De dienaar van God
Gabriëlla, de naam die ik van mijn heer heb gekregen, maakte me tot wie ik ben. Herrezen als een feniks uit as en gestuurd door God om "die, die kwaad doen te straffen." Ben ik op de Aarde.
God zei tegen mij: 'U moet nog veel harder vechten tegen de zonde dan u nu doet. U moet er zelfs uw leven voor willen opgeven.' Hij pakte mijn fysieke en mentale pijn weg en maakte mij zijn dienaar. Ik doe wat God mij opdraagt zonder er over na te denken, want "God straft die, die daden hebben begaan zonder berouw." Ik moet voor God straffen, voor hen die dat verdienen. Als ik hen niet straf zal God mij zien als verrader. Mijn ziel zal dan voor altijd branden in hel.
-------------------
Een paar jaar geleden:
'Mama, gaan we nou eindelijk. We zouden kwart voor acht gaan, en het is nu al acht uur geweest,' zeg ik een beetje geïrriteerd. Mijn moeder komt de badkamer uit. Ze pakt haar jas en tas en loopt baar mij toe. 'Ja we gaan, want dalijk komen we nog te laat voor het feestje van mijn kleine meisje, die al zestien wordt,' zegt ze terwijl ze een aai over mijn bol geeft. 'Nu zie ik niks meer,' zeg ik lachend terwijl al mijn haar voor mijn ogen zit. Ze haalt het haar uit mijn gezicht en geeft een kus op mijn voorhoofd.
We lopen naar de auto en stappen in. We rijden het dorp uit richting de snelweg. De radio klinkt luid terwijl wij allebei meezingen. Het is geweldig, in de kerk zitten wij namelijk ook in het koor. Het is al best donker en glad op de weg, maar dat houd ons niet tegen. Nog vijf minuten en we zijn er. Nou ja dat dacht ik tenminste. Een hert steekt de weg over. 'Pas op!' gil ik. Mijn moeder probeert hem te ontwijken. Ze remt zo hard als ze kan maar het is te glad, ze verliest de controle over het stuur. We slaan een paar keer over de kop en belanden in een diepe, brede greppel. Opslag dood.
Een wit licht dat in mijn ogen brand, en een figuur die ik wazig zie. Mijn zicht word steeds scherper en ik zie hem, de heerre God. Hij rijkt een hand naar mij uit en helpt mij opstaan. 'Dankuwel,' zeg ik nederig.
Als ik sta zegt God: 'u bent gekozen door mij. U heeft mij altijd goed gediend. Ik geef u nog een kans op de aarde, maar u zult mij moeten gehoorzamen. Anders zal uw ziel voor altijd branden in hel.' Ik schrik van wat God zegt, maar ik luister verder. 'De mensen moeten worden gereinigd. U moet die straffen die geen berouw tonen. Ik en alleen ik zeg wat u moet doen. Herrijs en voer de taken uit die ik u opdraag. Wees gehoorzaam en u zal gezegend zijn.'
-----------------
In het heden:
Ik woonde in een kerk tot mijn achttiende, toen ging ik op mij zelf wonen zodat ik God nog beter kan dienen. Hij spreekt tegen mij. Hij zegt hoe ik moet zijn en wat ik moet doen.
Ik loop naar huis. Een klein appartement boven een winkel. Het fijne eraan is, is dat het goedkoop is. Het is niet erg luxe. Ik heb een bank wat tegelijkertijd ook mijn bed is, een badkamertje met een douche en gootsteen, en een keukentje met fornuis en magnetron. Alles is een geheel behalve het badkamertje dat is een klein kamertje. Maar ik heb ook niet veel nodig om God te kunnen dienen.
Ik loop het winkeltje binnen, zodat ik via de achterkant naar boven kan. Alleen is er iets vreemds gaande. De baas, zijn vrouw en kind van rond de 20 hebben namelijk altijd een glimlach op hun gezicht en dit keer niet. Ze begroeten mij altijd, al mag ik geen band krijgen van de heer. Als ik verder de winkel inloop zie ik een twee mannen bij de kassa staan. Ze hebben een tas bij zich en eentje heeft iets in zijn hand. Ze hebben ook allebei een petje op. Als ik beter kijk zie ik dat het een pistool is. 'God, wat moet ik van u doen,' fluister ik zacht. In mijn hoofd hoor ik God zeggen: straf die, die niet leven volgens de regels van mij, de heerre God.
'U zal niet stelen,' zeg ik luid en duidelijk zonder enige vrees. Het komt van Gods regels. Het staat in de tien geboden geschreven door Jezus, verteld door God. 'De Heer God zal u niet langer toelaten tot zijn koninkrijk, en u straffen voor uw daden.'
Ik pak een blik bonen van een van de stellages. De man met het pistool richt op mij. Voordat hij kan schieten gooi ik het blik tegen zijn hand, waardoor hij het pistool laat vallen. Ik ren op hem af en sla hem hard in het gezicht. Hij valt met een smak op de grond. De andere man slaat mij, maar ik blokkeer hem. Ik word er alleen maar nog bozer van. Ik sla hem een paar keer in zijn buik en dan sla ik zijn hoofd een paar keer op de kassa, totdat ik zeker weet dat hij dood is.
De andere man pakt ondertussen het pistool en schiet een keer op mij. De pijn schiet door mijn lighaam, maar ik ben sterk dus zet door. Ik ontwapen de man en schiet hem dan dood met zijn eigen wapen. Bloed heeft gevloeid zoals God gevraagd heeft.
'Dankuwel, dankuwel,' zegt de vrouw van de bazin. De zoon staat verstijfd, als aan de grond genageld. En de baas is aan het bellen. Waarschijnlijk met de politie. Ik voel mij zelf duizeliger worden. Ik pak alcohol, naald en draad van wat planken af. De vrouw gaat naar haar zoon om te kijken of alles goed gaat met hem. Ik ga zitten en rol mijn shirt een beetje omhoog. Ik pak de kogel er uit met veel pijn, en schenk dan de alchohol over het schotwond wat nog meer pijn doet. Daarna pak ik de naald en draad en naai de wond dicht.
Ik sta weer op, loop naar boven pak wat kleren en ga er vandoor. Eenmaal buiten hoor ik de sirenes van ambulances en polities. Ik ren door steegjes zodat ik niet word gezien. Als ik ver genoeg ben beging ik weer rustig te lopen. Zo gaat mijn dag wel vaker. Beschoten worden en doden. Alleen wat nieuw is, is dat ik moet vluchten.
Ik brak in, in een verlaten gebouw. Daar bleef ik wonen totdat God mij weer nodig had. Alleen dit keer is er geen happy end. Dit keer zou ik de kracht van God moeten aanvaarden.
Ik loop naar het steegje waar God zei dat ik heen moest. Met in een van mijn handen een pistool. Er staat een jongen, de gene die ik moet straffen. 'U zal niet nog eens doden.' De jongen kijkt op naar mij met een bange blik. 'Me me mevrouw wat bedoelt u?' vraagt hij een beetje bang en stotterend. 'U heeft gemoord, meerdere malen. God verbied het om te moorden.' Hij kijkt mij raar aan. 'Ma aa maar mevrouw ik heb niemand vermoord, en al helemaal niet meerdere mensen,' stottert hij.
Ik geloof hem maar ik moet Gods wens vervullen. Ook al spreekt hij de waarheid. 'Waarom zou ik u geloven tegen Gods wil in?' vraag ik achterdochtig. 'Zegt God dat u me moet doden?' zegt de jongen. Ik antwoord niet, maar hij kan het antwoord van mijn gezicht af lezen. 'Als het Gods wil is moet u het uitvoeren.'
Ik moet hem vermoorden, maar mijn wil niet. Ik zou een onschuldige jongen moeten doden voor God. Is dat het waard. Is zijn leven meer waard dan de wil van God, en mijn ziel die brand in hel. Ik maak een keus die ons allen zou veranderen. Ik vermoord hem niet. Ik laat het pistool vallen en zeg: 'ik vermoord geen onschuldige.' Ik hoor God boos woorden en voel het. Hij pijnigt mij. Ik val op de grond van de pijn in mij. Een fel licht uit de hemel brand schijnt op mij. Het doet zoveel pijn. Mijn ziel word uit mijn lichaam gehaald en gestuurd naar hel. Zoals God gezegd had. Mijn ziel brand voor eeuwig in hel.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro