🌍 Maylene Hunt - Finale Opdracht 1 🌎
Je werd door iedereen aangestaard, terwijl je door het dorp liep. Als je langs liep, vielen gesprekken stil. Echter, zodra je gepasseerd was, hoorde je hoe verhalen en roddels werden verteld. Soms al eerder. Je hoorde van je zus dat plannen werden gesmeed om je te 'ontmaskeren' en je wist dat je er niks tegen kon doen. Zelfs niet als het zover zou zijn.
Als je nou niet zo dom was geweest, dacht je, was dit niet gebeurd. Als je nou niet had aangeboden de kruiden voor het avondeten te gaan zoeken, had niemand ooit gemerkt dat je niet het verschil kon zien tussen groen en rood. Het wantrouwen begon toen hij een giftig kruid mee naar huis nam toen er buren op bezoek waren. Daarna was jij de enige verklaring voor de onverwachte, verwoestende storm. Daarna werd je bestempeld als 'tovenaar' en was er geen manier meer om je er onderuit te kletsen. Nu was het alleen nog maar een kwestie van tijd.
Je ging de boerderij binnen en zag de kasteelheer, die zijn deel van de oogst kwam halen. Veel gewassen waren verwoest door de storm, maar er werden geen uitzonderingen gemaakt door de kasteelheer. Hij had je gezin immers laten overnachten, toen het noodweer het dorp onveilig maakte. De andere dorpsbewoners waren er natuurlijk ook. Wat waren ze bang geweest voor je. Nu waren de rollen omgekeerd.
Nadat de kasteelheer weg was, en jullie achterliet met een kleine wintervoorraad, keken je ouders je bedroefd aan. Ze twijfelden niet aan je, dat waardeerde je, maar ze deden verder niks om je te beschermen. Al dagenlang hing er een gespannen sfeer in huis.
Buiten klonk plots geschreeuw. Je wist waarover het ging. De doodsangst klemde om je hart, en je besloot niet toe te geven, maar te vechten. Of eigenlijk te vluchten. Je greep een brood, dat op tafel lag, en rende weg door de achterdeur. Opgelucht stelde je vast dat het huis nog niet volledig was omsingeld en je misschien, heel misschien, nog een kleine kans had. Je sprong over het hek en rende de akkers op. In volle paniek, sprintte je over het veld. Tranen welden op in je ogen en je veegde ze snel weg. Het enige waar je aan kon denken, was waarom God zo'n hekel aan je had. Je kwam bij een ander hek, sprong er overheen en nam een halve seconde om de situatie in je op te nemen.
Van alle kanten kwamen dorpelingen aangerend. Ze waren woedend, maar ook bang. Nog één akker en dan was je bij de rivier, die erg breed was. Je deed een schietgebedje en sprintte door. Gelukkig, dacht je, kon jij wel zwemmen en de meeste dorpelingen niet.
De slager was je al erg dichtbij genaderd toen je de rivier had gehaald. Je sprong er zonder na te denken in. De stroom trok je kopje onder. Zodra je weer boven water kwam, begon je te zwemmen. Hoewel je begon met goede moed, ondervond je al snel dat je conditie slechter was dan je van te voren had ingeschat. Het water was daarbij nog eens ijskoud. Ondanks alles zwom je door. Je wist namelijk dat de slager de oever ondertussen wel had bereikt.
Halverwege maakte je de fout naar beneden te kijken. Het wat diep, dieper dan je dacht, en je bedacht dat je nu niet moest stoppen. Het was vechten of verzuipen. Of verbrand worden op een heksenbrandstapel, natuurlijk, maar daar had je nog minder zin in.
Een plons achter je, bevestigde je vermoeden dat je niet de enige was die kon zwemmen uit je dorp. Toen je achterom keek, werd je echter verbaasd door je zus te zien. Zou ze ook tegen je zijn? Nee toch? Desondanks hoorde je de dorpelingen luid juichen. Je zus was altijd al beter en sneller geweest en dat pakte nu niet zo goed uit. Misschien juist wel, maar je wist niet hoe de situatie in te schatten.
Met het laatste beetje kracht dat je nog over had, trok je jezelf aan land. Aan de overkant zag je de dorpelingen, die boze kreten riepen en met stenen gooiden. Een aantal hadden je al geraakt. Dat zouden blauwe plekken worden, als je dan nog leefde.
Lang bleef je niet staan, want je wist dat dat je leven kon kosten. Je doodvermoeide benen, brachten je over het gras. Aan deze kant van de rivier was het landschap heuvelachtiger en begroeider. Het leek alsof de bomen zo uit de grond waren geschoten. Af en toe lette je niet goed op en struikelde je over een boomwortel. Hoewel de bomen je vertraagden, boden ze bescherming tegen de dorpsbewoners. Af en toe kon je nog een glimp van ze opvangen, maar meestal waren ze verstopt achter bomen of struiken.
Het werd al donker toen je zus je inhaalde. 'Willem, ik ben het!', riep ze. Ik ben gekomen om je te redden!'
Je keek haar sceptisch aan. 'Dus je gaat me zometeen niet verbranden?'
Ze lachte. 'Gekke Willem, natuurlijk niet! Ik heb eten bij me. Gestolen van pa en ma, dat spijt me wel, maar we kunnen hiermee tenminste overleven.'
Je snapte het niet. 'Waarom doe je dit, zus?', zei je. 'Je offert praktisch gezien je leven voor me op.'
Ze schudde haar hoofd. 'Ik was al langer van plan te vluchten. Ze begonnen mij ook al door te krijgen. Bovendien is dit alles mijn fout.'
"Wacht, wat?' Je keek haar verbaasd aan. 'Hoezo is dit jouw fout?'
Je zus keek je hoofdschuddend aan. 'Ik heb je altijd bewonderd, weet je, om het feit dat je alles zo goed verborgen kon houden. Nu hoeft dat niet meer, echter, we zijn vrij!' Ze lachte, een beetje angstaanjagend.
Je hersenen draaien overuren, maar je kan niet uitvogelen waar ze op doelt. 'Lila, kun jij dan ook geen rood en groen onderscheiden?'
Lila keek je verschrikt aan. 'Ben jij dan niet…?'
Je kijkt haar geschrokken terug. 'Ben jij dat dan?'
Het enige wat ze antwoordde was: 'Het spijt me, maar ik moet mezelf kunnen zijn.'
Daarna voelde je alleen maar pijn. Je zag Lila's gezicht, vertrokken van schuld, tussen de grijze bomen, terwijl de vlammen je opslokten.
1030 woorden
(Ik heb in deze opdracht een regel gebroken)
MayleneHunt
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro