Hoofdstuk 8
Nog vol van de aantekeningen die ik gisteren heb gelezen, ga ik de volgende dag weer naar de Opleiding. Ik zie op tegen het Examen, maar ik wil er snel zijn om Mara alles te vertellen.
Echter, als ik binnen kom, is de zaal helemaal leeg. Er is niemand en er staat niets, zelfs geen banken. De gordijnen zijn gesloten. Alleen door onderkant van de gordijnen komen stralen licht binnen. Ik loop helemaal naar het midden van de gigantisch zaal - nu valt het me pas op hoe groot hij is. 'Hallo?'
Gekraak. Ik kijk om me heen. Niets. Zou dit ook weer een Examen zijn? Hoe goed je je kan houden in dit soort situaties? Maar dat zou toch nutteloos zijn?
Ik zie het vage silhouet van een schim verschijnen en hap naar adem. Dan gaat het licht aan. Het is Kiera.
'O, Kiera.' Ik glimlach onschuldig. 'Wat, eh... Waarom was alles donker? Ben ik de eerste?'
'Er zijn al meiden eerder gekomen, hoor.'
De vraag waarom er niemand is brandt op mijn lippen, maar ik hou me in en zeg niks. Alsof ze gedachten kan lezen, zegt Kiera: 'We doen de volgende beproeving helemaal niet hier.'
Waarom heb ik dat niet doorgekregen? Waarom is Kiera dan wel hier?
'Wil je weten waar we hem wel doen?' vraagt ze.
Ik knipper met mijn ogen, op zoek naar een teken dat dit een droom is. Kiera blijft me aankijken, dus ik dwing mezelf te knikken.
'Mooi. Want daar ga je nu naartoe.'
Ze duwt de paardenstaart uit mijn nek en pakt een spuit. 'Wat?' stamel ik. Ik voel langzaam de lucht verplaatsen, ik voel hoe Kiera dichterbij me komt met die angstaanjagende naald. Ik begin te spartelen, maar het helpt niet. Ik krimp ineen bij de prikkende naald in mijn nek en probeer alles om me staande te houden. Het spul verslapt me. Ik bal mijn vuisten en ze vallen meteen weer open, ongecontroleerd, alsof ik geen controle meer heb over mijn spieren. Dan laat Kiera me los. Ik val bijna voorover en probeer weg te rennen. Het lukt niet. Ik struikel over mijn eigen voeten en val plat neer op de grond. Ik heb de kracht niet om overeind te komen.
Is dit hoe mannen zich gevoeld moeten hebben?
Het is een kwestie van tijd voor de eerste vlekken opdoemen. Ik probeer mijn spieren aan te spannen en me ertegen te verzetten. De vlekken blijven komen, steeds meer en steeds agressiever, als een leger eencelligen die mijn zicht beperkt. Eencelligen, denk ik, en dan: amoebe. Dat is het laatste wat ik denk voor ik mijn bewustzijn verlies.
***
Vogels.
Ik hoor vogels.
Ze fluiten en krijsen, ze vliegen weg met klapperende vleugels.
Ik open mijn ogen. Ik staar recht in de zon. Hij lijkt me uit te dagen. Kijk me dan aan. Ik verlies. Ik wend mijn blik af en knipper met mijn ogen.
Waar ben ik in vredesnaam beland?
Ik graaf in mijn geheugen, op zoek naar aanwijzingen. Ik herinner me een lege zaal met enkele strepen licht. Een spuit. Ik, terwijl ik struikel.
En nu lig ik hier, op een kale vlakte, luisterend naar de vogels.
Het dringt tot me door.
Dit is de volgende ronde van het Examen.
Ik heb geen idee wat het doel is, maar opstaan lijkt me een goed begin. Ik veeg het zand van mijn benen af, en van mijn armen. Tot me opvalt dat er iets mis is met mijn armen. Ik heb geen vest meer aan. Mijn trainingsvest - weg!
De gedachte dat Kiera hem uit heeft getrokken bezorgd me kriebels. Waarom zou ze?
Ik haal diep adem en merk iets op. Ik heb een wapenriem om, gevuld met een dolk. Eén, enkele dolk. Goh, dat hadden ze nou niet hoeven doen.
Ik haal hem uit mijn riem. Voorzichtig laat ik hem langs mijn wijsvinger glijden. Hij is zo bot als wat, en nog verroest ook.
Met de dolk stevig in mijn hand geklemd, zet ik een stap. Ik weet niet precies waar ik naar toe moet. Misschien naar het woud verder op.
Mijn overpeinzingen worden onderbroken door een luid gedonder. Mijn ogen vallen zo ongeveer uit hij kassen als ik zie wat er op me afkomt. Het is een panter, een grote panter met blauwzwart glimmende vacht.
Ik wist niet dat die überhaupt nog bestonden. Ik heb plaatjes van ze gezien, maar in het echt leken ze een sprookje.
Alhoewel, nu hij met zijn ontblote tanden op me af komt is er niets sprookjes-achtigs aan. Ik kijk naar de sneue dolk en twijfel: wegrennen of de aanval aangaan?
Panters zijn snel, heel snel. Ik knars met mijn tanden. De panter komt dichterbij. Uit pure wanhoop gooi ik mijn dolk naar hem. Een welgemikt schot recht op zijn borst. Eventjes krimp ik ineen bij de gedachte dat dit mooie dier zou sneuvelen. Lang hoef ik me niet zorgen te maken. De dolk wordt door de wind opzij geblazen en het handvat ketst af tegen de borst van de panter.
Hij ontbloot zijn tanden in een valse grauw. Ik zou durven zweren dat zijn nekhaar overeind komt. Een brok angst klimt omhoog mijn keel binnen. Dit slaat nergens op.
De panter cirkelt om me heen. Ik krijg het voor elkaar mijn dolk op te rapen. Maar als ik in de ogen van het beest kijk, kan ik het niet over mijn hart verkrijgen. Ik kan hem niet doden. Wat heeft hij me ooit misdaan?
Het is doden of gedood worden, Luna. Altijd al geweest.
Ik haal diep adem om het misselijke gevoel te bedwingen. Ik ga stil staan en voel me gezegend met mijn werpkunsten. De huid van de panter is dan misschien niet kwetsbaar, maar zijn ogen wel. Met een brok in mijn keel gooi ik de dolk in het oog.
De zwarte panter spat uit elkaar, in kleine, blauwe pixels. Het was helemaal geen panter. Het was een projectie, een hologram.
Opluchting bedekt me als een warme deken. Ik raap mijn dolk op en wil verder wandelen, naar het bos. Dan hoor ik een plofje. Ik draai me om naar het geluid en zie een katapult op de grond liggen, met daaraan een zakje balletjes bevestigt. Ik pak het op en bindt het vast aan mijn wapenriem, ook al begrijp ik niet precies waarom ik het in de schoot geworpen kreeg.
Het duurt niet lang of ik voel koude druppeltjes die zich neer vleien op mijn blote armen. Mijn dolk stop ik weer weg in de riem. Met mijn handen wrijf ik mijn armen warm.
Opeens schiet me het beeld van het weerbericht van gisteren binnen. Regen en onweer. Na zo'n vijf minuten realiseer ik me dat het niet slim is om naar het bos te lopen als het gaat onweren. Ik kijk om me heen, hulpeloos. Waar moet ik dan wel naartoe? Moet ik gewoon hier blijven, wachtend tot er weer iets gebeurd?
Ik vraag me af hoe lang ik hier moet blijven. Voor een paar uurtjes is het geen probleem, maar als ik hier misschien wel moet overnachten, kan ik beter voorbereidingen treffen.
Water. De eerste levensbehoefte van een mens. Ik moet water halen. Op de vlakte is nergens water te zien. Maar aangezien het regent, kan ik een bakje proberen te maken en regenwater opvangen. Ik moet alleen stevige halmen hebben. Ik ben niet veeleisend, maar met deze plukjes verdord gras kan ik niets. Ik zal verder moeten lopen, op zoek naar beter materiaal.
Het begint steeds harder te regenen. De druppels regen lijken bijna op hagel. Ze zijn hard en koud. Ik baal er van dat ze mijn vest uit hebben getrokken en vraag me af of ze dat expres hebben gedaan. Vast.
Een lelijk gekrijs rukt me uit mijn overpeinzingen. Vogels vullen de lucht, zwart als de nacht. Het duurt niet lang of een vogel maakt zich los uit de menigte. Met grote, wild slaande vleugels vliegt hij op me af. Paniekerig kijk ik om me heen. Het ziet er naar uit dat hij me aan wil vallen.
Zou het ook een hologram zijn? Ik hoop het, want dan kan het me geen pijn doen. Maar het tegendeel blijkt waar. Met zijn snavel begint hij in mijn arm te pikken. Ik slaak een geschrokken kreet en deins naar achter. De plekjes op mijn armen lichten rood op en ik wrijf er met mijn andere hand overheen.
Dus dat is de reden dat ik de katapult heb gekregen. Ik maak hem los en probeer op de vogel te richten. Mis. Als je een pijl en boog gewend bent, is een katapult verdraaid lastig. De volgende keer neem ik iets meer tijd om te richten. Nu is hij wel raak. Tot mijn grote verbazing barst de vogel uit elkaar in zwarte pixeltjes. Een hologram? Maar hoe kan het me dan bezeerd hebben?
Als de volgende vogel op me begint in te pikken besluit ik dat het de moeite niet waard is om over na te denken. Ik moet die vogels weg krijgen, en snel ook. Als een wanhopige gek begin ik met de katapult aan de slag te gaan. Ik raak lang niet altijd, maar zodra de kogeltjes op zijn spatten alle vogeltjes uit elkaar. Het is een gigantisch gezicht. De bewolkte hemel wordt gevuld met talloze zwarte pixeltjes, die omlaag dwarrelen als duistere regen.
En weer hoor ik een plof achter me. Het blijkt mijn nieuwe wapen te zijn. Een mes, een stuk langer, scherper en fijner dan de verroeste dolk. Het lemmet glimt. Enthousiast pak ik het op. Dit ziet er een stuk beter uit dan de verroeste dolk of de onhandige katapult.
Maar ondanks de aangename verrassing beginnen de honger en vooral de dorst op te spelen. Ik zie nog steeds geen teken van water. Ik zal toch, op een of andere manier, een kom moeten vlechten en het regenwater op moeten vangen.
Het is een hels karwei. De grassprieten zijn te slap en te kort, het regenwater sijpelt er gewoon doorheen. Maar alsof dat nog niet het ergste is, houdt het na een tijdje op met regenen. Inwendig scheldend gooi ik mijn mislukte kom op de grond. Naar het bos, besluit ik.
De dorst wordt met de minuut ondraaglijker. Ik lik het water van mijn handen. Ik begin het water zelfs uit mijn haar te sabbelen. Het is sneu, en het is zeker niet dorstlessend, maar ik heb weinig keuze.
Gelukkig ben ik over niet al te lange tijd bij het bos aangekomen. Daar is de grond nog zompig van het regenwater. Ik hoor zelfs een beekje stromen. Ik loop richting het geluid. Op een gegeven moment kom ik bij een dichtbegroeide wildernis van klimplanten en doornstruiken. Als ik door de gaatjes heen kijk, zie ik het water al liggen. Ik trek mijn nieuwe mes - dus daarom had ik die gekregen - en hak op de takken in. Het gaat redelijk soepel in het begin. De lianen zijn niet sterk en vallen met één beweging van mijn mes op de grond.
Moeilijker zijn de doornstruiken, wiens laaghangende takken proberen zich om mijn enkels te wikkelen. Na een paar voorzichtige stapjes is het raak. Als een olifant stamp ik in een tak. Talloze kleine, scherpe doorntjes schaven langs mijn enkel. 'Au!' roep ik zonder er bij na te denken. 'Rotding.'
Onwillekeurig wacht ik af tot iemand "gaat het" zegt.
Vanaf nu doe ik het in een andere volgorde. Eerst de takken van de struiken, dan pas de lianen. Het is een verraderlijk lastig werkje, maar een paar schrammen later heb ik me een weg door de begroeiing heen gewerkt. Ik heb een vervelende jeuk aan mijn enkels, maar het luid stromende water vlak voor mijn neus maakt het allemaal waard. Ik kniel neer bij het beekje, er op vertrouwend dat dit water schoon is. Het zou wel erg dom zijn om het water te vergiftigen, want dan gaat iedereen die het Examen doet eraan en ik denk niet dat dat is wat men bedoelt met het optimaal gebruiken van de krachten.
Ik maak een kommetje van mijn handen en vul dat met water. Zo slurp ik het koele en verfrissende water naar binnen. Als ik helemaal vol zit heb ik spijt dat ik niet wat rustiger aan heb gedronken. Ik heb nu last van een vervelend gevoel in mijn buik.
Eten is de volgende stap. Ik moet op zoek naar iets eetbaars. Ik weet niet of er wilde dieren in het bos leven, afgezien van vogels, en ik weet ook niet of ik het hart heb ze te doden. Ik zou willen dat ik wat meer verstand had van planten. Dan zou ik weten welke ik veilig kon eten en ook welke mijn wonden konden behandelen. Ik beloof mezelf dat ik het boek van mijn moeder over planten en hun werkingen eens ga lezen. Mocht ik het nodig hebben.
Ik sta weer op en loop verder. Ik probeer te onthouden waar de beek was, zodat ik hem in nood nog eens kan bezoeken. Maar op dit moment wil ik vooral eten. Mijn buik doet een beetje pijn, een mix van honger en te veel gedronken. Het liefst wil ik neerploffen in het gras en gaan slapen, maar dan faal ik sowieso voor het Examen. Daarom blijf ik doorlopen, vastberaden en zo zelfverzekerd mogelijk.
Tot ik twijgjes hoor knappen. Duidelijk. Iemand met een harde tred loopt voorbij, dat is zeker. Ik weet niet wat ik moet doen, weglopen of confronteren.
Ik zie opeens het glanzende oppervlak van een zwaard. Mijn beslissing is gemaakt. Waar de eigenaar van het zwaard alle subtiliteit mist, sluip ik zachtjes naar achteren. Ik hoor hoe de persoon de takken opzij duwt. Mijn spieren zijn aangespannen, maar iets weerhoudt me weg te lopen. Het zwaard is angstaanjagend, maar zo eng kan de eigenaar toch niet zijn?
Nog een krak en hij, zíj stapt door de opening. Ik zucht van opluchting, maar meteen daarna begint mijn hart wild te kloppen van spanning. Daar, met die wilde blonde lokken die over haar schouders vallen, met dat aantrekkelijke gezicht en die kille ogen, staat Diane.
~O~
Ahh thanks voor de vele reads en stemmen! En ik stond eventjes #11 in Science-fiction!
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro