Hoofdstuk 23
Hoofdstuk 23
Ik had al zo lang op dit moment gewacht. Het moment dat André stierf. Dat hij eindelijk meemaakte wat hij andere mensen had aangedaan: de dood.
Maar buiten een klik klonk er niks. Geen knal. Niet de plof van André's lichaam dat op de grond viel. Alleen een doodse stilte. Automatisch haalde ik nogmaals de trekker over, alsof het een reflex was. En dan weer en dan weer. Maar telkens gebeurde er niks. Bij elke trek meer ongeloof op mijn gezicht. Meer radeloosheid. 'Wat ...?'
André schoot in de lach. 'Hahaha! Goed bezig hoor! Het wapen is niet eens geladen.'
Ik keek Ray vragend aan. Hij had me het wapen overhandigd. 'Waarom geef je me een wapen dat niet geladen is?'
'Sorry, we wilden de huidige Hellen leren kennen. Dit was een test of je in staat was iemand te vermoorden die zich niet eens kon verweren. En daar ben je toe in staat. Je bent geslaagd.' Hij glimlachte tevreden naar me.
Geslaagd? 'Voor wat is ze dan geslaagd?' vroeg Henry de vraag die ik net wilde gaan stellen.
Ray keek Henry even aan, maar zijn ogen richtten zich al snel weer naar mij.
'Welkom in onze bende: Freedom Force. Een bende die het slechte bestrijd en alle klootzakken uit de weg ruimt.'
Even stond ik versteld.
'Wow, wacht eens even!' moeide Henry zich er nu ook mee. 'Wat zijn jullie voor bende, wat doen jullie zo al?'
Ray zuchtte geïrriteerd om die bemoeizucht.
'Zoals ik al zei, we bestrijden het slechte. En je ziet, we kunnen ons mannetje wel staan.' Hij gebaarde om zich heen.
'Dan wil ik ook in die bende,' moeide Henry zich weer.
Ray schudde minachtend zijn hoofd.
'Ik beslis hier niet over. Maar de baas zal dat wel uitmaken.'
'Wie is die baas dan?'
Ray negeerde zijn vraag en zei: 'Oké, luister iedereen. We moeten zo snel mogelijk hier vandaan.'
'Omdat Bradley nog meer boeven naar hier stuurt?' vroeg ik.
'Dat ook. Maar ook omdat de hele stad zich in hun schuilkelders verschanst. Je dacht toch niet dat zo'n stad in zo'n korte tijd helemaal ontruimd kon zijn? Eens ze gewaar worden dat de kust veilig is, zullen ze terug boven komen. Dat zal niet zo lang meer duren. En ik wil de vragen over al deze lijken liever ontwijken. Dus zullen we dan maar gaan?'
Iedereen ging akkoord, we moesten zo snel mogelijk weg van hier.
Massimo, die al die tijd alles van een afstand had gade geslagen, maakte geen aanstalten om ons te volgen. 'Massimo, kom je nog mee?' vroeg ik hem en zette een paar stappen in zijn richting. Hij zag er nog steeds niet uit. Ik voelde me nog altijd heel erg schuldig. Een gevoel dat me overweldigde. Massimo zijn familie, bijna Massimo zelf ... Allemaal mijn schuld. Allemaal mijn schuld en die van Henry.
'Wie is hij eigenlijk?' vroeg Ray. 'Toen we in Florence verbleven, gaf Massimo ons onderdak. Hij was toen onze huisbaas. Voor hem zijn we terug gekomen naar hier, om zijn leven te redden,' legde ik uit.
Massimo schudde boos zijn hoofd. 'Jullie zijn te laat gekomen.'
'We zijn zo snel gekomen als mogelijk was,' zei Henry.
'Als mogelijk was,' lachte hij minachtend. 'Het begint langzamerhand tot me door te dringen wat er net allemaal gebeurd was. Het is allemaal jullie schuld! Door jullie zijn mijn vrouw en dochter gestorven! Zijn jullie nu blij, hm? Als ik had geweten dat Bradley achter jullie aanzat, had ik jullie nooit onderdak gegeven!' riep hij uit zijn doen. Ray ging beschermend voor me staan, alsof hij verwachtte dat Massimo ieder moment naar me toe kon stormen om me iets aan te doen. Zijn woorden deden pijn, en het schuldgevoel groeide alleen maar. 'Bradley heeft ook mijn familie vermoord, dus ik weet hoe je je nu voelt,' zei ik zacht, maar hij had me gehoord. 'O, moet ik nu medelijden met je hebben? Ik wil niet met jullie meegaan. Ik blijf hier!' maakte hij duidelijk.
'Als je hier blijft ben je ten dode opgeschreven,' mengde Ray zich nu ook in het gesprek. 'Want verwacht maar dat Bradley meer mannen gaat sturen naar hier.'
'Denk je dat me dat ook maar iets kan schelen? Mijn leven is zinloos geworden, zonder mijn familie.'
'Wat wil je nu zeggen? Dat we speciaal terug zijn gekomen voor niks? Besef je wel dat we onze levens op het spel hebben gezet om jou te redden?' zei Henry ongelovig.
'Dat had niet gehoeven,' zei Massimo alsof het niks was.
'Hier hebben we echt geen tijd voor. We moeten NU doorgaan!' zei Ray opgejaagd.
'Vertrek dan,' beval Massimo.
Ik schudde mijn hoofd met betraande ogen. 'We kunnen je hier echt niet achterlaten.'
'Je hebt het toch al eerder gedaan? Toen je vluchtte uit Florence, heb je dan ook maar een keer omgekeken en gedacht aan mijn familie? Nee toch? Want als dat wel zo was, zouden ze nu nog leven. Dus doe het nu weer, kijk niet meer om en ga!' riep hij nu.
De anderen, en daar bedoelde ik André en de bewapende mannen mee, stonden al verderop op ons te wachten. 'Waar blijven jullie?' riep er al één ongeduldig.
'We komen zo!' riep Ray terug. Waarop hij me al bij de arm pakte en zei: 'Laten we dan maar gaan.'
Nogmaals schudde ik mijn hoofd. 'Nee, we kunnen hem hier echt niet achterlaten!'
'Je ziet toch dat hij niet met ons mee wilt gaan? We kunnen hem moeilijk dwingen, kom Hellen. We gaan.' Ik keek Henry hulpeloos aan. Hij haalde zijn schouders op en leek het al opgegeven te hebben.
Ray trok me letterlijk met zich mee, met al mijn kracht probeerde ik tegen te stribbelen. 'Nee! Ik wil je niet achter laten, Massimo! Het spijt me! Het spijt me zo van je familie! Ik wou dat ik nooit in Florence was gekomen, echt waar, dan zou je familie nu nog geleefd hebben...'
Massimo keek me nu enkel nog aan, emotieloos.
En uiteindelijk, gaf ik het ook op, zoals Henry. Het had geen zin, al dat tegenstribbelen.
Daar hielp ik mezelf, maar vooral Massimo niet mee. Hij was duidelijk. Hij gaf ons de schuld van de dood van zijn familie, wat ook zo was. En hij wilde dus niks meer met ons te maken hebben. Zijn leven kon hem niks meer schelen. Of hij nu dood of levend was, het maakte hem niet meer uit. Wanneer ik stopte met tegenstribbelen, kwamen de tranen volop.
Henry kwam aan de andere kant lopen en sloeg zijn arm troostend om me heen.
'Hij heeft gelijk, het is onze schuld,' zei ik met schorre stem.
Het is onze schuld...
Ik was wat bekomen, en had mijn tranen afgeveegd aan een zakdoek die ik van Ray had gekregen. Plots kwam de scherpschutter, die in het appartement had gestaan, naast me lopen.
Het was een man, rond de vijfentwintig. Hij had ijsblauwe ogen, nog kouder dan de sneeuw. Wat blonde haren piekten van onder zijn donkerblauwe pet vandaan.
De man was zeker niet lelijk, maar niet mijn type. Hij leek me iemand die door vuur ging om zijn doel te halen.
Hij begon door te krijgen dat ik naar hem keek. Toen zijn ijsblauwe ogen, me schaamteloos van top tot teen bekeken, wende ik mijn blik af.
Ik ging naast Ray lopen. 'Gaan we André eigenlijk nog vermoorden?' vroeg ik hoopvol.
'Natuurlijk. Maar zo langzamerhand, als je begrijpt wat ik bedoel,' hij keek me betekenisvol aan. Maar ik begreep niet wat hij bedoelde. 'Martelen,' verduidelijkte hij, toen hij mijn vragende blik zag.
Ik keek naar André, die ruw voorruit getrokken werd door de mannen.
Martelen, dat klonk zo slecht nog niet.
'Hij is waardevol, want hij weet veel. Hoe meer we er uit krijgen hoe beter.'
'Wat willen jullie dan te weten komen?' vroeg ik weer nieuwsgierig.
'Wat zijn baas, Bradley, nog allemaal van plan was te doen. André is niet voor niks zijn rechterhand, hij weet veel af van zijn sluwe plannetjes.'
Op dat moment keek André achterom, en keek me recht in de ogen aan.
Tot mijn verbazing, zag ik een flits van angst. Het was net zo snel verdwenen als het gekomen was, maar ik had het opgemerkt.
En even, heel even, voelde ik diep van binnen iets van medelijden opborrelen. Maar dat gevoel probeerde ik te negeren, en het beetje medelijden dat ik voor hem voelde, was dan ook weer snel verdwenen Hij verdiende niet beter, hield ik mezelf voor. Denk aan alle mensen die door hem gestorven zijn. Dit is de wraak die hij verdiende.
André keek weer strak voor zich uit, met zijn kaken op elkaar geklemd. Hij was gespannen, merkte ik op. Ik denk dat het nu pas tot hem doordrong, dat hij de dood weldra recht in de ogen zou kijken.
'Gaat het al weer wat beter met je?' vroeg Ray en hij keek me bezorgd aan.
Ik knikte en glimlachte geruststellend naar hem. Maar die geruststellende glimlach was maar schijn.
Drie trucks waren wat straten verderop geparkeerd. Iedereen stapte in. Henry, Ray, de scherpschutter, een bewapende man en ik stapte in één van die trucks. André werd nog wat beter vast gebonden en in de kofferbak van de truck, waar ik in zat, gedumpt.
Ik maakte Ray nog duidelijk dat de caravan waarmee we reden nog ergens in eens steegje stond geparkeerd, en dat we daar nog even moesten stoppen.
'Prima, dan houden we daar even een tussenstop. Maar hou het kort hé.'
En zo reden we naar de caravan. Er werd niet veel gesproken, zo af en toe werd er wat gezegd. Ook werd er eens gebonsd, het kwam van de kofferbak. We hoorden een gedempte stem dingen schreeuwen, maar niemand zei er wat van. Mijn hersenen echter, die zwegen niet. Er ging van alles door me heen. Hoe kwam het dat Ray dit had overleefd? En hoe kwam hij op het idee om opeens naar Florence te gaan en me te redden? Waarom klonk Andric zo geschrokken via de telefoon toen hij doorhad dat Henry bij mij was? En waarom had Henry mijn mobiel stuk gegooid? Wat zat daar achter? Kon ik hem eigenlijk wel vertrouwen? Wie kon ik eigenlijk nog vertrouwen?
Ik voelde een blik op me branden, en ik kreeg er een koud gevoel van. Langzaam draaide ik mijn hoofd, en zag dat de scherpschutter me aankeek via de achteruitkijkspiegel. Hij zat op de passagiersstoel naast Ray die de truck stuurde.
Je zou verwachten, dat wanneer ik het gestaar door had, hij zijn blik zou afwenden. Maar dat deed hij niet, hij bleef me onderzoekend aankijken. Het leek wel alsof zijn sneeuwwitte ogen donkerder werden. Zijn ogen knepen iets samen, en uiteindelijk was ik degene die mijn blik afwendde. Plots voelde ik iets aan mijn hand. Henry, die naast me zat, had mijn hand vast gepakt. Ik keek hem aan, hij glimlachte kort naar me. Ik glimlachte niet terug, en wierp nog eens een korte blik op de achteruitkijkspiegel. Hij staarde nog steeds naar me. Ik slikte in een poging mijn droge keel wat te milderen. Ik kreeg het benauwd door zijn gestaar. Wat wilde hij van me?
Ik trok mijn hand los en keek door het raam, de blik van de scherpschutter ontwijkend. Het liefste van al stapte ik nu uit de auto, en rende ik heel hard weg. Ik wist niet waar het beklemmende gevoel vandaan kwam. Normaal voelde ik me nooit zo als iemand me voor een lange tijd aankeek...
Eindelijk kwamen we aan.
Toen iedereen geparkeerd had, stapten we uit.
'Oké, wie blijft bij de trucks, en wie gaat mee met Hellen en Henry om de caravan op te halen?' vroeg Ray.
Wat bewapende mannen verzamelden zich al snel rond Ray. Tot mijn ergernis, kwam de scherpschutter bij mij staan. 'Ik ga wel met jullie mee.' Zijn stem, klonk tot mijn verbazing niet als ijs, maar klonk vlak en monotoon. Zonder enige emotie.
'Oké,' knikte Henry. De scherpschutter keek mij weer aan, en opeens toverde hij een open glimlach op zijn gezicht. 'Hoe onbeleefd van me, ik heb me nog niet voorgesteld. Ik ben Eli.' Hij stak zijn hand naar me uit, ik twijfelde even maar uiteindelijk schudde ik toch zijn hand. Hij bleef me recht in de ogen kijken en spande zijn hand stevig om mijn hand. Hij deed dat zo hard dat het pijn deed. Ik wilde mijn hand terug trekken, maar hij had het nog steeds stevig vast. Zijn glimlach was nog steeds te zien, alleen was het nu meer een gemene glimlach. Henry had het niet door. Hij was in een gesprek verwikkeld met een andere bewapende gast.
Na heel wat getrek, begon mijn hand echt pijn te doen. Het benauwde gevoel kwam weer terug, maar ik wist het te verbergen. 'Zou je mijn hand willen loslaten?' Ik klonk rustig, maar mijn hart ging als een wilde gek tekeer.
En zo liet hij uiteindelijk mijn hand los.
Hij kreeg nu een scheve grijns op zijn gezicht.
Maar die verdween toen Henry zich weer tot ons richtte.
'Waar staat die caravan geparkeerd?' vroeg Eli.
Ik slikte, in een poging de brok in mijn keel weggeslikt te krijgen.
'Volg mij,' zei Henry.
Eli, drie bewapende mannen en ik volgden Henry.
Ik probeerde zoveel mogelijk afstand te bewaren tussen Eli en mij. Mijn hand deed nog steeds pijn. En tot mijn grote irritatie kwam hij weer naast me wandelen.
'Je hebt me je naam nog niet verteld.'
'Ik denk dat je mijn naam wel weet.'
'Toch wil het je graag eens horen zeggen.'
Ik zuchtte geërgerd. 'Hellen,' zei ik kortaf.
'Als je je naam afkort, is het Hel.'
'Ja, dus?'
'Nee, gewoon. Het viel me op. Je hebt een bijzondere naam, Hellen. Of mag ik je Hel noemen?'
Ik voelde dat zijn hand, dezelfde hand die mijn hand bijna plat geknepen had, mijn arm lichtjes aanraakte. Een rilling liep over mijn rug.
'Nee, noem me maar gewoon Hellen.'
Hij kreeg weer een grijns op zijn gezicht en zette zijn pet af, om vervolgens met zijn hand door zijn donkerblonde haar te gaan. 'Toch ga ik je Hel noemen, Hel.'
'Je doet maar,' zei ik geïrriteerd en begon sneller door te stappen.
Ook Eli versnelde zijn pas om me bij te kunnen houden.
'Waarom ben je opeens zo gehaast?'
'Ik wil gewoon zo snel mogelijk mijn caravan terug.'
'Wat is er eigenlijk zo bijzonder aan die caravan van je?'
Ik twijfelde of ik het hem zou vertellen. Ach, wat maakte het uit als hij het wist.
'Die caravan zit vol aan herinneringen van mijn gestorven familie,' zei ik zacht en kwetsbaar.
Ik haatte het om mijn kwetsbare kant te laten zien. Zeker aan Eli, een man die me rillingen bezorgde, ook al kende ik hem helemaal nog niet zo lang.
'Het spijt me dat te horen,' zei hij gemeend.
Ik keek hem even weer aan in zijn ijsblauwe ogen.
Zag ik nou iets van medelijden?
'Ik snap het niet!' hoorde ik Henry opeens uitroepen.
Ik richtte mijn aandacht op Henry, ik had nu pas door dat we al in het steegje stonden waar we de caravan in hadden geparkeerd.
Alleen was er één ding te weinig. De caravan stond er niet meer!
'Hellen, we hadden toch in dit steegje de caravan geparkeerd?' vroeg Henry aan me.
Ongelovig schudde ik mijn hoofd. De caravan was weg. 'Nee...,' zei ik zacht. 'Nee!' riep ik nu.
Ik stapte door het steegje, alsof ik verwachtte dat de caravan verderop in het steegje geparkeerd stond.
'Het spijt me, Hellen,' zei Henry alsof het zijn schuld was dat de caravan gestolen was.
Ik liet me neerzakken op het vuile asfalt. Al de foto's. Al de herinneringen. Weg.
Nu had ik niks meer. Alles was weg.
'Is dit je familie?' Eli was voor me gaan staan en overhandigde me een foto.
Dit was een foto waar heel ons gezin op stond. Dit was dezelfde foto waar ik nog naar had gekeken voordat we terug naar Florence waren gegaan om Massimo te redden.
Ik pakte de foto van hem aan. 'Waar heb je dat gevonden?'
'Het lag hier op de grond.'
Dit was het enige wat ik nog had. Een laatste foto.
Net als Henry. Ook hij had alleen nog maar één foto van zijn familie...
Nog steeds een beetje in shock door het feit dat de caravan en de auto gestolen waren, liepen we terug naar onze trucks.
Misschien had Bradley hier iets mee te maken, schoot het door me heen.
Wanneer we bij de trucks waren aangekomen, liep ik in grote passen naar de koffer waar André in zat vastgebonden. Ik wilde de koffer gaan openen maar Eli hield me tegen.
'Wat ben jij van plan te doen?'
'Misschien weet André iets van de gestolen caravan.'
'Is de caravan gestolen?' vroeg Ray verbaasd.
'Ja,' zei Henry.
'Waarom zou André hier iets mee te maken hebben? Nee, hoogst waarschijnlijk is hij door een gewone dief gestolen,' zei Eli.
'Toch zou ik het hem graag eens willen vragen,' hield ik aan.
'We laten hem in de koffer Hellen,' beval Ray.
Ik sloot even mijn ogen en probeerde de puinhoop in mijn hoofd op orde te krijgen.
'Weet je, laat maar! Het kan jullie duidelijk niks schelen dat de laatste herinneringen aan mijn familie allemaal gestolen zijn!'
'Natuurlijk kan het ons wat schelen,' zei Ray kalm. 'Het is jammer dat het gestolen is, maar zo'n dingen gebeuren nou eenmaal in een wereld als de deze. We moeten nu echt verder.'
'Naar waar gaan we dan?' vroeg Henry.
'Berlijn. Maar daar gaan we maar een week blijven, en dan reizen we verder naar andere steden. Zo kan Bradley ons nooit op het spoor komen. Wij controleren die regio,' legde Ray uit.
'Berlijn?' zei ik verbaasd. 'Dat is de stad waar ik van plan was naartoe te gaan met mijn familie, voordat ze werden vermoord...'
'Dat is dan toeval, het is dan ook een bekende stad waar algemeen geweten is dat het er goed aan toe gaat,' zei Eli.
Ja, het zal wel toeval zijn.
Het was avond toen we aankwamen in Berlijn. Onderweg hadden we nog een werkend mini supermarktje gevonden waar we wat voedsel konden inslagen.
Ik heb amper wat binnen gekregen. Ik voelde me misselijk door deze afschuwelijke dag.
Niet alleen was ik de caravan kwijt, maar was ook Massimo door Henry en mij zijn familie kwijt. Dat vergeef ik mezelf nooit.
En alsof deze dag nog niet erg genoeg was, gebeurde er weer iets geheel onverwachts toen we uitstapten. We waren op een soort van legerbasis, leek het. Legers waren er niet meer, maar legermateriaal nog wel. Overal waren tenten verspreid, en liepen er bewapende mensen rond. Ook was er wat verderop een basis, waarschijnlijk goed bevoorraad.
Maar er gebeurde dus iets geheel onverwachts. Toen we waren uitgestapt, liepen er twee bewapende mannen naar Henry. Voor hij het door had, namen ze hem ruw vast en sloegen ze hem in de boeien.
'Hé! Wat gebeur er nu?!' riep Henry verbouwereerd.
'Bevel van de baas, we moesten je oppakken,' zei één van de bewapende mannen en ze sleepten hem van me vandaan. Ik was te verbaasd om ook maar iets uit te kunnen brengen.
Maar toen ik mijn stem had terug gevonden, vroeg ik aan Ray wat er aan de hand was.
'Dat weet ik ook niet...,' zei hij, maar ik zag aan zijn nervositeit dat hij loog. Al snel wende hij zijn blik af en wenkte hij wat bewapende mannen die al snel naar ons toeliepen.
'André zit in de kofferbak. Halen jullie hem eruit? Breng hem maar naar de martelkamer.'
Martelkamer? Wat was dit voor een plaats?
'Ik wil de baas spreken!' zei ik tegen Ray.
'Hoezo?'
'Ik wil weten waarom ze Henry zo plots hebben opgepakt.'
'De baas is er nu niet,' zei een bewapende man die Ray nog bij zich had geroepen.
Hij opende de koffer. 'Als jullie me nu niet los maken en vrij laten, zal Bradley jullie en jullie familie één voor één op een gruwelijke manier vermoorden!' dreigde André.
De bewapende man trok zich daar niks van aan en trok hem ruw uit de kofferbak. Een andere bewapende man hielp hem mee en ze sleepten hem naar de basis, waar de martelkamer zich blijkbaar bevond.
Ik kon er helemaal niet meer aan uit. Alles was nog meer een warboel geworden in mijn hoofd.
Waarom hadden ze in godsnaam Henry opgepakt?!
Een geruststellend kneepje in mijn schouder deed me opkijken. 'Het komt wel goed,' zei Eli. 'Kom je mee naar de martelkamer? We gaan André verhoren.'
Ik knikte en liep achter Eli en Ray aan.
Eli en Ray moesten hun identiteitspasjes laten zien aan twee sterke mannen die de ingang van de basis bewaakte. 'En Hel hoort bij ons,' zei Eli. 'Hellen,' verbeterde ik hem.
De mannen knikten en lieten ons door. We liepen door wat gangen en stopten uiteindelijk voor een deur. Ray tikte een code in en de roestige deur ging open.
We liepen de kamer binnen. Het was een kamer, met beschimmelde muren. Aan de muur hing een reeks van martelspullen. Zwepen, messen, duimschroeven, zelfs een bijl. Ik kreeg hier de rillingen van en ik wilde niet weten wie hier allemaal gemarteld was.
'Je zult je wel afvragen waarom we je hebben meegenomen naar deze gruwelijke kamer. We hebben zo het gevoel dat je ons wel kan helpen met de ondervraging,' zei Eli.
Ik knikte en keek naar de muur waar André aan vast getekend was. Zijn beiden handen en voeten zaten wijd uiteen vast aan de muur. De tippen van zijn tenen raakten nog net de vloer aan.
Maar wat me vooral opviel, was zijn ontblote gespierde bovenlijf. Niet dat ik zijn spieren stond te bewonderen, nee, eerder de tatoeage viel me op. Ik herkende het meteen, de tatoeage op zijn rechterschouder. Twee zwaarden, de één ondersteboven en de andere gewoon recht, met het wapen er tussenin. Datzelfde teken had ik nog op de muur van de wapenkamer gezien van Henry. Hij had toen gezegd dat het niks voorstelde.
'Is er wat?' snauwde André.
'Waar staat die tattoo voor op je schouder?' was meteen mijn eerste vraag.
Hij had nog andere tattoos op zijn armen, maar daar vestigde ik geen aandacht aan.
'Verwacht niet, dat ik ook maar één vraag van jou ga beantwoorden, bitch.'
Eli pakte een zweep van de muur en sloeg ermee op het gespierde bovenlichaam van André.
'Fout antwoord, bitch,' zei Eli.
André kreeg een verbeten uitdrukking op zijn gezicht en ik zag dat het pijn had gedaan. Een rode streep, was te zien op zijn borstkast.
'Beantwoord haar vraag,' zei Ray op een dwingende toon.
'Het is gewoon een H. Een teken van de bende dat staat voor Heartless, meer zeg ik niet!'
Alle puzzelstukjes begonnen op hun plaats te vallen.
Andric zijn angstige reactie toen hij hoorde dat ik bij Henry verbleef. Henry die daarop mijn GSM stuk sloeg. Henry die werd opgepakt. En nu dit... Hij zat in een bende. En niet zomaar een bende. Een bende die geleid werd door Bradley!
Plots ging de deur open en niemand minder dan Andrew Field stapte naar binnen, de zogezegd dode broer van Henry.
---------------------------------------------------------------
In multimedia staat Andrew Field als Jake Abel!
Hadden jullie verwacht dat het hoofdstuk zo ging aflopen? :)
Ik hoop echt dat jullie dit een goed hoofdstuk vinden! Ik heb hier bijna een week aan zitten sleutelen en eindelijk is het af! Ik denk dat dit tot nu toe mijn langste hoofdstuk is :O
Nogmaals bedankt voor al de support die jullie me geven ^^
Dus wat vonden jullie van dit hoofdstuk? Laat alsjeblieft een comment achter en even op het "vote knopje" duwen mag natuurlijk ook altijd :)
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro