Hoofdstuk 17
Ik heb de brief duizend keer gelezen, en steeds staat er hetzelfde.
Lieve Luna,
Misschien ben je me al vergeten als je dit leest. Dat snap ik, maar weet dat ik van je heb gehouden. Nu, nu je zestien bent en het Examen hebt gepasseerd, moet je een paar dingen doen.
Zoek je echte vader. Hij lijkt ver weg, dat weet ik, maar het zou zomaar kunnen dat hij dichterbij is dan je denkt. Dit is een zaak die je alleen moet doen. Je weet hoe je moeder is, Luna, ze zou het nooit goed vinden. En George, de man waarvan wordt gezegd dat hij je vader is, die is al helemaal niet te vertrouwen. Ze bereiden zich voor op een revolutie, en dat zou jij ook moeten doen. Er zijn weinig mensen die je kan vertrouwen in deze wereld. Vertrouw ze dus ook niet. Je vader is betrouwbaar, ik heb hem gekend. Zoek hem, dat kan je redding betekenen. Hij kan je het middel geven waarmee je de mannen kan bestrijden. Kom naar mijn echte huis, waar je meer informatie kan vinden over je zoektocht naar de waarheid.
Ik weet dat ik vaag ben, maar als deze brief ooit in verkeerde handen komt, dan wil ik dat ik niet te veel vrijgeef. Ik hoop echt heel erg dat je me begrijpt; dit kan jouw toekomst bepalen, en nog veel meer.
Heel veel liefs en hoop op een goede toekomst,
Je grootmoeder
Vaag. Hoezo, váág? Dit is absolute waanzin. Ik kan er niks uit maken, en toch word ik op een of andere manier verwacht om mijn familie te redden of zo.
Ik hoop dat dit op een of andere manier geschreven is in een labiele pre-dood toestand, en dat ze dit zelf heeft gewonnen. Ik weet echter ook wel dat mijn oma heel scherp was, ook vlak voor haar dood.
Ik duw de brief achter in mijn laatje en sta op. Ik loop voorbij de spiegel en bestudeer mezelf. Altijd vond ik dat ik op mijn ouders leek, maar nu ik wat beter kijk, zie ik het wel. Ik heb natuurlijk wel wat trekjes van mijn moeder, zoals mijn haar- en oogkleur en mijn hoge jukbeenderen. Maar ik heb ook wat andere trekken, die niet op die van mijn moeder lijken, maar ook niet op die van mijn vader George. Waar mijn moeder van die volle lippen heeft, zijn die van mij een strak streepje. Ik heb een typerende scherpe kaak, en kin en zwaardere wenkbrauwen die nergens bij mijn moeder te bekennen zijn.
Dus het is waar. Ik heb echt een andere vader.
En als dat waar is, dan moet de rest ook wel een kern van waarheid hebben.
Ik laat mijn hoofd in mijn handen zakken. Ik heb genoeg vrije tijd, dat is het probleem niet. Ik voel me in de steek gelaten. Door mijn oma, die me zo'n waardeloze brief achterlaat. Door mijn moeder, die me nog nooit de echte waarheid heeft verteld. En ook omdat ik ben gewaarschuwd niemand te informeren. Geen hulp van Mara.
'Gaat het, Luna?' vraagt mijn moeder in de keuken. 'Nog last van hoofdpijn?'
O, ja. Hoofdpijn. Dat was de smoes die ik had gebruikt toen mijn moeder vroeg waarom ik zo bleekjes zag. 'Ja, nou ja,' antwoord ik. 'Ik ga een wandeling maken. Even wat frisse lucht scheppen.'
'Oké. Als je denkt dat dat verstandig is, dan moet je dat vooral doen.'
'Net zoals jij vaak genoeg doet,' zeg ik, en ik loop snel weg om vragen te vermijden.
De frisse lucht helpt niet. Fysiek voelt het dan verfrissend, mentaal voel ik me nog steeds beklemmend. De woorden van mijn oma echoën maar door mijn hoofd.
Kom naar mijn echte huis. Ineens schiet het antwoord me te binnen. Vroeger, toen ik een jaar of 8 was, hadden mij moeder en grootmoeder een discussie. We waren boodschappen aan het doen, en toen we een beetje uitgeput bij mijn oma terugkwamen, zei mijn moeder; 'Nou ma, oost west thuis best, is het niet?'
Ze lachte. 'Dit is mijn thuis niet. Mijn thuis is mijn echte huis; daar waar ik geboren ben.'
Het was het huis dat half is verwoest toen ze een kind was, en ze is nooit echt daarover heen gekomen. Haar huis is verwoest op dezelfde dag toen haar moeder stierf en de Mutatie plaatsvond.
Haar echte huis.
Het is een eindje lopen, maar ik weet waar het staat.
Het is treurige om de eens zo welvarende wijk in te lopen. Hoewel er van sommige huizen niet veel over is, zie je nog steeds dat ze vroeger erg groot moesten zijn, met majestueuze pilaren en een luxe balkon.
Sommige huizen zijn leeggeroofd, maar des te dieper in de wijk, des te verwoester de huizen waren en des te minder de soldaten er aandacht aan besteden.
Mijn oma's huis is vlakbij. Een beetje aan de rand van het midden. Van de veranda is niets meer over, maar voor de rest ziet het huis er nog redelijk uit, afgezien van het weggebrande gat in het dak.
De deur staat open op een kiertje. Ik ruik een muffe geur. Heel voorzichtig duw ik de deur nog verder open. Ik zet een voet in de gang, bang dat ik door de vloer heen zak. Als mijn oma hier zes jaar geleden nog was, dan kan het ook weer niet erg onstabiel zijn. Toch?
De vloer houdt het, ook als ik met twee benen in het huis staat. Ik tast naar een lichtknopje. Het licht flikkert aan, knippert een paar keer en gaat dan weer uit.
Net lang genoeg voor mij om het gapende gat vlak voor mijn voeten te zien.
Ik hap naar adem. Nee. Hoe kan ik nou naar antwoorden zoeken terwijl dit huis is ongestort? Misschien had ik toch gelijk en was mijn oma niet meer goed bij haar hoofd toen ze dit schreef.
Als mijn ogen echter langzamerhand wat meer zicht in het donker krijgen, zie ik het. Een ladder, tegen de zijkanten van het gat aangelegd.
Ga weg, schreeuwt een stem in mij. Als ik nu weg ga, dan kan ik nog doen alsof er niets aan de hand is, dan ben ik onschuldig.
Maar dat kan ik niet. Ik moet het doen, voor mijn oma, voor mezelf, voor mijn familie. Ik slik iets weg. Voor mijn vader, die ik niet ken, maar die toch voor mijn bestaan heeft gezorgd.
Dus ik test of de ladder stevig genoeg is, en daal af naar beneden. Het is er koud, maar ik voel een lichtknopje. Ik tik hem aan. Het licht begint te flikkeren en dan staat hij aan. Hij verlicht de kamer in een oudgeel licht.
Ik haal diep adem voor ik alles in me opneem. Aan de rechterkant staat een bordeauxrode, stoffige bank, met daarnaast een sjiek bijzettafeltje en een vaas met bloemen. Aan de andere kant liggen papieren. Op het bureau en op de tafel die daarnaast staat. Potjes, mappen met papieren en oude boeken uit de boekenkast daarnaast.
Ik probeer mijn vingers ervan te weerhouden om te trillen, want ik voel me bang. Ik vertel mezelf dat het nergens op slaat — het is niet dat ik hier veel meer kans heb om te sterven dan ergens anders, maar ondanks de oude en stoffige meubels ziet alles er nog zo levendig uit. Alsof iemand hier gisteren nog heeft gewerkt, en nu is het verlaten. Dood.
Oké, niet aanstellen. Ik loop naar het bureau en werp een blik op de papieren.
Van schrik grijp ik de tafelrand vast. Daar, boven op alle papieren, ligt er een, duidelijk op alle anderen, alsof deze echt gelezen moest worden.
Mijn naam staat er op, dubbel onderstreept. En daaronder: Mijn dood was geen toeval.
'Wat?' stamel ik hard op. Ik praat nooit tegen mezelf. Maar dit? Het voelt alsof er elk moment een geest op kan duiken, en dat is onzin, dat weet ik heus wel, ik geloof niet in geesten en zelfs dit pleit helemaal niet voor dat soort onzin. Ik til het papiertje op en vind een drukstrip van pillen, waar er een uit is gehaald. Er ligt nog een papiertje bij; de beschrijving. Die is niet heel erg uitgebreid, wat me doet vermoeden dat deze pillen niet helemaal legaal zijn.
Mijn brein probeert linken te leggen tussen dit en de medische termen die ik mijn moeder heb horen gebruiken.
Euthanasiepillen. De betekenis spreekt voor zich. Het zijn giftige pillen, de illegale pillen die bendes gebruiken om in te nemen als ze gesnapt worden, zodat ze meteen sterven en niet gemarteld kunnen worden om antwoorden.
Ik ben er vrij zeker van dat mijn oma niet in zo'n bende zat, maar kennelijk had ze belangrijke informatie. Informatie die de regering niet mocht weten, om wat voor reden dan ook.
Opeens voel ik me schuldig. Ik stel me voor hoe mijn grootmoeder zes jaar geleden, als een oud en fragiel vrouwtje door allemaal mensen werd bedreigd. Hoe ze ten einde raad was en de brief schreef. Hoe ze alles op elkaar heeft afgesteld. De brief aan mijn moeder gestuurd, dit briefje en de hint in dit huis gelegd zodat ze bij huiszoeking niets zouden vinden, en hoe ze vervolgens de pil had door geslikt.
Ik knijp hard in de rand van de tafel om mezelf in evenwicht te houden. Weer doemt er een herinnering op, van zes jaar geleden. De dag nadat ze gestorven. Mijn moeder, die me bij me riep. Haar gezicht was rood, maar daar besteedde ik geen aandacht.
'Luna,' zei ze. 'Oma... Oma is er niet meer.'
'Wat?' Ik snapte het niet. Nee, natuurlijk was ze niet hier.
'Ze is do—gestorven. Ik... Het spijt me, schat.'
Sprakeloos keek ik haar aan, terwijl voorzichtig alle verbindingen werden gemaakt.
'Ze is nu vast op een veel beter plek, in een paradijs,' zei mijn moeder sussend. Ik vond het me ingewikkeld voor te stellen.
Ik wilde vragen hoe dat was gebeurd, maar als antwoord gaf mijn moeder: 'Oude mensen sterven nou eenmaal.'
Natuurlijk was dat waar, maar ze moest toch ergens aan sterven? Ik besteedde er geen aandacht aan, mijn moeder was immers de medicus.
Later die week, bij de begrafenis, keek ik naar boven en vroeg me af: oma, ben je daar?
Ik pak het briefje met de boodschap op en stop het in mijn broekzak, maar voordat ik dat doe, kijk ik nog snel op de achterkant. Linkerdeur, derde la van onder.
Ik draai me om naar de kast, doe de deur open en schuif de derde la van onder open. Daar ligt een map met persoonsgegevens.
Die van mijn vader.
Aangezien ik het hier doodeng vind, en het een dikke map is, besluit ik weg te gaan, zodat ik alles in alle rust thuis kan doornemen. Met wilde kloppend hart doe ik de lamp uit, beklim ik de ladder en loop naar buiten.
Er klinkt geritsel en ik spring op, bang om door iemand gezien te worden.
Gewoon de bladeren, Luna, gewoon de bladeren.
Ik veeg een lok haar uit mijn ogen en wandel weg uit deze angstaanjagende wijk. Als ik die eenmaal verlaten heb, voel ik me beter. Ik voel een opgewonden kriebel in mijn buik. De antwoorden. Ik heb de antwoorden. Ik kan bijna niet wachten om te lezen over mijn vader en hoe hij er uit zag, waar hij vandaan kwam. En toch, ergens voel ik angst. Wat als hij overleden is? Of een valse en corrupte wetenschapper, die zich schuldig maakt aan de mensenproeven?
Vast niet. Ik weiger te geloven dat zo'n man mijn bloed zou delen.
Ik verschuil de map achter mijn jas en ga mijn huis binnen.
'Luna.' Mijn moeder zit met een kopje thee op de bank. 'Dat was een lange wandeling.'
Ik knik onschuldig.
'Je ziet er wel beter uit.'
'Ja, gelukkig. Ik voel me ook beter. Hé, maar ik ga naar mijn kamer.'
'Je hebt je jas nog aan!' roept ze me na.
'Ik heb het koud,' lieg ik.
'Maar je hebt het nooit koud!'
Dat is waar, maar dat zeg ik niet. Ik doe alsof ik haar opmerking niet gehoord heb en loop stug door.
Ik ga op mijn kamer zitten, trek mijn jas uit - want het is echt wel heet - en laat de papieren op het bed val. Met een paperclip zijn de papieren in het mapje aan elkaar bevestigt.
Oké. Nu begint het serieus te worden. Ik pak net de papieren op als er op mijn deur wordt geklopt.
'Uh, ja?' roep ik nerveus, terwijl ik op de papieren ga zitten om ze te verbergen.
Mijn moeder komt glimlachend binnen. 'Ik heb een kopje thee voor je, omdat je het zo koud had.' Haar ogen vliegen naar mijn jas, die ik op de grond heb gegooid. 'Of valt het nu wel weer mee?'
'Ja, ja het gaat nu wel weer prima,' zeg ik glimlachend. 'Maar toch bedankt. Lekker.'
'Waar moet ik het neerzetten?' vraagt mijn moeder.
'O, nou.' Ik ga verzitten. De papieren kraken onder mijn kont. Ik krimp ineen, en mijn moeder trekt haar wenkbrauwen op.
'Zet maar... Zet maar op mijn nachtkastje neer,' brabbel ik om verdere schade te beperken. 'O, en zit er suiker in?'
'Suiker?' Mijn moeders wenkbrauwen stijgen nog een paar milimeter. 'Maar je drinkt nooit suiker in je thee.'
'O, ha, nee, daarom vroeg ik het ook. Gewoon even checken, weet je wel. Nou bedankt mam, heel lief van je en zet maar daar neer.'
Mijn moeder volgt mijn verzoek op met een verbaasde blik. 'Voel je je wel goed?'
'Ja, prima. Dag, mam!'
Ik zucht hardop als ze eindelijk mijn kamer heeft vertalen.
Ik ben de slechtste leugenaar in de geschiedenis van de mens.
Maar dat maakt niet uit. Ik wacht tot de voetstappen zijn verdwenen en pak dan de map.
Matthew Lewis. De naam van mijn echte vader. Het klinkt een stuk lichter dan George, de naam van de man waarvan ik dacht dat hij mijn vader was. Zou hij het weten, dat ik niet zijn dochter ben? Het zou me niet veel verbazen.
Ik kijk naar de foto die daarnaast staat. Het lijkt een jonge en gezonde man, maar deze foto is al zes jaar geleden genomen. Ik kijk naar de angstaanjagend herkenbare trekjes die zijn gezicht sieren en realiseer me dat het niet klopt. Hij klopt niet. Zijn fysieke staat, zijn gladde uiterlijk.
En het plaatje dat daarnaast staat bevestigt dat. Het is een vlag. Een vlag met een zwarte streep en een witte streep. Een gele stip die de zon voor moet stellen, de overgang van de zwarte nacht naar de lichte dag.
Maar het is niet de vlag van Fuga.
Nee, want mijn vader is een Petriniër.
~O~
En dan vraag ik me af waarom dit hoofdstuk 10 reads heeft terwijl ik het nog niet eens gepubliceerd heeft. Wattpad... *eyeroll*
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro