Een doodnormaal kind
Ik denk dat ik een normaal kind was. Ik denk dat ik, gezien de omstandigheden, een heel normaal kind was geweest. Gewoon een normale, nette jongen die zich aan de regels hield die hem waren voorgeschreven. Een jongen die niet met volle mond praatte, beleefd was naar oude mensen, niet tegen volwassenen inging en niet met geesten praatte.
Maar goed, hierover later meer. Ik zal me even voorstellen.
Mijn naam is Dario Jacobs. Ik ben nu dertig jaar en heb eindelijk de kracht gevonden om mijn verhaal te vertellen. Ik weet nog niet goed hoe, maar ik ga mijn best doen. Ik zal proberen om de chaos van mijn leven op papier te krijgen. Misschien is het de chaos van toen die me nu rust brengt. Rust om dit eindelijk te doen.
Waar zal ik beginnen? Bij het begin natuurlijk.
Tja, ik weet niet heel veel meer over mijn eerste vier jaar. Er is maar één ding dat ik nog weet. Iets dat ik nooit zal vergeten.
Het was een donkere septemberochtend. De lucht was grijs. De regen kwam met pijpenstelen uit de lucht. Het was een dag waarop elk normaal kind een film zou kijken en chips zou eten. En ik was overduidelijk doodnormaal, dus was dat precies wat ik deed.
Tot op het moment dat mijn moeder binnenkwam. Haar gezicht was een stalen masker, maar haar handen trilden verraderlijk. Ze zette zonder pardon de televisie uit en hurkte voor me neer.
Ik wist dat er iets aan de hand was.
Ze hurkte niet vaak voor me neer. Ze verlaagde zichzelf niet graag. Maar die dag wel. Die dag ging ze op haar hurken voor me zitten en greep mijn handen zo hard vast dat het voelde alsof de destijds kleine botjes zouden breken.
Ik zei niets. Ik wachtte tot zij iets zou gaan zeggen. Ze opende haar mond, maar klapte hem meteen weer dicht. Haar ijsblauwe ogen boorden zich in de mijne.
'Dario,' begon ze voorzichtig, 'ik moet met je praten. Weet je nog dat oom Kenny heel ziek was?'
Ik knikte gretig. 'Ja, daarom is hij ook op vakantie gegaan!'
Verbluft staarde ze me aan. Haar lip trilde. 'Wat?'
'Hij was heel er ziek. En toen nam hij een hele lange vakantie.'
Mijn moeder knikte langzaam. Ze ging naast me op de bank zitten, en liet zich vermoeid in de zachte kussens zakken. 'Ja. Zoiets ja.' ze fronste. 'Wie heeft je dat verteld?'
'Oom Kenny natuurlijk.' Toen mijn moeder me nog steeds niet-begrijpend aanstaarde voegde ik er aan toe: 'Hij was gisteravond in mijn kamer.'
'Gisteravond? Maar toen was hij al...' haar adem stokte. '...op vakantie.'
Iets in haar blik veranderde. Ze stond op en begon te ijsberen. 'Je mag niet liegen, Dario. Ik dacht dat ik je dat geleerd heb.'
'Maar ik lieg niet!'
'Dario Jacobs!'
Ze gebruikte mijn achternaam. Het was menens.
Ze haalde een hand door haar stijle, donkerbruine haar en leunde tegen de muur aan.
'Die vakantie noemen we dood, Dario. En het is niet leuk om er verhalen over te verzinnen.'
'Ik. Verzin. Niets.'
'Dat moet wel!' ze zette een stap naar voren. Haar stem had een hysterische ondertoon. 'Dat moet wel! Gisteravond was Kenny al dood! Je kon niet...' ze zuchtte en leek te bedaren. Haar ogen kregen een zachtere blik, en het zag eruit alsof ze ging huilen. Haar stem trilde toen ze zei dat ik naar boven moest.
Ik vertelde haar niet dat oom Kenny nog steeds boven was, en dat hij er zo eng uit zag. Ik vertelde haar niet dat hij me de halve nacht uit mijn slaap hield met zijn bleke gezicht en zijn doodse ogen.
Ze zou me toch niet geloven.
Dit gebeurde allemaal toen ik vier jaar was. Toen ik nog niet snapte wat dood nou eigenlijk inhield, en waarom het iedereen zo verdrietig maakte. Toen ik nog de onschuld had die een vier-jarige hoort te hebben. Oom Kenny is uiteindelijk weggegaan, als je je dat misschien afvraagt. Hij is vervaagd, omdat -leerde ik later- zijn lichaam verotte, en zonder lichaam kon zijn geest niet blijven.
Maar goed. Ik wil afsluiten met het feit dat ik ondanks kleine akkefietjes als deze een doodnormaal kind was. Een doodnormaal kind dat af en toe een geest in zijn kast had.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro