Verhaal 32 - De eindeloze tocht
De boot dreef langzaam verder over de golven, totdat we bij de kust aankwamen. Daar bevond zich een holte die ons het gangenstelsel in zou voeren. De grot staarde ons aan als een opengesperde muil van een leeuw en ik rilde toen we steeds dichterbij kwamen.
Dylion trok en duwde vol kracht aan de riemen totdat we het gapende gat in vaarden. Het was flink koud hier, en ik wreef over mijn armen. Ik besloot om me ook gelijk eventjes om te kleden. Ik beval Dylion de andere kant op te kijken en schoot in het trainingspak. Het was - zoals hij al gewaarschuwd had - aan de grote kant, ondanks dat de mouwen en de broekspijpen al ingekort waren. Met veiligheidsspelden zette ik de loshangende stof rond mijn heupen wat strakker en plofte toen weer in de boot neer.
'Zal ik het anders weer eventjes over nemen?'
Dylion bromde de andere kant op.
'Je mag al weer omdraaien, hoor,' verzekerde ik hem. Vervolgens pakte ik de peddels vast en kliefde ze door het water. We gingen tegen de stroming in, omdat het water waar we overheen vaarden juist richting de oceaan wilde, in plaats van landinwaarts te stormen. Na een poosje begonnen mijn armen al te branden van de inspanning.
'De stroming zal snel genoeg omslaan als we in de buurt komen van de Maanwatervallen. Dat is een vertakking van een van de rivieren die hier loopt en stroomt dus bij de zee vandaan. Zodra we daar op zitten, moet het een stuk makkelijker gaan.'
'Vertakkingen?' herhaalde ik peinzend. 'Heb je een kaart van het stelsel? Dat we weten waar we heen moeten? Of wordt dit weer één en al improvisatie?' wierp ik hem met een stoïcijns gezicht toe.
Hij staarde me op zijn beurt vinnig aan, trok zijn jas uit, leunde naar achteren en legde zijn jas over zijn ogen. 'Dat laatste, inderdaad. Voorlopig moeten we gewoon rechtdoor blijven gaan; de vertakkingen komen later pas. Als je het niet erg vindt, ga ik in ieder geval nu even een dutje doen. Mocht je de eerste zijweg bereiken voordat ik wakker ben, dan kan je me wel gewoon wakker maken, hoor.'
'Fijn,' grauwde ik tussen mijn tanden door. Meneertje liet het me allemaal weer lekker zelf uitzoeken. Ik zuchtte en pakte de peddels wat steviger vast.
De weg die we vervolgden ging helaas niet alleen maar vlak rechtdoor; soms moesten we een stuk omhoog, andere keren lieten we onszelf naar beneden glijden en zo nu en dan zat er een gemene, scherpe bocht in de gangen - waar ik negen van de tien keer dan hard tegen de rotswand aanbotste wat voor afkeurende geluiden vanonder Dylions jas veroorzaakte.
Ik had het idee dat ik nu al twee uur lang aan het peddelen was, toen ik plots in de verte geluid hoorde. Bonzen. Kort en snel achter elkaar.
Ik ging wat rechter overeind zitten en luisterde goed. Hoorde ik nou gezang?
Nieuwsgierig peddelde ik flink door. Mijn armen voelden slap en de spieren voelden aan als rubber.
Aan de rotswanden hingen fakkels, om de zo veel meter zodat het nog wel mogelijk was om te zien waar je heen ging, maar niet fel genoeg om echt ver te kunnen kijken.
Maar naarmate de bonzen steeds harder werden en het gezang steeds beter echte woorden en symfonische tonen vormden, werd ook het licht feller. Aan de zijkanten van het water ontstonden kleine paden en de muren hingen nu vol met fakkels om de ondergrond goed bij te schijnen. Verderop kleurden de rotswanden door het licht roze en blauw, en verbaasd knipperend stuurde ik de boot de bocht door.
Het gezang krulde als een koele bries in een warme zomer om ons heen. Overal stonden steendwergen met hun pikhouwelen de muren te bewerken. Doorzichtige en gekleurde diamanten schitterden in het licht van de fakkels en gekleurde, lichtgevende paddenstoelen die zich in de vochtige hoeken gevestigd hadden. Aan het plafond hingen prachtige druipstenen waar het water vanaf gleed en mijn gezicht beroerde.
De ene dwerg was bezig bij de zoutpilaren, een andere plukte paddenstoelen, sommigen probeerden de diamanten los te krijgen zonder het prachtige kristal te beschadigen en anderen hakten met hun pikhouwelen het zwarte kool tussen de gleuven vandaan.
'Wat krijgen we nou?' mompelde Dylion die langzaam overeind kwam en zijn jas naast zich op het bankje smeet.
De stemmen van de dwergen vulden de grot en liet kippenvel op mijn huid ontstaan. Vol ontzag staarde ik naar de dansende wezens; groot en klein, dik en dun, oud en jong, gehuld in verscheidene leren rokken en wollen jassen, met gereedschap in hun handen of een kar vol steen voortduwend. Het was een soort kleine gemeenschap, en het was prachtig om te zien.
We vaarden langzaam verder totdat het gezang niet meer te horen was en ontzet liet ik me weer achterover dieper de boot inzakken. 'Dat was geweldig.'
Dylion wierp nog een blik over zijn schouder om een laatste glimp van het zachtroze -en blauwe licht op te vangen en knikte toen naar me. 'Ze hebben echter wel mijn schoonheidsslaapje verpest,' snoof hij.
'Komt dat toch eens mooi uit,' grijnsde ik waarna ik de peddels in zijn handen drukte. 'Dan is het nu dus mijn beurt.'
Dylion pakte zonder commentaar de houten stokken vast en begon weer te peddelen.
'Hoe lang zijn we nu inmiddels onderweg?' vroeg ik terwijl ik mijn hand uitstak en langs de vochtige rotsen streek. 'Drie?'
'Bijna vier,' knikte Dylion.
Ik zuchtte vermoeid. 'Dit houden we toch niet vol? We moeten nog zes keer zo lang als wat we nu achter de rug hebben!'
'Ga dan maar gauw slapen. Dan gaat het sneller voorbij.'
Ik wreef in mijn ogen en knikte. Het was nu midden in de nacht, en ondanks dat de donkere sterren hemel vanaf hier niet te zien was, merkte mijn lichaam het blijkbaar wel degelijk. Het duurde dus ook niet lang tot ik in een oppervlakkige slaap dommelde. Af en toe werd ik wakker door het geklots van het water tegen de wanden van de boot of doordat we tegen de stenen wanden schuurden.
Dylion en ik wisselden in het begin ongeveer om de twee uur af, maar al gauw waren onze lichamen zo uitgeput dat we dat verminderden naar anderhalf uur, en daarna zelfs naar een uur.
Het was vermoeiend werk, maar toch klaagden we niet. We wisten hoeveel er van ons afhing, en hoe groot het belang wel niet voor het Koninkrijk der Seizoenen was dat wij op tijd bij die kroning aankwamen.
Na een tijdje kwamen we bij de eerste vertakkingen. Volgens Dylion moesten we zo veel mogelijk links aanhouden; wij bevonden ons namelijk links onderin in het rijk, het Sterrenhof bevond zich in de Stad van de Sterren, die in het noordoosten was. Maar na een tijdje besloten we toch maar hulp te vragen aan de steendwergen, en die stuurden ons dan de goede kant op.
Het was opmerkelijk om te zien hoe deze wezens zowat het hele stelsel uit hun hoofd wisten...
Na zo'n twintig uur kwamen we eindelijk bij de vertakking richting de Maanwatervallen aan. De stroming sloeg om en we konden de boot eindelijk rustig mee laten drijven op het water.
Toch - om zo snel mogelijk bij de kroning te kunnen zijn - peddelden we nog wel mee, maar onze lichamen kregen eindelijk de kans om een beetje op krachten te komen.
Al het eten was inmiddels op en mijn lichaam voelde slap en moe. Mijn buik knorde en beschaamd wreef ik over mijn maag heen, vanonder mijn wimpers kijkend naar Dylion, die een roeispaan in het water zette zodat de boot soepeler met de bocht mee ging.
'We gaan zo gigantisch falen...' fluisterde ik terwijl ik nors voor me uit keek. De gebeurtenissen van de avond ervoor in combinatie met het slaaptekort en de honger maakten me nogal kribbig.
'Hoe bedoel je?'
Ik schudde mijn hoofd. 'We zijn zo slecht voorbereid. Ik kan mezelf amper wakker houden. Hoe moet ik het dan straks tegen de Zwarte Ruiters opnemen?'
Dylion glimlachte droevig. 'We gaan gewoon proberen wat we kunnen. Lukt het niet, dan is dat jammer.'
Ik lachte hol. 'Onze koning is dan dood, de wereld wordt geterroriseerd door een idioot en het koninkrijk zal overgaan in verval en armoede. Maar ja, dat is dan jammer, hè Dylion.' Ik wreef met mijn handen in mijn ogen terwijl ik troosteloos grinnikte.
'Je weet dat ik het niet zo bedoel.'
Ik keek vurig op. 'Onthoudt wel, Dylion, dat wanneer dit fout gaat, het compleet jóuw fout is. Want jij heb niemand ingeschakeld, terwijl je al dagen lang wist dat dit ging gebeuren!'
Dylion kromp ineen en eventjes voelde ik een steek van schuldgevoel door me heen schieten. Deze jongen had me dan misschien wel weggekregen uit dat hol, maar dat betekende niet dat ik hem zomaar zou gaan vergeven! En zeker niet wanneer Duncan erin zou slagen om Cameron te doden.
Ik griste de peddels uit zijn handen. 'Ga jij maar weer slapen. Ik maak je over anderhalf uur wakker.'
Met zijn mondhoeken koppig naar beneden gestoken en zijn wenkbrauwen gekwetst gebogen, liet hij zichzelf weer naar achteren zakken en griste de jas van het bankje af.
Op mijn lip kauwend staarde ik de gangen door.
We passeerden weer een werkplaats van de steendwergen en ik vroeg naar de weg, en ze vertelden ons dat we prima zaten, dus peddelde ik ons stug voort.
Na anderhalf uur nam Dylion het weer van me over. Ik sliep eerst nog een uurtje, maar de laatste twee uur lukte het me niet om in slaap te komen - of te blijven. We waren nu zó dichtbij, en het was nog maar de vraag of we op tijd waren. De ceremonie begon om één uur, maar we hadden geen flauw idee hoe laat het was.
Op een gegeven moment werden de gangen gevuld met een roffelend, ruisend geluid. Dylion remde ons af en knikte richting de paden die langs de rivieren liepen. 'We gaan nu lopen. We zijn bijna bij de Maanwatervallen aangekomen, dus we kunnen niet in de boot blijven zitten.'
Ik knikte en klauterde als eerste de boot uit. Het was een heerlijk gevoel om eindelijk weer vaste grond onder mijn voeten te hebben, maar mijn benen bibberden zo erg onder mijn lichaam zodat het leek alsof ik me nog steeds op het water bevond.
Ik greep de rand van de boot stevig vast zodat Dylion ook makkelijk kon uitstappen. Toen hij naast me stond, klopte hij zijn jas af en checkte of zijn buideltasje goed dicht zat. Hij keek naar me en kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Je kan de boot nu wel los laten hoor.'
Ik slikte. 'Maar dan...'
'Wordt hij verpulvert door de watervallen? Inderdaad. Wees maar blij dat wij gaan lopen.' Hij gaf een klopje op mijn schouder terwijl hij zich langs me wurmde en me voorging.
Ik liet de boot los en keek toe hoe hij door de stroming meegevoerd werd.
Naast onze voetstappen waren er amper andere geluiden te horen. Het enige dat mijn oren vulden was het druppelen van het vocht dat zich aan het plafond verzameld had.
Naarmate we verder liepen, hoe harder het gebrul van de watervallen werd. Ik rilde bij de gedachten dat we daar naar beneden moesten springen - een val van minstens 50 meter.
Het licht nam langzaamaan toe totdat mijn gezicht beroerd werd door het maanlicht dat door de opening van de grot naar binnen scheen. Het water klapte daar brullend over de helling en verdween in de diepte onder ons. Dylion zette een paar stappen totdat hij bij de rand stond en tuurde naar beneden.
'Zorg dat je in een punt het water in duikt, oké? Vanaf zo hoog wil je echt niet op je rug terecht komen. Ik weet niet eens of je dat wel zou overleven...'
Ik slikte en knikte naar hem. Hij deed zijn jas uit en trapte zijn laarzen uit. Ik volgde zijn voorbeeld en kwam toen aarzelend naast hem staan. We keken samen naar beneden en ik zag hoe de miljarden druppels naar beneden vielen als een tropische stortregen in Zomer.
'Ben je er klaar voor?' vroeg Dylion. 'Want dan gaan we.'
Een wat saaier hoofdstukje weer, sorry daarvoor. De afgelopen hoofdstukken waren vooral veel informatie, maar als het goed is is dat nu voorbij! Ik hoop in het volgende hoofdstuk al te kunnen beginnen aan Dylion en Marylae die het Sterrenhof binnen gaan breken, en die daarna zal een hels gevecht zijn tussen hen en de Zwarte Ruiters - hoop ik, tenminste. Het ligt er maar net aan hoe uitgebreid ik van plan ben om te schrijven 0.o
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro