Hoofdstuk 5
Een tijdje later zijn we bijna bij de ruimteschepen.
We rijden nu door kleine veldjes, maar ik kan het gebouw van de organisatie van de ruimteschepen al zien. Hun logo pronkt hoog op één van de gebouwen.
Hoe dichter we komen, hoe groter de ruimteschepen worden.
Ze zijn enorm. Echt kolossaal. Gigantisch. Ik besef dat dat wel logisch moet zijn. Er zouden per ruimteschip ongeveer 9540 mensen meereizen.
Plus al het eten, een paar dieren en de spullen. Maar ik verschiet er nog steeds van hoe groot het is.
We parkeren op de vrijwel lege parking. Mijn vader kijkt ons nog even aan en zucht diep. Is dit dan echt onze redding?
'Kom', zeg ik tegen Emily. Ze kijkt me alleen bang aan en heeft glazige ogen. Ik vind het maar naar, ik heb haar nog nooit zo zien kijken.
Behalve één keer. Toen mama stierf. Toen keek ze ook de hele tijd zo. Het was een zware klap geweest voor ons allemaal.
Maar we hebben ons erdoor gevochten.
Ik pak Emily's arm vast om er niet meer aan te denken. Ze gaat vrijwillig uit de auto en gaat dan bang naast me staan. Ze is nog steeds bang.
Ik neem mijn rugzak vast en doe hem even open om te kijken of alles in orde is met Stacy. Die arme kat zal vast ook wel bang zijn van het hele gebeuren.
Stacy kijkt me alleen aan met haar grote, ronde ogen en probeert er dan met uitgestoken klauwen uit te klimmen, maar ik steek haar er terug in en maak de opening weer half dicht.
Mijn vader komt naast ons staan. Hij kijkt ons even aan.
'Kom, dan gaan we', zegt hij met een geforceerd lachje. Ik pak Emily bij haar hand en samen lopen we naar het eerste ruimteschip.
Nu ik er zo dichtbij sta, lijkt het nog veel groter te zijn. Ik voel me net als een mier.
We lopen even tot we een ingang zien. De ingang is groot, waarschijnlijk zodat er veel mensen tegelijk binnen konden gaan.
Maar er is iets mis.
Dat zie ik aan de uitdrukking op mijn vaders gezicht.
'Is er iets?'
Hij knikt. 'De deur is toe.'
Hij kijkt me met een opgetrokken wenkbrauw aan. 'We kunnen niet naar binnen.'
~~ ~~
Nee. Dit kan niet. Dit zou onze redding zijn!
Nu gaan we net als alle andere mensen sterven op planeet aarde.
'W-wat nu?' Ik voel dat ik stotter. Ik moet even slikken om mijn ademhaling in controle te krijgen.
Mijn vader schudt zijn hoofd.
Verdorie.
Ik wil zo veel vloekwoorden zeggen, maar ik hou het vanbinnen omdat Emily erbij is.
Hoe kon dit nu gebeuren? We hebben zo veel meegemaakt, gehuild van blijdschap omdat we gered zouden worden, een hele riskante en gevaarlijke weg naar hier gemaakt en voor wat?
Ik word boos als ik denk aan mijn oma. We zouden haar gered hebben. En nu? Ze is dood.
Ze is er niet meer. Dit is allemaal voor niets geweest.
'Er zijn nog andere ruimteschepen. We kunnen daar gaan kijken of de deuren daar nog open zijn.'
Ik kijk hem niet eens aan van woede.
'Heeft toch geen zin', zeg ik chagrijnig. 'Ze zijn ons allemaal vergeten. Het heeft geen zin meer.'
Mijn vader geeft geen aandacht aan me en gaat zonder wat te zeggen naar de andere kant.
Verbaasd kijk ik op. Heeft hij ons nu verlaten? Waar gaat hij nu naartoe?
Ik neem Emily weer bij de hand en ga mijn vader achterna. Hij kan ons toch niet zomaar achter laten?
Ik zie hem al een eindje verderop, waar het tweede ruimteschip staat. Ik ga naar hem toe en ik zie dat hij bij een andere deur staat van het tweede ruimteschip.
Hij schudt zijn hoofd en gaat verder, totaal geen aandacht bestedend aan ons.
Ik snap niet wat hij van plan is. De ruimteschepen zijn toe. We kunnen niet naar binnen en dat zal ook nooit gebeuren.
Uiteindelijk komen we bij het voorlaatste ruimteschip. Ook hier is de deur niet open.
Ik heb er geen zin meer in. We lopen nu alle ruimteschepen al af op zoek naar één waarvan de deur wél open is, maar we hebben er geen enkele gevonden.
Waarom doen we nog moeite? We zouden beter naar huis gaan om daar onze laatste uren te beleven.
We zijn hier enorm in gevaar als we zo alleen zijn.
Ik wil me juist op de grond gaan zetten als ik beweging zie. Mijn hoofd schiet naar de andere kant, waar ik iemand zie aan de ingang van een deur.
Ik krijg bijna een hartaanval als ik zie wat er gebeurd. Een mens!
De grote deur van het ruimteschip verschuift en gaat dan langzaamaan dicht.
Met grote ogen van verbazing kijk ik naar mijn vader en die heeft dezelfde blik. Ik voel hoe mijn hart in mijn borstkas sneller gaat kloppen en we zetten het allemaal op een rennen.
Ik zie dat de deur bijna sluit. Ik loop zo hard ik kan, terwijl ik Emily's arm stevig vast neem zodat ze ons kan bijhouden.
De opening in de deur is nu zo smal dat het nipt zal worden. Zien ze ons dan niet? Konden ze niet wachten?
Ik voel hoe mijn hart nu in mijn keel zit en ik besluit om te gaan sprinten. De deur is nu gevaarlijk dichtbij.
Het is zo nipt, maar ik kan toch nog net door de deur vliegen, waarna ik hard over de vloer glijd.
Ik kan nog net zien hoe mijn vader omgekeerd door de opening schuift, voor zijn arm verbrijzeld wordt door de deur.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro