, we stopten met stappen en hij wees naar een kraampje. Vijf torens, opgebouwd uit bekers, stonden bij het kraampje. Ook hingen er verschillende prijzen aan de muur, knuffeldieren en kinderachtig speelgoed.

‘Daag je me nu uit? Voor wat wedden we?’

‘Op een suikerspin.’

‘Ga al maar vast een suikerspin halen.’

‘Oké, geef me maar je geld,’ grijnsde hij.

Ik schudde mijn hoofd en stapte naar het kraampje.

Een magere man, met een veel te grote zonnebril op, stond achter het kraampje ongeduldig te wachten op een volgende klant.

Hij zette zijn zonnebril af toen hij mij in het oog kreeg.

Een klantvriendelijke glimlach verscheen op zijn lippen.

‘Kom tot ziens, kom tot ziens! Als u deze vijf torens omver weet te halen met deze balletjes, krijg je een van deze wonderbaarlijke prijzen!’

Er stond een prijskaart, acht balletjes, vijf pond.

Henry betaalde de vijf pond.

De man werd helemaal opgewonden, alsof wij zijn eerste klanten waren. Misschien was dat ook zo. Hij gaf me een mand met acht kleurrijke balletjes.

‘Succes!’ zei de man bemoedigend. Hij ging al veilig aan de kant staan.

‘Ja, succes,’ fluisterde Henry in mijn oor.

Ik duwde hem van me weg. ‘Blijf uit mijn personal zone, ik moet me kunnen concentreren.’

Henry grinnikte even.

Ik pakte een paars balletje en kneep mijn ogen tot spleetjes. Ik richtte me eerst op de linkse toren. Met een krachtige zwaai raakte de bal net niet de toren.

‘Haha! Net niet!’ lachte Henry me al uit.

‘We zijn nog maar net begonnen.’

Dit keer pakte ik een blauwe bal en gaf het nog eens een kans.

YES! De toren lag omver.

 Nog vier torens te gaan!

‘Whoehoee! Haha, zie je dat ik dit kan?’

‘We zijn nog maar net begonnen,’ herhaalde hij mijn woorden.

Ik had al vier torens geraakt, en had nu nog maar één bal over voor de laatste toren.

Ik sloot heel even mijn ogen, ademde diep in, opende mijn ogen weer en gooide.

Alles leek in slow motion te gaan. Henry, de magere man, en ik volgde ingespannen de bal. En ja hoor! De bal had de toren omver gekieperd.

Juichend als een klein meisje sprong ik in de lucht.

‘Haha! Ik zei toch dat ik het kon?’

Henry stond er verslagen bij.

‘Proficiat,’ mompelde hij haast onhoorbaar. Hij kon gewoon niet tegen zijn verlies. De magere man was verstomd. Enige klant en meteen prijs. Het was niet zijn dagje.

Ik mocht een prijs kiezen en koos voor een reusachtige konijnenknuffel.

We namen afscheid van de magere man en we liepen naar het suikerspinkraampje.

‘Hoe deed je dat eigenlijk?’ vroeg hij.

‘Wat?’

‘Al die torens omver gooien alsof het kinderspel was.’

‘Tja, je kan het, of je kan het niet.’

Terug naar het heden

Die herinnering moedigde me alleen maar meer aan.

De bewaker was de toren met bekers, het hoefijzer was de bal.

Alleen had ik nu geen acht kansen, ik had maar één kans.

Ik haalde diep adem, stond recht toen de bewaker een andere richting opkeek, en gooide het hoefijzer in zijn richting.

Maar net toen het hoefijzer vertrok keek de bewaker weer mijn richting uit. In een reflex kon hij het hoefijzer ontwijken.

Op het zelfde moment dat hij zijn wapen verving voor de appel, haalde ik mijn wapen uit mijn achterzak.

Daar stonden we dan. Zeven meter van elkaar vandaan. Wapens op elkaar gericht.

‘Laat je wapen zakken!’ riep de bewaker furieus.

‘Nee.’

‘Gaan we koppig doen?’ Hoorde ik opeens iemand achter me. Ik voelde de loop van een geweer tegen mijn achterhoofd drukken.

Shit.

‘Leg het wapen langzaam op de grond. Maak geen verkeerde beweging of ik schiet je hoofd eraf, begrepen?’

Moest dit een film zijn, zou ik nu gered worden door een superheld. Of dan zou ik deze twee heren kunnen uitschakelen met een paar bliksemsnelle ingewikkelde gevechtsbewegingen.

Maar dit was geen film. Dit was de harde realiteit. Superhelden bestonden niet. Ik kon niet vechten. Het was voorbij. Mijn reddingspoging voor Bram en Cat had gefaald.

Het gevoel van machteloosheid dat me op dat moment overviel was gewoon verschrikkelijk. Gaat dit wel goed aflopen?

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro