Hoofdstuk 28 - Een smerige cel
'De Oorlog rond de Seizoenspoorten?' herhaalde ik met een gebroken stem. 'Dus dat wat je me vertelde over gelijkheid en dat je de Seizoenen uit de weg wilde ruimen, dat was geen leugen?'
Duncan grijnsde zijn perfecte tanden bloot. 'Het koninkrijk der Seizoenen heeft behoefte aan wat nieuws. Één van de voorwaardes van Tivan was dat de Seizoenspoorten neergehaald moeten worden.'
'Maar waarom dan? De Seizoenen geven ons onze identiteit. Waarom zou je die van ons af willen pakken?'
'Omdat,' grauwde de Grijze Elf toen hij zichzelf overeind duwde, 'Wíj die niet hebben. Iedereen die hier vast zit op dit vervloekte Eiland... Wij hebben die zogenaamde identiteit waar jij het over hebt niet. Neem een voorbeeld aan Dylion! Hij heeft het zwarte haar dat zo kenmerkend is voor Zomer of Herfst, en toch de bleke huid van Winter. Hij is een mengelmoes, heeft geen idee wat hij is. Net als alle andere schepsels die hier al generaties lang op deze Eilanden vastzitten! En dat eindigt nu.'
'Dus door de Seizoenspoorten omver te gooien en de Seizoenen in elkaar over te laten lopen?' prevelde ik.
Tivan en Duncan knikten.
'En waarom denk je dat Cameron dit zal laten gebeuren?'
'Dat denken we niet,' antwoordde Duncan schouderophalend. 'Ik help Tivan met het omver halen van de Poorten, en hij helpt mij door mij op de troon te krijgen.'
Ik hapte naar adem. 'Wat?'
Duncan lachte. 'Met de hulp van zijn Zwarte Ruiters ben ik onverslaanbaar. Daar zal mijn broertje tijdens zijn kroning snel genoeg achter komen. Al zal hij niet weten dat ík degene ben die de Zwarte Ruiters opdracht gegeven heeft om hem te doden, en zal niemand weten dat ik dus verantwoordelijk ben voor zijn dood. De wereld zal mij erkennen als de opvolger van Cameron, en ik zal dus gekroond worden tot koning.'
'Koning van de elven, ja. Maar je regeert nog steeds met andere regenten. Die zullen er snel genoeg achter komen dat jij niet bent wie je zegt dat je bent.'
'Ik ben benieuwd,' antwoordde Duncan daar droogjes op. 'Maar zoals het er nu uitziet staat hun een bezoekje van mijn Ruiters te wachten. Snel genoeg zal ik de enige zijn die over het Koninkrijk der Seizoenen regeer!' Hij lachte. 'Al zal ik de naam misschien ook moeten gaan veranderen dan.'
Ik keek hem met tranende ogen aan. 'Hoe kan je dit doen? Hoe kan je je rijk zo laten vallen, zo erg verraden.' En mij?
'Macht,' grijnsde hij. 'Dat doet rare dingen met een man. Kijk maar naar Dylion. Die hoorde eerst ook niet bij ons clubje. Maar toen hij de bijhorende macht geproefd had, kon hij niet meer stoppen.'
Ik schudde mijn hoofd. Dit was ongelofelijk. 'Je wilt dit koninkrijk veranderen in een tirannie? Moordenaars, kannibalen en dieven zullen het land overnemen, het volk uitmoorden en beroven, dat besef je je toch wel?'
'Dan is het maar goed dat die moordenaars, kannibalen en dieven aan mijn kant staan, niet waar?' glimlachte Duncan. Hij liep het trapje van het podium af tot hij vlak voor me stond. 'Ik snap dat je veel vragen hebt, en het allemaal niet kan geloven.' Hij legde een hand op mijn wang - een gebaar dat voor deze avond als vertederend en vertrouwd had gevoeld, was nu koud als Winter. 'Maar ik kan ze niet meer voor je beantwoorden. Ik word over een paar uur namelijk in het paleis verwacht, om te trouwen met de liefde van mijn leven.' Hij grijnsde duivels naar me. 'Dit was niet het plan, Marylae. Ik zou je langzaamaan introduceren met onze ideeën en je op deze manier laten geloven in een koninkrijk van gelijkheid. Zonde dat het zo gelopen is.' Hij tuitte zijn lippen en liet langzaam zijn hand van mijn wang glijden. 'Excuseert u mij nu. Ik ga trouwen.' Duncan wiebelde met zijn wenkbrauwen en liep weg, liet mij alleen en verward achter.
Ik draaide me om en keek toe hoe hij naar de grote, dubbele deuren liep. 'Wat ga je tegen al die mensen zeggen? Tegen mijn ouders, als ik ineens niet meer kom opdagen?'
Duncan bleef stil staan en keek half om. 'Ik vertel hen de "waarheid"; dat je weggelopen bent met Dylion. Gevlucht bent met de nieuwe vlam die de schaduw van de Tweederangsprins verdreef.'
Hij liep met grote, vastberaden stappen weg. Mijn maag voelde alsof er een nest bijen in zat; van slag. Echter viel hierdoor alles wel op zijn plek; Duncan had er inderdaad alles aan gedaan om me van mijn padje af te brengen. Zijn beschuldigingen rond Dylion, zijn obsessie met het vinden van degene die de Zwarte Ruiters in zijn macht had. Hij wilde gewoon de belangstelling die op hem gericht was van zich af werken. Door juist te doen alsof hij alles wist, door me juist te vertellen over de Grijze Elf en Dylion die hoogstwaarschijnlijk in het complot zat, geloofde ik alles wat hij zei. Vertrouwde ik hem en had niemand zijn bedenkingen bij zijn handelingen.
Alles klopte. En dat haatte ik.
'Wachters,' snauwde Tivan. 'Neem de jonge dame mee naar haar cel.'
'Nee, blijf van me af,' waarschuwde ik hen. Ik zou me absoluut niet laten mee voeren zonder een gevecht. Dus toen de eerste wacht zijn hand naar me uitstak, greep ik zijn vingers vast en trok zijn pols in een vloeiende beweging uit de kom. Terwijl de man kermend van de pijn afgeleid was, trok ik hem naar me toe, gaf hem een knietje en duwde toen de 80 kilo jammerend vlees tegen een van zijn maatjes aan.
Ik wilde wegrennen, liet mijn voeten over de donkere, marmeren tegels glijden. Maar ik was niet snel genoeg, en ze waren met te veel. Al gauw overmeesterden ze me en sleepten me richting de grote deuren.
'Wacht!'
De wachters luisterden in eerste instantie absoluut niet naar me, maar stopten en lieten hun grip iets verminderen toen Tivan goedkeurend met zijn keel schraapte.
'Er is één ding dat ik nog steeds niet begrijp,' fluisterde ik. 'Waarom Zela?'
Tivan grijnsde. 'Dat was Duncans idee. Hij wilde simpelweg dat jij zo wanhopig werd dat je je aan hem vast zou houden. Hij wilde voorkomen dat je hem later zou laten vallen - wanneer hij zijn plannen aan je voor zou leggen - door je zo afhankelijk te maken dat je niemand meer naast hem had.'
'Maar waarom ik? Als hij niet eens van me hield? En hoe kan het dat jullie de Zwarte Ruiters in hun macht hebben? Dat ze zo toegewijd aan jullie zijn?'
'Op je eerste vraag heb ik geen antwoord,' bekende Tivan. 'Dat was Duncans beslissing en blijkbaar zag hij potentie in jouw zwakte om voor hem te vallen. Hij had ieder ander meisje uit kunnen kiezen. Waarom precies jij, dat weet ik niet. Waarschijnlijk omdat jij zo onschuldig was, niks van liefde af wist. Duncan wist dat jij de barsten in zijn masker nooit zou zien, ook al hield hij zijn gezicht nog zo dichtbij.' Hij boog zich naar voren en de botten onder hem kraakten gevaarlijk. 'En op je tweede vraag: wij geven de Zwarte Ruiters wat ze willen. Een prijs die de regenten nooit zouden kunnen overbieden omdat wij hen geven wat ze altijd al wilden; zielen.'
'Zielen?' herhaalde ik, mijn stem haperend van de emoties.
'De Ruiters hebben een hekel aan licht. Elke goede ziel die licht met zich mee brengt is voor hen een gevaar, een bedreiging. Door hun groen licht te geven om te moorden en te nemen wat en wie ze maar wilden, hadden we ze zo om onze vinger gebonden.'
'Zela...' mompelde ik. 'En de priesteressen...'
'Ha!' lachte de Grijze Elf. 'Ja, die priesteressen waren twee vliegen in een klap! Die wezens stralen zo veel licht uit dat het absoluut een feestmaal voor mijn Ruiters geweest moet zijn geweest. Maar daarmee hebben ze ons ook gelijk geholpen: in de tempel staat een portaal dat in verbinding staat met een portaal in het Sterrenhof. Dat hebben alle tempels. Wat deze alleen zo bijzonder maakte was dat het vlak bij de kust staat, tegenover de Vergeten Eilanden. Een ideaal transportmiddel voor Duncan, dus. Hij hoeft nu alleen maar een uurtje te peddelen over het water en dan is hij al hier. Anders zou hij er te paard zo'n drie dagen over doen.'
Ik perste mijn lippen op elkaar. Dat verklaarde meteen hoe het kwam dat we zo snel hier waren geweest.
'Was dat alles, Marylae?'
Ik wilde tijd rekken, meer vragen stellen en álles te weten komen, maar voordat ik überhaupt mijn mond kon openen werd ik alweer weggesleept, en het gelach van Tivan weerklonk in mijn oren.
We gingen met wenteltrappen verscheidenen verdiepingen naar beneden, tot we bij de deur kwamen die naar de kerkers leidden.
'De Grijze Elf en de Tweederangsprins hebben een speciale cel voor jou uitgekozen,' siste een wachter in mijn oor terwijl we langs de cellen liepen. Er zaten verschillende soorten wezens in, die allemaal hun handen tussen de tralies doorstaken en hun knokige vingers rond de bloedrode mantels van mijn wachters probeerden te klemmen.
'In afzondering, waar je met niemand kan praten over alles wat je net gehoord hebt, niemand kan waarschuwen of complotten kan vormen. Je zal hier wegkwijnen, prinses.' De wacht boog zijn wenkbrauwen. Hij maakte een deur aan het einde van de gang open en we kwamen in een kleinere gang, van zo'n zes meter lang. In deze gang bevond zich één cel, en die was leeg.
De wacht greep zijn sleutelbos en maakte de roestende deur open, waarbij de steentjes op de modderige ondergrond bleven hangen achter het ijzerwerk en krassend over de vloer schoven. Met een lach duwden ze me naar binnen, draaide de een de deur weer op slot en vertrokken ze. Hun gelach stierf weg toen de dikke, eiken deur achter hen dichtgetrokken werd en ik keek verbaasd om me heen.
Deze cel was misschien wel de smerigste ruimte waar ik me ooit in had bevonden. De muren waren gemaakt van beschimmelde, vochtige stenen en de vloer was niet meer dan bruin stof dat van de modder af steeg. In de ene hoek stond een emmer met water, in de ander een lege. Ik rilde.
Na alles wat ik net gehoord had was deze cel absoluut niet het ergste wat me deze dag was overkomen, maar het werd me allemaal teveel. Het verraad van Duncan, het feit dat Zela een simpele opoffering was geweest, mijn vrienden en familie die zometeen allemaal zouden denken dat ik ergens hand in hand met Dylion door een weide vol bloemen aan het huppelen was terwijl ik in deze smerige ruimte zat... Cameron die zometeen door zijn eigen broer vermoord zou worden, en niemand die er ooit achter zou komen.
Ik kroop richting de tralies en begon eraan te wrikken. De spijlen waren al zo verroest dat het er niet stevig uitzag, maar blijkbaar vergiste ik me daar nogal in; er was geen beweging in te krijgen.
Verslagen liet ik me tegen de smerige muur zakken. De stenen drukten in mijn rug en het mos vermengde zich met mijn lokken, maar het maakte allemaal niet meer uit. Niks maakte meer uit. Want het Koninkrijk der Seizoenen was verloren.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro