Hoofdstuk 16
Ik spendeer de onzekere tijd door enorme afstanden hard te lopen, elke ochtend ontbijt te maken en 's avonds avondeten te koken. Ik zoek de ingewikkeldste recepten op, breng een uur in de winkel door op zoek naar onbekende ingrediënten, en begin anderhalf uur van te voren met het bereiden. Dag in dag uit. Ik doe het omdat ik niet weet wat ik anders moet doen. Om de zenuwen in controle te houden, die toch elke dag weer opspelen.
Mara en ik hebben het weer goed gemaakt. Niet officieel, maar we heeft gewoon besloten dat ze niet meer boos op me is. En wie ben ik om daar tegen in te gaan? Af en toe komt Mara langs, maar haar zus, die ergens anders woont voor haar werk, heeft vakantie en is weer voor een tijdje bij Mara ingetrokken. Mara pakt haar kans en gaat zo vaak met haar op stap als maar kan.
Het is heel apart om na al die intensieve en zware jaren niets te doen te hebben. Niets meer te leren, niets meer te ondernemen. Als het goed is behoren we over twee maanden tot het officiële leger, maar daarna is er niets meer. Alleen het leger. Ik hoef niet echt kinderen de komende jaren en ik wil al zeker niet trouwen.
Het is goed zo, denk ik soms. Zo hoort het.
Leugens. Ze werken niet.
Vandaag probeer ik uit te slapen, en dat lukt behoorlijk goed. Tot ik om half tien wakker word gemaakt.
'Mam,' grauw ik.
'Luna,' antwoordt ze. 'Weet je welke dag het is vandaag?'
'Zesentwintig juni, hoez... O! Ja. Ja, ik snap wat je bedoelt.'
Een treurige blik tekent mijn moeders gezicht en maakt het hoekig, moe en gerimpeld. 'Ik mis haar zo, ook al is nu al zes hele jaren geleden. Je grootmoeder was echt alles voor mij, niet alleen een moeder, maar ook een vriendin en mijn persoonlijke coach. Ik denk dat ze dat voor me deed omdat zij dat nooit heeft gehad. Je oma heeft een heel zwaar leven gehad, schat.'
Ik zwijg.
'Gaan we vandaag nog naar haar graf?' vraag ik na een tijd van stilte.
'Ja. Jij, Zoë en ik. De mannen hoeven niet mee.'
Ik kan niet ontkennen dat ik daar blij mee ben, maar ik vraag me toch af waarom. Mijn moeder weet toch niets van die hersenmanipulaties? Ze werkt wel in het ziekenhuis, dus misschien weet ze meer dan ik dacht. Maar waarom confronteert ze de jongens daar dan niet mee?
Van mijn vader snap ik dat hij niet mee gaat. Mijn oma heeft hem volgens mij nooit gemogen. Maar Luke is toch echt evengoed een kleinkind van haar als ik ben.
Ach ja. Misschien wil hij zelf niet. Hij is nog jonger en heeft haar niet zo goed gekend als ik. Ze stierf op mijn tiende, maar al op zijn zesde. En toch is dat geen steekhoudend argument, want Zoë heeft haar maar drie jaar gekend.
Ik schud mijn hoofd. Wat dan ook. Ik hoef dat kind er helemaal niet bij te hebben. De mannen hoeven inderdaad niet mee.
'Hé, schat,' zegt mijn moeder uit het niets.
Ik knipper met mijn ogen. Ik was vergeten dat zij er ook nog stond.
'Vergeet niet je warm aan te kleden. Het stormt vandaag.'
'O, ja.' Ik gooi de dekens van me af. 'Komt goed.'
'Weet je, Luna?'
Ik draai me om naar de deuropening. Hoe lang blijft ze daar nog staan?
'Je bent altijd al speciaal geweest.'
Ik krijg kippenvel van die woorden. Soms heeft ze van die momenten, dat ze cryptische ondoordringbare opmerkingen maakt. Vroeger voelde ik me gevleid door die woorden, maar nu zou ik willen dat ze er mee stopt.
'Ga nou gewoon, mam. Ik red me wel.'
Maar ze is al verdwenen.
Van Luke en mijn vader is niet meer veel te zien. Ik hoor het driftige getik van de regen en de takken die tegen het dak slaan.
***
'Doe deze aan.' Mijn moeder geeft me mijn wijnrode winterjas aan. Ik heb het koud, dus ik ben blij met de warmte.
'Zoë, schat, heb je de bloemen?'
Zoë komt de hoek om lopen met een bosje donkerrode rozen.
Waarom heeft ze rozen gekocht? Die zijn veel duurder dan normale bloemen, en laten we eerlijk zijn, het is niet dat ze er iets van merkt of zo.
Ik zie het treurige gezicht van mijn moeder en ben blij dat ik die woorden niet hardop heb uitgesproken.
'Zullen we dan maar gaan?' vraag ik een tikkeltje voorzichtig.
Mijn moeder maakt haar starende blik los van Zoë, die als een engeltje in de gang staat, met haar haren los krullend over haar schouder en een bos bloemen in haar hand. 'Ja. Dat is een goed idee.'
'Hé.' Ik trek plagend aan haar arm. 'Ik heb toch altijd goede ideeën?'
Ze reageert niet en mijn glimlach verdwijnt. 'Nou...' Ik haal mijn schouders op. 'Laten we maar gaan, dan. Kom, Zoë.'
Ik zie mijn eigen bezorgdheid weerspiegelt op Zoë's gezicht.
Het regent inderdaad heel erg. Ik schuif mijn haar over een schouder en zet mijn capuchon op.
'Wat een weer,' zegt mijn moeder opeens. 'Ik weet nog dat het op de dag dat zij stierf, heel zonnig was. Het was verraderlijk.'
'Gaat het wel, mam?' vraag ik.
'Zie ik eruit alsof het gaat?'
Ik schrik van de harde toon. 'Wauw. Nee. Sorry, hoor.'
De begraafplaats is een droevige plek, vooral met de grijze lucht aan de horizon. Op en naast de graven liggen verwelkte bloemen. Sommige graven zijn nog niet in gebruik en afgezet met een hekje. Voor de bijna-doden.
Er zit een oud vrouwtje op een van de bankjes, heen en weer wiegend voor de graven. De rouwstemming hier is beklemmend. Zoë pakt mijn arm vast en knijpt erin. Ik leg geruststellend mijn arm op haar schouder. 'Het is goed, Zoë. Dit is een van de minst gevaarlijke plaatsen in de stad. Ik bedoel, iedereen is hier toch dood.'
Zoë kijkt me aan. 'Dat is niet leuk, Luna.'
'Kom op, Zoë, je gelooft toch niet in geesten? Dat is onzin.'
'Nee, dat is het niet. Maar deze plek is gewoon vervuld met verdriet.'
'Ze zouden deze plaats beter kunnen onderhouden, ja. Maar daarmee is het ook mee gezegd.'
Toch raakt het mij ook. Ik kijk naar de gereserveerde graven en realiseer me dat ik daar over een paar maanden kan liggen, als gesneuvelde soldaat, als ik niet in een massagraf terecht kom. Misschien zal ik hier nooit meer bewust zijn.
Wat een onzin, zegt de soldaat in mij. Dit is niet de tijd voor poëtische gedachten, vooral niet nu ik bijna soldaat ben. Straks ben ik hier weer weg, en ik ben niet van plan binnenkort terug te komen.
We lopen naar het graf. Het valt niet op, maar ligt in de schaduw onder de treurwilg. Er groeit wat onkruid naast de grafsteen en er ligt wat rotzooi. Op het gras ligt een bloem, één verdorde bloem.
Ik zou niet weten wie die daar heeft neergelegd.
Mijn moeder klakt met haar tong. 'Ik ga nu een klacht indienen. Ik vind al dat vuilnis onacceptabel. Blijf even hier, meiden.'
Op de grafsteen staat gegraveerd: Vechtend tot de laatste minuut. Ik vind het een vreemde zin, maar het was wel hoe ze was. Ze was een vechter.
Wat geschuifel achter ons doet me opschrikken. Er staat een krakkemikkige oude man voor onze neus. 'Eliza Redcliff. Familie?'
'Wie denk je dat we zijn?' vraag ik in een reflex uit mijn angst.
'Je bent zijn kleindochter. Hoe interessant. Hoe heet je?'
'Luna.'
Domme zet.
'Luna Redcliff, dus.'
'Ja. En u heet?' vraag ik uitdagend.
Hij lacht een tandeloze lach. 'John Smith.'
Alle haartjes op mijn armen gaan overeind staan. 'J-john Smith?' stamel ik, achteruit stappend. Ik neem hem nog een keer op, maar hij ziet er zeker niet als de John Smith van de hersenmanipulaties, de John Smith die ik ken.
'Ja, John Smith.' Zijn priemende blik wordt wantrouwig. 'Hoezo?'
'O, gewoon.' Ik probeer natuurlijk over te komen. 'Ik ken een andere John Smith.'
'O ja?' Hij doet een stap dichter bij. Zoë's hand klemt zich om mijn arm. Mijn hart slaat een slag over.
'Daar komt mama,' zegt Zoë gelukkig.
De blik van de man vliegt de richting op van mijn moeder. Ik kijk ook naar haar. En het volgende moment is "John Smith" weg.
Zoë's greep verslapt.
Mijn moeder kijkt ons gefrustreerd aan. 'Die medewerkers zijn nutteloos. "Ja, sorry, mevrouw, maar op dit moment zijn we onderbezet en kunnen we u niet helpen". Vind je het gek dat niemand wil werken op zo'n vieze plaats? Ongelofelijk, zeg.'
Pas als ze Zoë's beteuterde gezichtje zit, kalmeert ze. 'Hoe dan ook. Zoë, wil je de bloemen niet neerleggen op het graf? Ik heb ze niets voor niets gekocht, schat.'
Eigenlijk wel.
Het blijft stil. Zoë knielt neer voor het graf, duwt een paar plukjes gras aan de kant en legt het boeket neer.
Mijn moeder schraapt haar keel. 'Ik ben trots op jullie, meiden. Ik zie zoveel van haar in jullie. En dan niet alleen op het gebied van uiterlijk, maar gewoon in hoe jullie zijn. Zoë, jouw slimheid, jouw betrokkenheid met de mensen om je heen... Ik ben blij dat dat niet verloren is gegaan in de familie.'
Goh, nu snap ik waarom ze nog een kind wilde.
'En Luna. Ik zie haar vechtlust in jou. De manier hoe jullie de wereld bekijken. Terughoudend op het eerste gezicht, maar bereid om te vechten als het moet. Jij zit in het leger, net als haar.' Ze grijpt mijn hand. 'Je kan zoveel voor deze wereld betekenen.'
Weet ze iets wat ik niet weet?
'Ik hou zo erg van jullie,' zegt mijn moeder, stem dik van de tranen. Ze veegt een traantje weg van haar ooghoek. 'Ik ben soms zo bang dat ik jullie kwijt ga raken.'
Het blijft een tijdje stil tot Zoë op haar tenen gaat staan en haar armen om mijn moeder heen slaat. 'Maakt niet uit, mam. Dat zijn we allemaal wel. Het is gewoon liefde.'
Mijn moeder haalt diep adem. 'Ja.' Ze kijkt naar mij met een vragende blik en gebaart of ik er bij wil komen. Ik stap over de onzekerheid en ongemakkelijkheid en sla mijn armen om mijn familie. Mijn échte familie. Niet Luke of mijn vader, die me als de vijand zien. Maar nee, met mijn echte familie, zij die onvoorwaardelijk van mij houden. En andersom.
'Na een tijdje naar het graf staren, vraagt Zoë: 'Gaan we zo naar huis?'
'We gaan zo,' antwoordt mijn moeder. 'Wacht even.' Ze knielt neer voor het graf. Haar vingers glijden over de inscripties heen. Eliza Redcliff, 2254-2340. Vechtend tot de laatste minuut.
De quote inspireert me opeens. Misschien heeft mijn moeder toch wel een klein beetje gelijk, op het gebied van de vechtlust betreft. Want ik kan binnenkort op zoveel manieren sterven — in het leger, als slachtoffer van de mensenproeven — maar op welke manier dan ook, ik zal het vechtend doen. Ik zal niet opgeven. Ik zal vechten tot de laatste minuut.
Ik wend me af van het graf en loop naar mijn zusje, die wat verderop staat. Mijn moeder volgt. Op de weg terug zwijgen we voornamelijk, maar na een tijdje zeg ik: 'Dat was goed om te doen.'
'Ja.' Mijn moeder glimlacht. Het valt me op dat ze veel minder verdrietig kijkt dan vanochtend. 'Ik ben blij dat we het hebben gedaan, meiden. We hebben de mannen helemaal niet nodig, toch?'
Ik knik, overtuigend en triomfantelijk. Het regent nu ook een stuk minder hard. Ik zet mijn capuchon vast en wring mijn natte haren uit. Af en toe probeert het zonnetje zich zelfs tussen de wolken door te wringen.
Al gauw zijn we thuis. Ik loop meteen naar mijn kamer om mijn warme joggingbroek aan te doen en een andere sweater. Op de terugweg kom ik mijn vader tegen. 'O. Hallo, pap.'
'Luna. Was het leuk?'
'Uh, nou...' Wantrouwig doe ik een stap achteruit. 'Leuk zou ik het niet noemen.'
'Maar het was wel goed om te doen, niet? Je bent vast achter wat waardevolle informatie gekomen.'
'Ik weet niet waar je het over hebt, pap.' Ik zet me over mijn verbazing en angst heen. 'Laat me gewoon met rust, alsjeblieft. Ik ben immers de vijand.' Ik loop weg.
Er klinkt een klap, en ik draai me om. Mijn vader lacht naar me. 'Die klap werkte, hè? En ik weet niet waar je over hebt, dus houd op met die kronkels in je hoofd.'
Ik schud mijn hoofd. 'Niet te geloven, pap. Ik snap niet hoe jij mijn vader kan zijn.'
Nu loop ik echt weg, hoewel ik mijn vader nog nee, dat snap ik ook niet, hoor mompelen.
'Wat is er, lieverd?' vraagt mijn moeder.
'Gewoon. Pap. Soms word ik moe van hem. We verliezen onze band, weet je. En ik heb het idee dat hij iets voor me verborgen houdt.'
'Daarover gesproken.' Mijn moeder haalt diep adem. 'Ik heb iets voor je. Een brief. Van je oma. Ze heeft hem voor haar dood geschreven, en ik moest hem aan je geven in de zomer dat je zestien bent. Ik zal hem even voor je halen.'
Ik kijk haar aan. Een brief? Heeft oma een brief voor mij geschreven?
Mijn moeder loopt naar haar kamer. Ik hoor haar in laatjes rommelen. Ik ben benieuwd naar die brief. Wat zou ze zo nodig moeten schrijven, en waarom per se voor deze zomer? Moest het echt zestien jaar wachten? Misschien zou ik de inhoud van de brief op mijn tiende nog niet begrijpen.
'Hier.' Mijn moeder komt terug en drukt me een brief in mijn hand. 'Ga hem maar lezen. Op je kamer of zo. Waar je alleen bent.'
Ik neem de brief aan en vertrek naar mijn kamer, waar Zoë gelukkig niet is. Ik bestudeer de envelop. Voor mijn kleindochter, Luna Redcliff, staat er gekrabbeld. Ik laat mijn vingers over de brief gaan en stel me voor dat zij hetzelfde deed, met haar oude en gerimpelde maar getrainde vingers. De kleur van de envelop is veranderd in een gebroken wit. Ik leg mijn vinger onder de opening en scheur het los. Ik probeer het zo voorzichtig mogelijk te doen, want ik wil niet dat deze envelop verscheurd wordt.
De brief valt er uit, keurig opgevouwen. Ik pak hem op en scan hem.
Boven in de hoek staat een datum geschreven. 19/06/2340.
Mijn hart stopt. Dat was maar een week voor haar dood. Voelde ze het aan? Wist ze dat ze zou sterven? Ik hoop dat ze helder genoeg was om een fatsoenlijke brief te schrijven.
Lieve Luna, begint het.
Misschien ben je me al vergeten als je dit leest. Dat snap ik, maar weet dat ik van je heb gehouden. Maar nu, nu je zestien bent en het Examen hebt gepasseerd, moet je een paar dingen doen.
Zoek je echte vader.
Ik verkreukel het papier onbewust in mijn handen. Mijn echte vader. Betekent dat... Staat er hier...? Ik herlees de zin en mijn wereld begint te duizelen.
Mijn vader is niet mijn echte vader.
~O~
Ugh, ik ben echt heel langzaam met uploaden, maar dat komt omdat ik altijd een hoofdstuk hierna schrijf en het volgende hoofdstuk best wel ingewikkeld was.
Verder zijn we bijna klaar met deel 1 (van boek 1), en ben ik van plan om dit boek heel eventjes op stop te zetten, deel 1 te herschrijven, want dat is echt nodig, en dan door te gaan met deel 2. Ondertussen zal ik om iedereen bezig te houden, mijn nieuwe fantasy publiceren /,^•^\
xRosa
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro