Chào các bạn! Vì nhiều lý do từ nay Truyen2U chính thức đổi tên là Truyen247.Pro. Mong các bạn tiếp tục ủng hộ truy cập tên miền mới này nhé! Mãi yêu... ♥

Hoofdstuk 28: Nachtmerries

Waarin ik comfort vind bij een onverwacht persoon

————
Waarschuwing: Dit hoofdstuk bevat milde horrorelementen. (Hehe.) De titel is er niet voor niets ;-)
————

"We moeten hier weg!" Ik greep Tess' arm en schudde. "We gaan omvallen!"

"Wat praat je nou?" Tess stond nonchalant tegen een van de houten balken geleund. "Je bent gek. Ik merk helemaal niks."

De rode pagode schudde op zijn grondvesten. Ik rende naar het raam. Voelde niemand de trillingen? De menigte om me heen was blind, doof. We zaten zo hoog hier, de bomen zo groot als rijstkorrels. Ik voelde hoe het gebouw begon te hellen.

"Kyo! Help me dan!" Ik draaide me naar de groep. "We moeten de mensen evacueren!"

"Cassandra, kalmeer." Kyo bestudeerde zijn nagels. Onder mijn voeten voelde ik dat we verder kantelden. Mijn maag veranderde in ijs.

Het onheilspellende gevoel trilde door mijn hele lichaam. Ik wist dat het niet zou lukken. Niemand luisterde. Mijn handen beefden en mijn voorhoofd voelde koud aan. "Yoru!" Ik keek haar smekend aan, maar ze glimlachte onwetend en draaide zich weg. De zwaartekracht trok aan me, aan het hele gebouw. Tafels en stoelen begonnen te schuiven en bijna geluidloos kantelden we.

Eén kind gilde, en als op een startschot begonnen alle mensen ineens te schreeuwen en te rennen. Het gebouw zeilde om, iedereen om me heen gleed naar beneden over de schuine vloer, zich vastklemmend aan palen en elkaar.

Een kindje verloor zijn grip, krijsend, viel naar beneden en verdween door een raam. De moeder keek jammerend om en brulde: "Nee! Kiki! Mijn Kiki!!" Ze hing aan een paal, strekte haar arm uit maar haar kind was al lang weg.

De wind rukte door mijn haar. Ik zweefde. Waar waren Tess en Yoru en Kyo en Storm en Fu? Zoveel doden, op mijn geweten, en ik was verstijfd, kon alleen toekijken hoe de pagode om me heen neerklapte, uiteen splinterde, alle nog levende lichamen bedekkend met rokend puin. Het was stil.

Ik lag in water. Mijn gezicht was er aangenaam in ondergedoken en de soezerige warmte omhulde me. Al mijn spieren waren slap, overgegeven aan de zwaartekracht. Mijn ogen waren dichtgeplakt, prikkend van de slaap. Ik kon ze niet openkrijgen, maar ik lag zo lekker.

Het water klotste bij mijn benen. Ik trok mijn ogen open tot spleetjes, verblind door het licht.

Kenji keek naar me, armen over elkaar geslagen. Hij had zijn blauwe tuniek aan.

Ik kon mijn ogen niet langer open houden. Het kostte teveel kracht. Uitgeput zakte ik weer naar achteren, mijn gezicht weer onderdompelend in het warme verstikkende water. Het liep mijn neus en longen in, alle ruimte vullend.

Ik wist dat ik zou verdrinken als ik zo bleef liggen, in dit lome paradijs van rust en traagheid. Een klein deel van mij wilde vechten, en schreeuwde tegen mijn spieren om zich aan te spannen. Het enige wat ik voelde hoe weinig invloed ik had op mijn lichaam had, en dat de moeite pijn deed... Zo veel pijn! Mijn spieren bleven slap, naar beneden getrokken door de zwaartekracht. Kon ik niet gewoon gaan slapen? Ik was zo moe. Ik wilde niet vechten. En ik kon mijn ogen niet eens open krijgen. Ik kon niet zien. Wat had ik zonder mijn zicht?

Een angstscheut schoot door mijn buik. Ik kon niet wakker worden. Wat als Kenji iets ging doen? Ik moest leven, ik moest vechten, maar ik was zo moe en alles was zo zwaar, slepend en sloom door een kracht die me in alles te baas was. Wat als ik nooit meer opstond?

De angst begon te groeien, trillend en zoemend in mijn binnenste. Ik moest het doen, zonder mij zou alles misgaan. Met een spartel wist ik om te rollen in het enkelhoge water zodat ik op mijn buik lag. Ik beet me door de pijn, door de vermoeidheid, de angst, de sleur van de beweging, en drukte me zonder na te denken omhoog, het water uit mijn longen hoestend.

Toen ik eenmaal stond was ik in evenwicht en was de slepende sloomheid eindelijk weg. Ik zoog mijn borstkas vol lucht en nam even de omgeving in me op. Ik stond. Ik stond, ik had het gedaan.

Het water kabbelde om mijn enkels, ineens weer onschuldig. Niets waarschuwde voor het verslindende magnetisme dat het had. Het water was zo veel krachtiger dan ik.

Mijn adem werd langzamer, dieper. Ik begon mijn gevoel van boven en onder terug te krijgen. Ik stond vreemd genoeg in een spa, in een ondiep badje op dit moment. Het sfeervolle natuursteen glitterde onder het
wateroppervlak. Ik waadde naar de rand en stapte uit de poel. De muren waren van luxe grijze steen en het was volledig verlaten.

In de hoek was een deuropening waarachter ik een stukje van de gang zag. Ik begon te lopen, met haastige stappen. Waar was Kenji heen? Mijn god, waar was de groep?

Door de donkere gang, naar de uitgang, het volle zonlicht in. Het was schitterend weer, de zon straalde, de straatstenen waren warm onder mijn blote voeten. Mensen liepen voorbij, geen idee hebbend wat voor dag het was, welk gevaar er in hun midden liep.

Kenji. Kenji. Ik speurde rond, ogen samengeknepen tegen het licht. Mijn spieren trilden met ingehouden woede en angst. Adrenaline pulseerde door mijn aderen. Ik moest hem vinden. Ik begon te lopen, snelle stappen om te vermijden dat mijn voetzolen blaarden in de hitte van de stenen. Het was zo'n dag waarop iedereen plezier had, waarop alle parasols uitgeklapt waren en de ijsverkopers bakken geld verdienden. Waarop de geur van rook opsteeg van de kampvuurtjes.

Ik vond de groep een eindje verderop, geschaard om een knetterend vuur. Ze hadden allemaal stokken vast met broodjes eromheen. Kenji zat in hun midden, legde glimlachend iets aan Yoru uit. Wacht... bedoelde hij het goed? Het geheel zag er zo vredig uit. Voor het eerst durfde ik een beetje te ontspannen.

Met schrijnende voeten liep ik op iedereen af. Ik kon een glimlach niet van mijn gezicht houden. Ze hadden plezier, ze waren gelukkig. Ik zag ze zo weinig gelukkig.

Kyo's glanzende ogen, Tess' brede grijns, Storms stralende gezicht, Fu's diepe ogen die alles indronken, Yoru's appelwangetjes. Allemaal hadden ze niets door. Allemaal vertrouwden ze. En zelfs Kenji had een lach op zijn gezicht terwijl hij geconcentreerd wat deeg om een stok wikkelde.

Hij presenteerde hem trots aan Yoru. "Ga maar wat dichter bij het vuur staan om hem te bakken."

Ze stapte naar voren, losse tuniek zachtjes wapperend in het briesje. Toen ze zich omdraaide zag ik iets flikkeren op haar rug. Mijn hart stopte even. Vuur! Het vrat veel te snel aan de lichte stof, zich uitbreidend.

"Yoru!" Ik sprong naar voren. "Rol over de grond!"

Ze keek verbaasd op. Kenji pakte haar hand. "Niet doen, Yoru. Er is niks om je zorgen over te maken." Mijn hoofd bonkte. Waar was hij mee bezig?

Yoru's gezicht was passief. Ze leek de pijn niet te voelen. Ook Kyo en Storm stonden op, hun kleding flakkerend. Kenji bewoog zijn hand, en het kampvuur gloeide nog groter op. Fu's gezicht was doods. Ze brandden, allemaal. Het waren nog maar kinderen! Mijn kwetsbare vrienden!

"Kenji!" Withete woede flitste voor mijn ogen. Ik stoof op hem af. "Stomkop, wat doe je? Het is dodelijk! Laat het ophouden!"

"Hm?" Hij keek onschuldig op. "Wat?"

Ik greep zijn arm en probeerde hem te tackelen. Hij verdween in het niets tussen mijn armen. Een luchtspiegeling.

Ik zakte gillend op de grond. Het monster!

Het was nacht en de maan gloeide tussen de wolken. De koele schone kracht vulde me. Kenji stond tegenover me. Zijn donkere haar schitterde fel in het maanlicht. Hij leek al te weten wat er zou komen.

Mijn armen bewogen vanzelf en hij rees op. Voor de eerste keer was ik niet verafschuwd, alleen maar boos. De woede verzwolg al het andere. Zijn rode bloed klopte en vloeide, in alle verkeerde richtingen getrokken door mijn waterkrachten. Zijn arm, achter zijn rug. Ik genoot ervan hem pijn te doen, alle haat af te reageren. Andere arm boven zijn hoofd. Zijn nek omhoog.

Zweetdruppels parelden op zijn gladde huid. Zijn wangen waren bol, en verstikte geluiden klonken uit zijn keel. Gebiologeerd keek ik hoe zijn ogen uitpuilden. Hoe zijn ledematen trilden. Even was het kalm in mijn binnenste, al mijn pijn op Kenji geprojecteerd.

Ik voelde elke cel schrijnen in zijn lichaam. Jammerend onder de druk van mijn kracht. Ik verplaatste mijn focus naar zijn benen. Ik bewoog mijn hand, trok mijn vingers samen. Hij was bijna een stuk speelgoed. Zijn huid beefde. Ik balde mijn vuisten, duwde mijn andere hand naar voren en zijn benen werden naar voren getrokken, trillend en stuiptrekkend. Ik bleef meer kracht erop uitoefenen. Nog een rukje.

Met een ziekelijk geluid barstte de huid bij zijn been open. Ik sleurde spieren mee, draden bloed en slijm. Hij landde met een plof op de grond, onmiddellijk verlost van mijn invloed.

Het leek alsof ik in mijn gezicht was geslagen. Ik struikelde achteruit, klapte neer op de grond. Mijn lichaam schokte, één, twee keer. Mijn hoofd duizelde en de grond schommelde. Ik wilde overgeven.

Kenji kwam langzaam omhoog. Hij rende op me af, bloederig ontlede linkerbeen meeslepend, zijn hand uitstrekkend en voor ik mezelf tegen kon houden had mijn instinct al de macht gegrepen en was ik weer in synchronisatie met zijn bloed. Hij schokte, probeerde bij me te komen, gezicht bleek, geluidloze betekenisloze woorden brabbelend, ogen weggedraaid van de pijn.

Een vlam schoot op me af en hij wist zich aan mijn grip te ontworstelen, dierlijk brullend. Hij sprong op me af en mijn vuist raakte hem met alle kracht die ik had in zijn borstkas. Ik voelde de impact, iets maakte connectie. Mijn slag vibreerde door hem heen, rukte aan zijn lichaam...

Met een afschuwelijk geluid spatte hij uit elkaar, een explosie van bloed en vlees, losgerukte pezen, misvormde botten. Een laag bloed klapte tegen me aan. Ik verstijfde.

Toen gilde ik.

Het hoge geluid werd niet eens geregistreerd door mijn brein. Nee! Nee, dat kon niet. Zo krachtig was ik niet. Ik had de controle verloren...

Alle woede ebde weg tot er een zwart niets overbleef. Ongelovig staarde ik naar de laag spieren en botten verspreid over de open plek. Het bloed dat de bomen bevlekte. Nog steeds gillend zakte ik op mijn knieën. Mijn oren tuitten. Nee, wat had ik gedaan?

Mijn liefde! Mijn Kenji! Hoe had ik dit kunnen doen? Hoe monsterlijk... Ik had weer de controle verloren. Ik had iemand vermoord.

Was ik nu voor eeuwig veranderd, voor eeuwig bezwaard met het feit dat ik een moordenaar was? Een moordenaar! En ik baadde in zijn bloed. Het was overal, op mijn handen, mijn armen, in mijn haar. Het plakte, het trok mijn huid in. Kenji. Kenji was weg!

Ik schoot overeind. Mijn adem ging zo snel dat ik licht in mijn hoofd was, en mijn spieren waren verkrampt. Ik... Het... Het was een droom. Mijn spirits, het was een droom. Het was maar een droom. Kenji was niet dood. Ik was geen moordenaar.

Het was zo levensecht geweest...

Ik liet het even tot me doordringen terwijl opluchting me overspoelde. Kenji leefde. Hij was bij me weg. Ik had gezworen dat ik nooit meer zou bloedsturen, dit zou nooit werkelijkheid worden. Het bloed, de pijn, de kracht, allemaal mijn fantasie. Dit zou nooit echt gebeuren.

Of wel?

Mijn handen trilden. Mijn hele lichaam trilde.

"Cassandra?"

Het was Yoru. Oh god, ze was nog wakker. Ze had alles gezien. Ik drukte mijn gezicht in mijn handen, proberend mijn uitdrukking onder controle te halen. Nee. Nee, nee. Niet huilen.

"Cassandra?" Yoru's stem was lief, bezorgd. "Cassandra?" Haar ijskoude vingers rustten op mijn schouder. "Wat is er aan de hand?"

In een reflex schudde ik haar hand van mijn arm en schoof weg, kinderachtig maar ik kon het niet helpen. Het was al licht buiten, maar Tess sliep nog. Waarschijnlijk was het vroeg, te vroeg. Ik rechtte mijn rug en probeerde mijn beheersing te vinden, maar mijn lippen begonnen te trillen en tranen welden op in mijn ooghoeken. Ik gaf het vechten op en zakte ineen, de stormvloed loslatend. Tranen rolden over mijn wangen. Het beeld van het bloed kreeg ik niet uit mijn hoofd. Ik voelde het bijna nog op mijn handen zitten, maar in het ochtendlicht was er niets te zien.

"Cassandra, er is wel wat." Yoru leek een beetje onthutst door mijn betoon van emotie. Ze zocht even naar woorden, twijfelde. "Wat is er?"

Ik drukte mijn handen tegen mijn gezicht, verborg de lelijke uitdrukking. Mijn schouders schokten en tranen maakten mijn handen glibberig. Rood bloed, en spieren, tot pulp verscheurd, overal op mijn netvlies. Ik had Kenji zo'n pijn gedaan. Hoe kon ik zo de controle hebben verloren! Geen wonder dat hij me had verlaten.

"Kenji... Kenji is weg," jammerde ik. Alsof ze dat niet al wist. "Hij heeft me verlaten." Mijn stem trilde onbedwingbaar en mijn ogen waren troebel. Ik drukte mijn knokkels in mijn oogkassen, tranen wegwrijvend, beelden wegdrukkend, maar ze bleven komen, onhoudbaar. "Ik droom altijd over hem. Ik wil hem haten, maar..." Ik haalde rasperig adem. "Ik ben zo bang..." Ik begon weer te snikken. "Zo, zo bang..." En voor het eerst besefte ik dat ik de waarheid vertelde. Ik was bang voor Kenji.

Ik keek Yoru niet aan, focuste me op een los velletje bij mijn nagel. Ik trok het verder los, probeerde het weg te scheuren. De pijn leidde me af van de pijn in mijn binnenste, van Yoru's onderzoekende blik.

Toen Yoru niets zei ging ik langzaam door. "Zo bang dat hij terugkomt. Dat hij... wraak neemt. Dat hij me kapot maakt. Meeneemt. Dat hij jullie pijn doet." Mijn stem was steeds sneller en zachter. "Ik ben bang... dat hij me weer dwingt bloed te sturen. Dat hij me weer manipuleert." Ik beet op mijn lip. "Dat ik hem geloof."

Yoru kuchte even. Haar zachte ogen waren beduusd. "Ik snap het. Kenji heeft vreselijke dingen gedaan, maar jij bent sterker dan hij, beter. Als er een volgende keer komt dat we hem tegenkomen, dan kan je hem aan zonder bloedsturen. Je zal hem geen kans geven om je kapot te maken. En als hij ons pijn doet. Hij kan ons niet meer pijn doen dan Yang, Shu en Lee."

Nee, ze snapte het niet. "Dat kan hij wel." Mijn ogen brandden en ik vocht de drang om mijn hoofd in mijn knieën te verstoppen. "Ik mis hem. Ik denk niet dat ik hem kan haten als hij terugkomt." Het velletje was los. Ik zag bloed heel langzaam opwellen. Een klein beetje maar, nauwelijks merkbaar. "Hij heeft macht over me..." Ik kneep mijn ogen stijf dicht, schouders schokkend, tranen parelend op mijn wangen. "Hij is erger dan Yang."

Yoru haalde scherp adem. "Misschien..." Ze slikte hoorbaar. "Misschien heeft hij nu macht over je, maar wat mis je? Kenji of de herinnering die je aan hem hebt?" Haar ogen prikten in de mijne, nieuwsgierig en bijna hertachtig.

"Ik mis zijn liefde." Ik had het gezegd. Mijn ogen vertroebelden weer en tranen stroomden over mijn wangen. Ik snikte en duwde mijn handen tegen mijn matje, hopend dat ik de stabiliteit over kon nemen.

Yoru's glimlach was zwakjes. "Ik weet niet zoveel over liefde, sorry..." Haar keel ging weer dicht en ze moest weer slikken. Was ze zenuwachtig of geraakt? "Maar ik denk niet dat jij Kenji als persoon mist, je mist wat hij je gaf en dat is net als het missen van een herinnering van hem. Hij kan je niet meer kapotmaken, omdat zijn ideeën over de wereld verschillen met die van jou en hij in zijn wereld geen liefde meer aan je kan geven."

Ik merkte dat Yoru uit alle macht zat te zoeken naar een weerwoord, een tegenwoord. Ik wist niet of er wel een tegenwoord was voor Kenji. Hij oversteeg logica. Als ik logisch had nagedacht dan was ik al veel eerder uit die verdomde relatie gestapt, dat was het hele punt!

"Als ik hem niet nodig heb, waarom verdwijnt hij dan niet uit mijn dromen?" jammerde ik.

Yoru begon wanhopig te worden. "Omdat hij een grote rol in je leven speelde, omdat je van hem hield!" Haar boze toon deed me opschrikken. Moest ik doen alsof haar adviezen hielpen? Had ik minder moeten zeggen, meer moeten knikken? Ze deed zo haar best. "Ik heb Hama of Judi of Shu ook niet nodig, maar zij verdwijnen ook niet uit mijn hoofd, omdat ze een groot deel van mijn leven waren." Yoru's stem verzachtte weer.

Ik kreeg er alleen een gedwee "En nu zijn ze weg..." uit. Ik keek naar Tess. Ze sliep nog, godzijdank. Ik begon weer te praten. Ik wilde dat Yoru het begreep, dat iemand het begreep.

"Maar Kenji... Kenji was iets voor me wat niemand anders was. Hij was mijn redding... Mijn alles... Mijn..." Ik voelde mijn ogen prikken en mijn stem dichtslibben. "Was er maar iemand die van me hield zoals hij." De realisatie trof me nu vol. Nog één keer. Kenji was weg en ik was alleen.

Ik zakte terug in mijn slaapzak, liet mijn hoofd in de kussens zakken. "Had ik maar iemand die van me hield." Moeheid overviel me. En een moedeloosheid. Ik sloot mijn ogen en zuchtte. Slapen was verleidelijk. "Was ik maar niet... alleen." Ik onderdrukte een gaap en ontspande mijn ledematen.

"Ja, nu zijn ze weg, maar ze zijn niet uit mijn hoofd en ooit zal er iemand zijn die op die manier van je zal houden." Yoru zat nog overeind, een soort beschermengel. En ineens voelde ik me vreemd... geborgen. Er was iemand die naar me luisterde. Haar zachte stem was geruststellend. "Maar tot die tijd ben je niet alleen, wij zijn er voor je en we houden van je." Ik hoorde het geritsel van haar slaapzak en het gekraak van haar knieën op het matje. "Ik ga even naar buiten."

Ineens leek dat het verschrikkelijkste wat er kon gebeuren. Ineens had ik iemand nodig, zo hard dat het pijn deed. "Niet gaan!" riep ik uit. "Blijf... Alsjeblieft?"

Yoru viel stil. "Als jij dat wil." Ze klonk een beetje tegengehouden, maar ik was zo moe dat ik me opkrulde en weer wegzakte in het diepe blauw.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen247.Pro