3. Een sadistische ocotpus
Ik voel me heel licht, haast alsof ik zweef. Volgens is mij is er veel drukte om me heen, maar het is niet heel duidelijk. Geluiden, aanrakingen. Iemand schudt me wild door elkaar. Ik open langzaam mijn ogen. Ik verwachtte fel licht, maar het is pikdonker. Waar ben ik? Dunne, langwerpige en harde dingen drukken in mijn rug. Stalen, balk vormige spijlen. Plots weet ik het weer, en ik ben klaarwakker. Ben ik in slaap gevallen? Blijkbaar. Waarom is er geen licht? Verward kijk ik om me heen. Op de tast vind ik de telefoon die voor me lag. De batterij is leeg. "Shit!", schreeuw ik, maar mijn stem is krakerig en zacht. "Dat kun je wel zeggen ja", zegt een al even schorre stem. Het komt van ergens rechts van me, geloof ik, en de stem is laag. Een man dus, of een vrouw met de baard in de keel. Ik ga wat rechter op zitten. Wie schudde me door elkaar? Ik draai mijn hoofd naar de plek waar die ene Marco zou moeten zijn. Doordat de kleine ufo-achtigen licht geven, kan ik delen van zijn gezicht onderscheiden. Het blijft hoe dan ook vaag. "Het licht is uit gevallen", zegt het gezicht naast me droog. Zijn stem is niet schor, tenminste niet zo schor als de mijne of die van de man die eerder sprak. Ik kijk hem chagrijnig aan "Goh", snauw ik terug. Ik wil weer verder slapen, maar ik ben me akelig bewust van zijn schouder tegen de mijne en de dreiging die boven ons hoofd hangt. Waarom moest die zak me dan ook wakker maken? Ik sla mijn armen over elkaar en staar voor me uit, het donker in. Slapen lukt niet meer. Een vinger prikt in mijn schouder. "Zeg, ochtendhumeurtje, het is 2 januari! Gelukkige aarde vernietiging! Je hebt al lang genoeg geslapen, op mijn schouder zelfs", zegt de stem veel te hard in mijn oor. Ik blijf chagrijnig voor me kijken. Mijn nek doet pijn, maar verder sliep zijn schouder niet al te slecht. Hij hoeft dat echt niet te weten.
Dan voel ik een hoofdje tegen mijn rechterarm, van een schone slaapster die niet is wakker geschud door een vervelende prins zonder paard. Ik voel niet veel meer van mijn rechterarm, die slaapt dus ook. Dat wordt gezellig als hij wakker wordt.
"Zwijgen is goud, toch? Vind je zilver niet mooier?" Weer klinkt Marco's stem in mijn oor, als een irritante mug. Ik schud mijn hoofd, zak een stukje onderuit en sluit mijn ogen. "De lantaarnpalen! Ze zijn aan!", schreeuwt hij. Ik kan het niet laten en open mijn ogen. Inderdaad, het is een stuk lichter. Waarom waren die niet eerder aan? Dat had ons een stuk of wat problemen bespaard. Marco is opgesprongen en hangt aan de tralies van het hek. Ik kijk naast me, waar een zevenjarig meisje nu langzaam wakker wordt. Zachtjes duw ik haar een beetje weg, zodat haar hoofd tegen het hek leunt, en sta langzaam op. Ik draai me naar de weg naast het park. De lantaarnpalen stralen in het donker en brengen een licht dat meer dan nodig was. Ik glimlach naar Marco, die een grote grijns heeft op zijn, nu zichtbare, gezicht. "Dus zo zie je er uit als je niet probeert te ontsnappen van de dood", zegt hij. Zijn kop straalt bijna even veel als de lantaarnpalen. Irritant vrolijk is hij voor in de ochtend. Toch glimlach ik. Daarna staan we naast elkaar in stilte, kijkend naar de lantaarnpalen, waar ik eerder nooit een blik op wierp.
Ik draai mijn hoofd naar Marco. Nu er goed licht is, kan ik hem goed bekijken. Zijn warrige, zwarte haar en valt over zijn donkere ogen. Klaarblijkelijk irriteert dat hem, want hij haalt met een hand het haar uit zijn gezicht. Zijn haar raakt er alleen maar meer van door de war en ik glimlach. Marco heeft een zwart shirt aan met Yoda uit Star Wars erop. Zijn armen die eronder vandaan komen hebben een lichte kleur. In combinatie met zijn haar en zijn ogen zou hij best het neefje van Dracula kunnen zijn. Alhoewel, hij is de minst bloeddorstige persoon die ik ooit ontmoet heb. Altijd zweeft er een glimlach rond zijn lippen.
Van achter me zegt een lage stem, in een plat Amsterdams accent: "Nou mot er eens iemand komme helpen, we zitten hier al verdomde lang." Ik draai me om naar de geluidsbron: de hardloper. Zijn gezicht wordt omgeven door korte, dansende dreadlocks. Aan de uiteinden zitten kleurrijke kraaltjes, die fel afsteken tegen de donkere achtergrond. Hij staat met zijn rug gebogen, chagrijnig starend naar de verlichte huizen.
Ik haal m'n schouders op en keer mijn hoofd, richting de duisternis dat de bladeren van de bomen in het park omgeeft. Het lijkt wel gisteren dat we daar renden. Ik laat het hek los en loop weg van het licht. Gisteren, toen ik voor mijn leven moest rennen. Toen ik mijn fiets, met mijn tas in de bak, achter heb moeten laten. Mijn camera zat in die tas. Zou hij er nog zijn? Alsjeblieft laat hem er nog zijn, alsjeblieft, alsjeblieft. Ik loop het park in, twijfelend. Het is koud en de wind prikt in mijn gezicht. Een zwakke windvlaag dringt door tot onder mijn trui. Ik ril. Er stond vast niets belangrijks op mijn camera, toch? De natuurfoto's van gisteren, foto's van de binnenstad van Amsterdam en die van mijn pasgeboren neefje. Die wil ik niet kwijt, die wil ik echt niet kwijt. Halsoverkop zet ik het op een rennen.
Oud ogende lantaarnpalen staan aan weerszijden van het brede fietspad. Ze stralen grote lichtbundels uit, die echter niet één van de anderen raakt. Ik zie mijn schaduw telkens langer worden, verdwijnen in andere en weer tevoorschijn komen. Ik rem af als een grote scheur de weg doorbreekt. Hoe-? Oh. Ohja. Terwijl ik mijn hoofd in mijn nek leg, vangen mijn ogen de enorme gedaante van de sadistische octopus. Hoe had ik dat ding ooit kunnen vergeten? Verdrietig blaas ik mijn adem uit, waarvan ik niet wist dat ik het inhield. Mijn camera is er zeker niet meer met dat ding in de buurt.
Op mijn hakken draai ik 180°. Mijn armen hangen slap langs mijn lichaam. Al die energie verspilling voor niets. Al die hoop… voor niets. Ik begin te lopen, terug naar waarvandaan ik gekomen was. Ik zucht, diep en lang. Ach en wee. Kreun. Steun. Al die mooie foto's… weg. Maar wat als ze er toch wel zijn? Wat als hij is ontsnapt aan de wraak van de aliens? Misschien is hij er nog! Opgetogen draai ik me om. Die octopus heeft me wel geprobeerd te vermoorden gisteren. Twijfelend schuifel ik naar achteren. Ik werp een blik op de octopus. Zei die ene stem, die hoogstwaarschijnlijk toebehoort aan een alien, niet dat ze ons geen kwaad zouden doen? Dan kan ik wel even een kijkje nemen, volledig zonder risico. Ik glimlach breed en huppel verder over de weg en spring over de scheur in de weg en huppel nog verder. Volgens mij ben ik er bijna.
Het groen wijkt uiteen om de duistere gestalte nog verder te onthullen. Er zitten grote gaten in het asfalt, tot het zelfs helemaal verdwijnt. Het stroperige spul waar de octopus in baddert glinstert en sprankelt; een misleidend verschijnsel. Ik schuifel langs de rand van de open plek, op zoek naar mijn tas of restanten daarvan. Ik vind niks noppes nada. Zelfs niet eens iets wat afkomstig van mijn camera zou kunnen zijn, of een stukje van de appel die ook in mijn tas zat. Ik doorkruis behoedzaam de open plek, met mijn neus naar de grond. Nog steeds geen enkel spoor. Ik richt mijn hoofd op en schreeuw boos vloekwoorden naar de octopus. Als ik geen vloekwoorden meer weet, ga ik schelden in het Frans - waar ik al heel snel weer mee klaar ben. Weemoedig ga ik in kleermakerszit zitten op de kale grond. Dat was het dan. Het eind van mijn camera. En als het zo doorgaat de wereld. Ik slaak een dramatische, langgerekte zucht.
Na een tijdje, het voelt als uren, maar het zijn vast minuten, beweegt er iets. Correctie: de octopus beweegt. Dat is niet veel goeds. Ik spring op, wacht totdat de zwerm zwarte stippen weer verdwijnen en kijk omhoog. De octopus buigt zich. Over mij. Terwijl ik me afvraag of octopussen ogen hebben, duik ik in elkaar. Op mijn hurken met mijn handen over mijn hoofd en mijn ogen dichtgeknepen, wacht ik het moment af waarop het blijkt dat dit de Kraken is en hij me verslindt zoals hij Jack Sparrow verslond. Het zou tenminste een heldhaftig einde zijn.
De kaken komen niet. Ook zijn er geen piraten die me kunnen redden. Ik zou weg kunnen rennen, komt in me op, maar dan besef ik dat ik mijn energie heb opgebruikt. Hier komen was een domme, domme fout. Boontje komt om zijn loontje. Eigen schuld dikke bult.
Als er na nog een paar minuten nog steeds niks gebeurd, open ik mijn ogen. Door het bewegen van de octopus, klotst zijn badwater over de rand. Het raakt steeds net mijn voeten niet, glijdt dan terug, komt weer heen, gaat weer weg. Een kinderlijk geluk bevangt mijn hart. Het voelt net als toen ik vijf was en voor het eerst de zee zag; ik sprong over de golven, danste voor ze weg en rende met ze mee. Ik strek mijn hand uit, maar stop de beweging halverwege als iets mijn schoen binnen loopt. Zodra het mijn blote huid raakt, brandt het als een gek. Geschrokken spring ik overeind en tegelijkertijd naar achteren. Watervallen verzamelen zich rond om mijn ogen, om dan te begin met stromen. Ik slof naar een boom aan de zijkant. Alles is wazig, maar als ik naar mijn schoen kijk zie ik nog steeds de schade die is aangericht, door wat ik vermoed het zwembadwater van het buitenaardse weekdier te zijn. De neus van mijn prachtige gele laars is compleet weg. Mijn gesokte voet steekt uit de resterende schoen. Er zitten grote gaten in de paarse sok, waardoor de brandwonden op mijn voet duidelijk te zien zijn. Ik wend mijn blik af. Gepaard met een harde snik, ga ik nog harder huilen. Het kan niet erg veel van dat spul zijn geweest, maar het heeft alsnog een grote hoeveelheid schade aangericht.
"Anna!" Ik kijk achterom en zie Marco, met zijn handen op zijn knieën en duidelijk uitgeput van een stuk hard rennen. Ik glimlach. "Jij bent zeker zo'n persoon dat toevallig ziek is tijdens gym?"
Marco kijkt op en grijnst. "Ik heb een wekelijkse hoofdpijn ontwikkeld. Helaas trappen ze er niet altijd in." Hij zet een paar stappen en komt naast me zitten. "Waarom huil je? Wow, je voet! Wat is er gebeurd? Waarom ging je hier überhaupt heen?" Hij lijkt van alles te willen doen en doet tegelijkertijd niks. In plaats van te antwoorden, ga ik door met huilen. Zoveel vragen… De antwoorden zijn simpel, maar ik krijg ze niet te pakken. De hardloper maakt een sliding en komt naast me tot stilstand. Nog meer vragen worden gesteld. Nog minder antwoorden worden gegeven. De vrouw, de man met het meisje, dat slaapdronken is, in zijn armen, komen erbij. Ze zeggen niets, maar ik hoor een alleen een hard gezoem. Wat is dat? Ik druk mijn handen op mijn oren. En kijk omhoog. Natuurlijk zijn het weer die aliens. Zo eentje wil je niet als buurman hebben. Er verschijnt een verlicht vierkant. Blauw licht valt als een sluier over ons heen. Het gezoem stopt, waarna ik mijn handen van mijn oren haal.er valt iets groots naar beneden. Als het ongeveer twee meter boven onze hoofden hangt, is het duidelijk wat het is: een soort vierkant, doorzichtig zeil. De hoeken lichten op op het moment dat ze de grond raken, evenals de randen. Dat is het moment waar paniek mijn systeem binnen lekt. We zijn ingesloten door iets buitenaards. Mijn adem versnelt, terwijl de verlichte randen zich over de grond slepen naar het midden. Het is hard en gaat soepel onder me door. De stof is ruw. Mijn handen houd ik naast me, om de suggestie te hebben dat ik enige balans heb. Nadat in het midden de randen samen zijn gesmolten, gaan we omhoog. Door de zwaartekracht, rollen we met z'n vijven over elkaar. Ik hoor het meisje huilen. Ik volg al snel als er iets langs mijn gewonde voet schuurt. Mijn gezicht licht tegen de grijsachtige stof aan. Het is haast onzichtbaar en ik zie Zuid-Amsterdam onder me opdoemen. Het is mooi en eng tegelijkertijd. Rechts in mijn blikveld zie ik de octopus, net zo dreigend als een kernbom.
Het blauwe licht dooft en er schuift iets voor mijn zicht op Amsterdam. Dan lost de grijze stof op en vallen we op de grond. De vloer is ongelijk, waardoor wegrol. Ik heb mijn ogen stijf dicht geknepen, in de hoop dat dit slechts een droom was. Als ik mijn ogen open is het toch echt waar.
Ik bevind me in het hol van aliens.
Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro