Hoofdstuk 1
Het is raar hoe je brein blijft hopen, ook als je al weet dat het een verloren zaak is. Mijn hart gaat als een gek tekeer terwijl mevrouw Milligan de lijst met de geselecteerden voorleest. Iedereen in de grote zaal houdt zijn adem in. De geselecteerden mogen immers de school verlaten om zich daadwerkelijk aan een Verloren Ziel te verstrengelen. Geen oefeningen meer, maar een echt iemand die onze hulp nodig heeft. Eindelijk zouden de geselecteerden Het Periculum achter zich kunnen laten. Dat is ook al jaren mijn droom geweest: de school uitlopen in de wetenschap dat ik er nooit meer terug hoef te keren.
Het Periculum is een oud en kil gebouw en geeft daarmee de sfeer die hier heerst perfect weer. De boogconstructies is het enige aan deze school waar je nog een beetje gefascineerd naar kunt kijken. Alle stenen zijn grijs en de stoelen en tafels van donkerbruin hout. Er hangt niks aan de muur: geen schilderijen, geen foto's, helemaal niets. Ze hebben duidelijk geen moeite gedaan om het nog een beetje sfeervol en gezellig in te richten. Typisch iets voor Zielverstrengelaars: geen afleiding, focus je enkel en alleen op je taak.
Bij elke naam die genoemd wordt, die niet de mijne is, word ik zenuwachtiger. Ik friemel aan de stof van mijn jurk. Ik sta er niet bij. Dat weet ik zeker. Toch blijf ik hopen. Dat heb ik waarschijnlijk van mijn vader. Hij zei dat hoop nooit geen kwaad kon, maar ik betwijfel of hij daarmee ook valse hoop bedoelde. Mijn hoop kan namelijk niet valser zijn. Ik ben niet goed genoeg, punt. Mijn maag krimpt ineen bij die gedachte. Vroeger zei ik altijd tegen mezelf dat ik nóg niet goed genoeg was, maar inmiddels weet ik dat ik er rekening mee moet houden dat ik nooit goed genoeg ga worden en de rest van mijn leven zal moeten slijten in Het Periculum. Niet goed genoeg zijn is een vreselijk gevoel. Beseffen dat al je harde werk nooit zal lonen is nog pijnlijker.
'Dat waren alle geselecteerden voor deze zomer', zegt mevrouw Milligan.
Ik slaak een teleurgestelde zucht. Mijn hoop op vrijheid, mijn hoop om hier eindelijk weg te komen, gaat in rook op. Iedereen om me heen staat op. De zaal vult zich met vrolijk geklets, terwijl iedereen zijn spullen pakt. Niemand lijkt er zo erg mee te zitten als ik dat ze niet uitgekozen zijn. Misschien komt dat omdat niemand er meer naar snakt om hier weg te komen als ik. Terwijl iedereen de Grote Zaal verlaat, blijf ik zitten. Ik staar voor me uit en kijk hoe de gelukkigen vol trots hun diploma's in ontvangst nemen. Sommigen zijn veel jonger dan ik; de jongste is nog maar negen jaar.
Ik word opgeschrikt door een warme adem in mijn nek en verstijf als ik de zoete parfum ruik: Chayenne. 'Je bent hopeloos, Auria.'
Ik hou mijn adem in, totdat Chayenne eindelijk door de deur verdwijnt. Haar fluisteringen zijn voor mij altijd de pijnlijkste geweest om naar te luisteren: In de gang als ze over me roddelt, in de klas als ze zachtjes tegen haar vrienden fluistert dat ze moeten kijken naar de kleding die ik nou weer aanheb, maar de ergste fluisteringen zijn de fluisteringen die hard genoeg zijn om te weten dat ze over mij gaan, maar te zacht om te horen wat er gezegd wordt. De samenzweerderige lachjes van Chayenne en haar vriendinnen die daar altijd op volgen, bezorgen me buikpijn.
Eigenlijk weet ik helemaal niet waarom Chayenne überhaupt nog in Het Periculum verblijft. Ze is de beste van de school. En toch heeft De Elite haar nog nooit op de lijst met de geselecteerden gezet.
Als ik eindelijk de moed heb gevonden om op te staan en door te gaan, loop ik richting mijn slaapkamer.
Sinds de winter heb ik er een voor mezelf. Mijn kamergenoot, Karin, was één van de geselecteerden. Dolblij was ze. Ik probeerde te laten blijken dat ik het fijn voor haar vond. Dat vond ik ook wel, maar het feit dat zij geselecteerd was en ik niet stak. Karin was mijn enige vriendin hier op school en de gedachte dat ik er voortaan alleen voor zou staan, hield me nachtenlang wakker. Ik ben niet graag alleen. Al van kinds af aan zocht ik altijd de groepen op. In een groep voel ik me veiliger en de vele mensen om me heen voorkomen dat ik ga piekeren over de toekomst.
In de lange koude hal blijf ik staan. Het is een gewoonte geworden om altijd even door de enorme ramen naar buiten te kijken. Het is mijn troost. De gebouwen die beginnen waar de bosgrens ophoudt, is mijn lichtpuntje in de duisternis. Het helpt me om de moed erin te houden. Verlangend kijk ik naar de stad, die zo dichtbij maar toch ook zo ver weg is. Hoewel het pas zondag is, snak ik nu alweer naar vrijdagavond. Dan mogen we de school heel even verlaten om iets leuks te gaan doen. Meestal ga ik dan naar het hobbywinkeltje of de bloemist. Voor het raam van de bloemist staat een bankje en daar zit regelmatig een oud vrouwtje waar ik even een praatje mee maak. Daarna koop ik altijd een bos bloemen met de felste kleuren om in mijn slaapkamer te zetten. Het is het enige kleurrijke in mijn leven, letterlijk.
Het geluid van mijn voeten die over de koude stenen vloer lopen, weergalmt zachtjes in de lange donkere gang. Een zachte tochtvlaag bezorgt me kippenvel op mijn blote armen. Het is het teken dat het warme weer elk moment kan omslaan in een zomerstorm.
Tegen de tijd dat ik in mijn slaapkamer aankom, slaat de wind de regen met veel geweld tegen de ramen. Het gerommel in de verte komt rap dichterbij. Langzaam laat ik me op het matras zakken. De planken van mijn bed kraken. Mijn oogleden voelen zwaar, maar ik ben te moe om in beweging te komen en mijn schooluniform te verruilen voor mijn lichtblauwe nachtjapon. Ik staar naar de inmiddels slappe bloem op mijn kast. De bloem hangt erbij als een jong kind dat zijn hoofd laat zakken omdat het op zijn kop krijgt. Het zou fijn geweest zijn als ik gewoon een plantje kon kopen die wat langer meegaat in plaats van een bos bloemen die na een paar dagen geen water meer drinkt. Binnen een week laten de bloemen hun kleine kleurrijke hoofdjes vallen omdat ze verdrietig en dorstig zijn. Maar mevrouw Milligan had "geen zin om overal in haar school potgrond terug te vinden". Ik vraag me af hoe ze dat voor zich ziet, want die potgrond blijft natuurlijk in de plantenbak zitten. Helaas, ook toen ik haar beloofde dat alles schoon zou blijven mocht het niet.
Mijn ogen vallen bijna dicht. Ik luister naar het onweer. Na elke lichtflits houdt het gebrom van de wolken lang aan en hoe langer ik er naar luister, hoe meer het gerommel op woorden gaat lijken. Woorden die ik net niet kan verstaan, net zoals de fluisteringen van Chayenne.
'Oké, kom op', moedig ik mezelf aan. Ik duw mezelf overeind. Sinds het moment dat ik besefte dat ik weer niet op de lijst met geselecteerden stond, lijk ik wel tien kilo te zijn aangekomen. Ik trek de jurk over mijn hoofd en verwissel hem voor mijn zijdezachte nachtjapon. Als een kreupel, oud vrouwtje schuifel ik naar mijn slaapkamerraam, precies op tijd om een bliksemschicht te zien. Glimlachend bekijk ik het schouwspel van de natuur en doe alsof het er enkel en alleen voor mij is. Een tijd lang staar ik gefascineerd naar de donkere wolken en naar de lucht die eens in de zoveel seconden fel wordt verlicht.
Ik maak aanstalten om de gordijnen dicht te trekken als een schim op het binnenplein mijn aandacht trekt. De lucht rommelt onheilspellend, terwijl de regen nog altijd met bakken uit de hemel valt. De bliksem laat de schim voor een fractie van een seconde oplichten. Twee zwarte ogen staren recht in de mijne. Mijn vingers grijpen de stof van de gordijnen vast. Geschrokken ruk ik de gordijnen dicht en leun met mijn rug tegen de koude stenen muur. Ik laat mijn hoofd naar achter vallen, terwijl ik mijn trillende ademhaling onder controle probeer te krijgen. Mijn nekhaartjes staan overeind. Wie was dat? Die jongen was duidelijk naar mij aan het kijken, maar hij was zeker geen nieuwe leerling. De harde klappen en de stromende regen leken hem niet te deren.
Meteen is mijn slaap verdwenen. Ik sluip naar de deur en leg mijn hand op de ijskoude klink. Zachtjes trek ik de deur open. Ik klem mijn kiezen op elkaar als de deur piepend en krakend opengaat. Elk geluidje dat ik maak, voelt nu te luid. Alert steek ik mijn hoofd om het hoekje en staar de eindeloos lange gang in. Het pikkedonkere gat aan het einde van de hal nodigt niet echt uit, maar ik heb geen keus. Ik moet er iemand bijhalen. Nog één keer check ik of ik echt alleen ben en dan loop ik de gang in.
Op het geluid van mijn blote voeten die op de koude tegels kletsen na, is het doodstil in de school. Ik spits mijn oren als ik andere voetstappen meen te horen. Midden in de gang blijf ik stilstaan. De doodste stilte is beangstigend. Ik raap al mijn moed bij elkaar en kijk dan over mijn schouder. Ik zie enkel de duisternis die de gang een grimmige setting geeft. Er loopt een rilling over mijn rug. Ik loop verder als ik vanuit mijn ooghoek een silhouet zie. Met een ruk draai ik me om. Ik slaak een diepe zucht als ik besef dat het mijn eigen schaduw is. Met het hart nog in mijn keel versnel ik mijn pas. Ik baan me een weg door de duisternis naar de slaapkamers van de docenten. Tegen de tijd dat ik op de deur van de directrice klop, is mijn rug nat van het zweet. 'Mevrouw Milligan?' piep ik. Ik leg mijn klamme hand op de deurklink en duw hem naar beneden. Door het zweet glijdt de deurklink weg. Klang! Een oorverdovend lawaai vult de gang als de deurklink weer omhoog schiet. Het echoot nog een tijdje na.
De slaapkamerdeur vliegt open. Ik kan nog net een gil onderdrukken en zet geschrokken een paar passen achteruit. 'Auria, wat doe jij nog op? Het was de bedoeling dat je meteen naar bed ging na de bijeenkomst in de Grote Zaal.'
'Dat weet ik ook wel, mevrouw Milligan', antwoord ik met een dun stemmetje. 'Maar er staarde iemand naar me.'
De directrice neemt niet de moeite om een geërgerde zucht te onderdrukken. 'Waar?' vraagt ze ongeïnteresseerd.
'Op het binnenplein. Er stond een jongen en hij keek recht mijn slaapkamerraam in.' Smekend kijk ik mevrouw Milligan aan. Ik begin te twijfelen of haar inlichten wel zo'n goed idee was.
'Prima,' zucht mevrouw Milligan. 'Ik zal wel even met je meelopen.' Op haar lichtroze sloffen loopt ze met mee naarmijn slaapkamer. Mijn wangen gloeien inmiddels van schaamte. Ik ben zestien. Ik ben geen klein kind meer dat, met een nachtjapon doorweekt van het angstzweet, bij de directrice aan zou moeten kloppen.
Eenmaal in mijn slaapkamer trekt mevrouw Milligan de gordijnen open. 'Waar stond hij, zei je?'
Ik ga naast haar staan en kijk naar buiten. Er staat niemand meer. 'Daar.' Ik wijs de betreffende plek aan. 'Rechts van de fontein.'
'Ik zie niemand. Je zal het je vast verbeeld hebben.' Met die woorden loopt ze mijn slaapkamer weer uit, terwijl ze de deur met een klap achter zich dichttrekt. Ik heb het me niet verbeeld. Zijn priemende ogen staan nog op mijn netvlies gebrand. Ik kijk nog een keer naar de plek waar de jongen gestaan had. Een koude rilling loopt over mijn rug, want als hij daar nu niet meer staat, waar is hij nu dan?
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro